Home

Raad van State, 23-12-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3443, 201606247/1/V2

Raad van State, 23-12-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3443, 201606247/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
23 december 2016
Datum publicatie
28 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:3443
Zaaknummer
201606247/1/V2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 9 juli 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201606247/1/V2.

Datum uitspraak: 23 december 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 augustus 2016 in zaak nr. NL 16.1660 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 9 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3084, samengevat weergegeven overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Iraakse burgers vanuit het buitenland met het vliegtuig naar Bagdad kunnen terugkeren en toegang tot de stad hebben, zonder dat daarvoor onoverkomelijke eisen gelden.

In een uitspraak van dezelfde datum, ECLI:NL:RVS:2016:3083, heeft de Afdeling aan de hand van in die zaak overgelegde informatie overwogen dat, samengevat weergegeven, de levensomstandigheden in de stad weliswaar zwaar zijn, maar niet zodanig dat van de vreemdeling in die zaak, gelet op zijn individuele omstandigheden, vestiging in Bagdad niet kon worden verwacht.

1.1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling toegang heeft tot de stad Bagdad en dat van hem redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich bij wege van vestigingsalternatief in die stad vestigt. De individuele omstandigheden van de vreemdeling zijn immers vergelijkbaar met die van de vreemdeling in de voormelde zaak, ECLI:NL:RVS:2016:3083, terwijl de vreemdeling zich beroept op dezelfde stukken als die, die zijn beoordeeld in voormelde uitspraken en waarbij de Afdeling blijft. De grief slaagt.

2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, het beroep ongegrond verklaard.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 augustus 2016 in zaak nr. NL 16.1660;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Bosma

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016

572-837.