Raad van State, 28-01-2016, ECLI:NL:RVS:2016:268, 201509330/1/A3 en 201509330/2/A3
Raad van State, 28-01-2016, ECLI:NL:RVS:2016:268, 201509330/1/A3 en 201509330/2/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 28 januari 2016
- Datum publicatie
- 3 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:268
- Zaaknummer
- 201509330/1/A3 en 201509330/2/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 augustus 2015 heeft de burgemeester [appellant A] en [appellant B] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Helden met ingang van 31 augustus 2015 voor drie maanden te sluiten en gesloten te houden.
Uitspraak
201509330/1/A3 en 201509330/2/A3.
Datum uitspraak: 28 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Helden, gemeente Peel en Maas,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 3 december 2015 in de zaken nrs. 15/3178 en 15/3179 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
de burgemeester van Peel en Maas.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2015 heeft de burgemeester [appellant A] en [appellant B] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Helden met ingang van 31 augustus 2015 voor drie maanden te sluiten en gesloten te houden.
Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft de burgemeester het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en hen onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning met ingang van 3 november 2015 voor drie maanden te sluiten en gesloten te houden.
Bij uitspraak van 3 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 januari 2016, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. J.H.M. Verstraten, advocaat te Tegelen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door J.P.J. Stempher, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De burgemeester heeft aan zijn besluit van 20 augustus 2015 het volgende ten grondslag gelegd. Op 6 juli 2015 heeft de politie onderzoek verricht in de woning. Volgens de processen-verbaal zijn daarbij in de woning dertien gripzakjes met hennep aangetroffen met een totaal gewicht van 27 g bruto. Verder is in de woning een zakje met amfetamine aangetroffen met een totaal gewicht van 2 g bruto en een spiegel met amfetamine met een gewicht van minder dan 1 g bruto. Hennep is een softdrug en amfetamine een harddrug. Een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 g en een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 g is een handelshoeveelheid. Nu een handelshoeveelheid harddrugs en softdrugs is aangetroffen in de woning, was hij bevoegd tot sluiting over te gaan, aldus de burgemeester in het besluit van 20 augustus 2015. Gelet op artikel 6 van het Damoclesbeleid Peel en Maas wordt bij het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning de sluiting van die woning voor drie maanden gelast.
De burgemeester heeft bij besluit van 26 oktober 2015 de motivering van het besluit van 20 augustus 2015 aangevuld. Er is een gripzakje met amfetamine aangetroffen waarin netto 1,5 g amfetamine zat. De resten amfetamine op de spiegel bedroegen netto minder dan 1 g. In de dertien gripzakjes met hennep zat netto 20,5 g hennep. De burgemeester heeft het beroep van [appellant A] en [appellant B] op het gelijkheidsbeginsel verworpen.
3. Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester betoogd dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat de rechtbank het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond heeft verklaard. Zij hebben aldus geen belang bij een beoordeling van hun verzoek.
3.1. Dit betoog faalt. [appellant A] en [appellant B] hebben de last van de burgemeester nog niet uitgevoerd. Bij het uitblijven van een voorlopige voorziening, dienen zij die nog steeds uit te voeren en kan de burgemeester de last op hun kosten uitvoeren. [appellant A] en [appellant B] hebben daarom een belang bij hun verzoek.
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aangetroffen hoeveelheid drugs een handelshoeveelheid is. De drugs waren bestemd voor eigen gebruik.
4.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 december 2013 in zaak nr. 201300186/1/A3 mag aangenomen worden dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. De hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs kan dan ook een aanwijzing zijn dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is. Om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 g en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 g als hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken.
De hoeveelheid softdrugs die in de woning is aangetroffen en de hoeveelheid harddrugs die in de woning is aangetroffen, bedraagt meer dan 5 g respectievelijk 0,5 g. De burgemeester mocht er daarom in beginsel van uitgaan dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [appellant A] en [appellant B] hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, omdat zij enkel hebben gesteld dat de drugs voor eigen gebruik waren.
5. [appellant A] en [appellant B] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester ten onrechte het beleid voert dat hij sluiting van een woning gelast indien daar een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. De burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing. Zij hadden daarover in beroep ook een grond aangevoerd, maar de rechtbank is niet op die grond ingegaan. Bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een woning dient het uitgangspunt het geven van een waarschuwing of soortgelijke maatregel te zijn. Uitsluitend in ernstige gevallen mag daarvan worden afgeweken. Ter toelichting verwijzen [appellant A] en [appellant B] naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1-2).
5.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Volgens artikel 6 van het Damoclesbeleid, getiteld Sluitingsduur Woningen, voert de burgemeester het volgende beleid.
Handel in softdrugs:
1. Indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs wordt volstaan met een waarschuwing.
2. Indien binnen drie jaar na de eerste overtreding een tweede overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van verdovende middelen, wordt de woning gesloten:
a. bij softdrugs voor de duur van drie maanden;
b. bij harddrugs voor de duur van zes maanden.
3. Na de tweede overtreding wordt bij elke volgende overtreding bij softdrugs dan wel harddrugs de woning gesloten voor twaalf maanden.
Handel in harddrugs:
1. Indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs wordt de woning gesloten voor de duur van drie maanden.
2. Indien binnen drie jaar na de eerste overtreding een tweede overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van verdovende middelen, wordt de woning gesloten:
a. bij softdrugs voor de duur van zes maanden;
b. bij harddrugs voor de duur van twaalf maanden.
3. Na de tweede overtreding wordt bij elke volgende overtreding bij softdrugs dan wel harddrugs de woning gesloten voor vierentwintig maanden.
5.2. De burgemeester hanteert het beleid dat enkel bij het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs direct de sluiting van een woning wordt gelast. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012 in zaak nr. 201111870/1/A3 volgt dat beleid waarin is opgenomen dat direct de sluiting van een woning wordt gelast bij het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs zonder voorafgaande waarschuwing, niet in strijd is met het uitgangspunt dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is vervat. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Damoclesbeleid past binnen het kader van artikel 13b van de Opiumwet en niet onredelijk is.
Het betoog faalt.
6. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester aanleiding had moeten zien van artikel 6 van het Damoclesbeleid af te wijken wegens bijzondere omstandigheden. Er was slechts een minieme overschrijding van wat als gebruikershoeveelheid wordt aangemerkt. Verder hebben zij nooit overlast veroorzaakt. De burgemeester heeft zijn stelling dat vanuit de woning overlast werd veroorzaakt, niet met nader bewijs toegelicht. Zij hebben daarentegen verklaringen van omwonenden overgelegd dat zij geen overlast hebben ondervonden vanuit de woning, aldus [appellant A] en [appellant B]. Verder heeft de burgemeester onvoldoende rekening gehouden met hun belangen. Zij hebben geen familie of vrienden in de omgeving waar zij kunnen verblijven voor de duur dat de woning gesloten is. Ook hebben zij geen financiële middelen om elders woonruimte te huren. [appellant A] en [appellant B] doorlopen een schuldsaneringsproject en mogen geen nieuwe schulden maken. [appellant A] heeft een baan bij een zorginstelling voor jongeren met een beperking en draait wisselende diensten. Daarom kan zij niet in een crisisopvang verblijven. [appellant B] is recent bij een bedrijf als asbestsaneerder gaan werken. De opleiding daarvoor heeft de gemeente betaald. Daarvoor heeft hij ruim vier jaar werkloos thuis gezeten en als gevolg van de last dreigt hij die baan kwijt te raken. Daarnaast heeft de verhuurder van de woning de huurovereenkomst inmiddels ontbonden, aldus [appellant A] en [appellant B]. De gevolgen zijn dus erger dan enkel drie maanden sluiting van de woning.
6.1. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 5.2 is overwogen, volgt dat de burgemeester bij het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs in beginsel bevoegd is sluiting van de woning te gelasten. De hoeveelheid aangetroffen drugs is daarbij niet van belang. Dat de hoeveelheid aangetroffen drugs een kleine overschrijding is van de hoeveelheid die als gebruikershoeveelheid wordt aangemerkt, is dan ook niet van belang en niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid. Voor het ontstaan van de bevoegdheid is niet vereist dat overlast vanuit de woning is vastgesteld. De gestelde afwezigheid van overlast vanuit de woning is dan ook geen bijzondere omstandigheid, op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de burgemeester had moeten afzien van het gelasten van de sluiting van de woning.
[appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet bij ouders of vrienden terecht kunnen gedurende de tijd dat de woning is gesloten. Ter zitting van de Afdeling hebben zij te kennen gegeven dat zij bij de ouders van [appellant A] verblijven. Zij hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat [appellant B] zijn baan als asbestsaneerder als gevolg van de sluiting van de woning zal verliezen. De enkele stelling daartoe is onvoldoende.
Dat de verhuurder de huurovereenkomst van de woning heeft ontbonden, is evenmin een bijzondere omstandigheid. Daargelaten dat de ontbinding van de huurovereenkomst een privaatrechtelijke rechtshandeling is die niet rechtstreeks uit het in beroep bestreden besluit voortvloeit, betreft dit geen bijzondere omstandigheid die niet in het Damoclesbeleid is meegewogen.
6.2. De ontbinding is een handeling die zich in het afspeelt en vloeit niet. Het is bovendien niet bijzonder, nu voorzienbaar is dat verhuurders huurcontracten ontbinden nadat drugs in een woning zijn aangetroffen.
Het betoog faalt.
7. [appellant A] en [appellant B] betogen ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester ten onrechte hun beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verworpen. In een geval waarin een handelshoeveelheid drugs in een woning is aangetroffen, heeft de burgemeester slechts een waarschuwing gegeven omdat de huurder de huurovereenkomst had opgezegd. In dat geval was een grotere hoeveelheid drugs in de woning aangetroffen dan in hun geval, aldus [appellant A] en [appellant B].
7.1. [appellant A] en [appellant B] hebben te kennen gegeven dat zij weer wensen terug te keren naar de woning. In het geval waarnaar zij verwijzen, had de huurder geen intentie terug te keren naar de woning zodat het risico van een nieuwe overtreding van de Opiumwet niet aanwezig was. Dat maakt het geval van [appellant A] en [appellant B] anders dan het geval waarop zij zich beroepen. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester ten onrechte hun beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verworpen.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Reuveny
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2016
622.