Home

Raad van State, 23-12-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3445, 201605917/1/V2

Raad van State, 23-12-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3445, 201605917/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
23 december 2016
Datum publicatie
28 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:3445
Zaaknummer
201605917/1/V2

Inhoudsindicatie

Bij onderscheiden besluiten van 28 juni 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.

Uitspraak

201605917/1/V2.

Datum uitspraak: 23 december 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2016 in zaken nrs. 16/14331 en 16/14333 in het geding tussen:

[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2],

(hierna: vreemdeling 1 en vreemdeling 2 en, gezamenlijk, de vreemdelingen)

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 28 juni 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 26 juli 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A. de Raad, advocaat te Dordrecht, hebben verweerschriften ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

In het hoger beroep van de staatssecretaris inzake vreemdeling 1

1. In zijn grieven, in onderlinge samenhang bezien, klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat vreemdeling 1 zou kunnen terugkeren naar Al Nasiriyah. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het aan vreemdeling 1 om aannemelijk te maken dat terugkeer niet van hem kan worden verlangd. Gelet op wat vreemdeling 1 hiertoe heeft overgelegd, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat vreemdeling 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, mede gelet op de positie van soennieten in het zuiden van Irak, een extra veiligheidsrisico loopt wanneer hij terugkeert naar Irak. De grieven slagen.

2. Het hoger beroep inzake vreemdeling 1 is kennelijk gegrond.

In het hoger beroep van de staatssecretaris inzake vreemdeling 2

3. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3084, samengevat weergegeven overwogen dat soennieten in Bagdad-stad niet wegens sjiitische milities een reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.

3.1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief, onder meer, terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat vreemdeling 2 als soenniet bij terugkeer naar Irak geen reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat vreemdeling 2 niet wegens zijn individuele omstandigheden een dergelijk risico loopt, terwijl de vreemdeling zich beroept op stukken die al zijn beoordeeld in voormelde uitspraken. De grief slaagt.

4. Het hoger beroep inzake vreemdeling 2 is kennelijk gegrond. Wat de staatssecretaris overigens aanvoert in zijn grief behoeft geen bespreking.

Conclusie

5. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, de beroepen ongegrond verklaard.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2016 in zaken nrs. 16/14331 en 16/14333;

III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Bosma

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016

572-837.