Raad van State, 09-03-2016, ECLI:NL:RVS:2016:640, 201502352/1/A4
Raad van State, 09-03-2016, ECLI:NL:RVS:2016:640, 201502352/1/A4
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 9 maart 2016
- Datum publicatie
- 9 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:640
- Zaaknummer
- 201502352/1/A4
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft het college aan Fauna omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van het pand op het perceel [locatie 1] te Raamsdonksveer ten behoeve van detailhandel van niet-volumineuze goederen (diervoeding en dierbenodigdheden).
Uitspraak
201502352/1/A4.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] h.o.d.n. Dierenshop "Casa", wonend te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
2. de vennootschap onder firma Fauna v.o.f., gevestigd te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2015 in zaak nr. 13/6112 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft het college aan Fauna omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van het pand op het perceel [locatie 1] te Raamsdonksveer ten behoeve van detailhandel van niet-volumineuze goederen (diervoeding en dierbenodigdheden).
Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft het college het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar, voor zover daartegen gericht, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij tussenuitspraak van 25 april 2014 heeft de rechtbank, naar aanleiding van het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep, het college in de gelegenheid gesteld om het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 22 oktober 2013 te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Besluit van 3 juni 2014 heeft het college een gewijzigd besluit op het bezwaar genomen en daarbij het bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 28 mei 2013, alsnog ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 22 oktober 2013, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van dat besluit, en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 3 juni 2014, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld. Fauna heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft een zienswijze over het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2015, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.G. de Leeuw en P. Luiting, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Fauna, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.P. Kleijwegt, advocaat te Utrecht, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Fauna exploiteert een winkel in dierbenodigdheden op het perceel Oeverkruid 18 te Raamsdonksveer (hierna: het perceel). Het college heeft aan haar omgevingsvergunning verleend voor de verkoop van niet-volumineuze goederen. [appellant sub 1], die op dat moment een winkel in dierbenodigdheden aan het [locatie 2] te Raamsdonksveer exploiteerde, stelt daardoor schade te hebben geleden.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dombosch" rust op het perceel de bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening" met nadere aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 4.2" en "volumineuze detailhandel".
Ingevolge artikel 3.1.2, onder c, aanhef en onder 2, van de planregels is detailhandel niet toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "volumineuze detailhandel" detailhandel in volumineuze goederen is toegestaan.
Teneinde detailhandel in niet-volumineuze goederen niettemin toe te staan, heeft het college, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), aan Fauna omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend.
3. Ter zitting heeft [appellant sub 1] de hogerberoepsgronden dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 28 mei 2013 in strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is genomen en dat het besluit van 3 juni 2014, gelet op de omvang van de winkelvloeroppervlakte van de winkel van Fauna, in strijd met de Visie Detailhandel 2008-2013 (hierna: de Visie Detailhandel) is genomen, ingetrokken.
Voorts heeft zij ter zitting de hogerberoepsgrond dat de rechtbank het geconstateerde motiveringsgebrek in het besluit van 3 juni 2014 ten onrechte heeft gepasseerd, ingetrokken.
Tot slot heeft zij ter zitting haar verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden doordat het college in bezwaar de redelijke beslistermijn heeft overschreden, ingetrokken.
Voorts heeft Fauna ter zitting verklaard dat zij heeft bedoeld incidenteel hoger beroep in te stellen onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond is.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college aanleiding had behoren te vinden om, gelet op haar belangen, de omgevingsvergunning te weigeren. Daartoe voert zij aan dat zij haar winkel heeft moeten sluiten, omdat Fauna reeds voorafgaand aan verlening van de vereiste omgevingsvergunning tot verkoop van niet-volumineuze goederen is overgegaan. Volgens [appellant sub 1] is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, bij de vaststelling van de Visie Detailhandel waaraan het college de aanvraag om omgevingsvergunning mede heeft getoetst, geen rekening gehouden met concurrentiebelangen, zodat dit alsnog bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning had moeten gebeuren.
4.1. Wat er ook zij van de vraag in hoeverre bij de vaststelling van de Visie Detailhandel concurrentiebelangen zijn betrokken, overweegt de Afdeling dat, zoals zij eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201208105/1/R2) concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging in beginsel geen in aanmerking te nemen belang vormen, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Voor de beoordeling van de vraag of gevreesd moet worden voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau is doorslaggevend of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. Dierbenodigdheden kunnen niet geacht worden deel uit te maken van de eerste levensbehoeften. Reeds daarom heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college de gevraagde omgevingsvergunning, gelet op de gestelde belangen van [appellant sub 1], had moeten weigeren.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond. Het voorwaardelijk ingestelde incidenteel hoger beroep van Fauna is daarmee vervallen.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
163-727.