Home

Raad van State, 03-07-2019, ECLI:NL:RVS:2019:2170, 201809883/1/A2

Raad van State, 03-07-2019, ECLI:NL:RVS:2019:2170, 201809883/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
3 juli 2019
Datum publicatie
3 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:2170
Zaaknummer
201809883/1/A2

Uitspraak

201809883/1/A2.

Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Best,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2018 in zaak nr. 18/1663 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Best.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2018 heeft het college op het gedeelte van de Boslaan richting de Sonseweg te Best eenrichtingsverkeer ingesteld en dit gedeelte gesloten verklaard voor vrachtverkeer en tractoren (hierna: het verkeersbesluit).

Bij mondelinge uitspraak van 25 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2019, waar [appellanten] en het college, vertegenwoordigd door M.E.C. Mutsaers en S. Spetter, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding en besluitvorming

1. [appellanten] wonen aan de [locatie 1]. [belanghebbende] woont aan de [locatie 2], een vertakking van de Boslaan die uitkomt op de Sonseweg (N620). Deze vertakking van de Boslaan is eigendom van [belanghebbende]. Het verkeersbesluit ziet op dit gedeelte.

2. Aan het verkeersbesluit is een ontwerpbesluit voorafgegaan, waarbij op de vertakking van de Boslaan een geslotenverklaring was ingesteld voor al het gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van de aanliggende woning van [belanghebbende]. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellanten] daartegen, heeft het college besloten de geslotenverklaring te beperken tot vrachtwagens en tractoren, en voor het overige verkeer eenrichtingsverkeer in te stellen, uitgezonderd (brom)fietsers. Met het ingestelde eenrichtingsverkeer blijft er een tweede ontsluiting bestaan voor weggebruikers die vanuit de Boslaan naar de Sonseweg willen rijden.

3. Het geschil beperkt zich tot het instellen van eenrichtingsverkeer. Volgens het college is dat nodig, omdat de vertakking van de Boslaan niet breed genoeg is om autoverkeer in twee richtingen te laten passeren. Een of beide auto’s zullen hierdoor gedeeltelijk door de berm rijden waardoor deze te zwaar belast wordt, zeker bij natte weersomstandigheden. Hierdoor is de kans op verzakkingen groot, ook na onderhoud van de weg en bermen. Om de veiligheid op de weg te verzekeren, de weggebruikers en passagiers te beschermen en de weg in stand te houden en de bruikbaarheid daarvan te waarborgen, is het gewenst dat er geen verkeer in twee richtingen over dit gedeelte van de Boslaan rijdt, aldus het college.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de bruikbaarheid van de weg wordt aangetast door passerend verkeer, omdat dit verkeer voor berm- en randschade zorgt. Daarnaast zijn de aanwezige bermen bij elkaar genomen tussen de een en anderhalve meter breed, wat maakt dat er weinig ruimte is voor weggebruikers om elkaar te passeren. Het college heeft daarmee in redelijkheid kunnen besluiten dat de veiligheid op de weg wordt aangetast door passerend verkeer en dat het verkeersbesluit in redelijkheid nodig is voor het beschermen van weggebruikers en passagiers, aldus de rechtbank.

De rechtbank heeft [appellanten] niet gevolgd in hun stelling dat door het verkeersbesluit de verkeerssituatie op de Sonseweg onveiliger is geworden. Niet in geschil is dat er ook vóór het verkeersbesluit al zeer beperkt gebruik werd gemaakt van de vertakking van de Boslaan. Niet valt in te zien dat de als gevolg van het verkeersbesluit ontstane zeer minimale toename van het verkeer op de Sonseweg zorgt voor een verkeersonveilige situatie. Het college heeft in redelijkheid een groter gewicht aan het belang van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers en de bruikbaarheid van de weg kunnen toekennen dan aan de belangen van [appellanten], aldus de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5. [belanghebbende] heeft, onder verwijzing naar zijn schriftelijke uiteenzetting, incidenteel hoger beroep ingesteld. Nu dit als incidenteel hogerberoepschrift aangeduide stuk geen zelfstandige, tegen de uitspraak van de rechtbank gerichte gronden bevat, zal de Afdeling dit niet als zodanig behandelen. [belanghebbende] blijft niettemin belanghebbende bij deze procedure en in die hoedanigheid zal zijn schriftelijke uiteenzetting bij de beoordeling worden betrokken.

Volgens [belanghebbende] heeft hij in 2017 verzocht om de vertakking van de Boslaan aan het gemotoriseerd verkeer te onttrekken, omdat de weg de druk van het gemotoriseerd verkeer niet aankon en begon te scheuren en te verzakken, met schade aan zijn woning tot gevolg. Hij meent nog steeds dat de verkeersveiligheid het beste is gediend met een afsluiting voor al het gemotoriseerd verkeerd, maar heeft zich, gelet op de bezwaren van [appellanten] neergelegd bij het instellen van eenrichtingsverkeer. Dit heeft tot gevolg dat niet alleen personenauto’s, maar ook busjes, bestel- en bedrijfswagens, al dan niet met aanhanger, toegang hebben. Als deze elkaar zouden proberen te passeren zou dat zeer gevaarlijke situaties opleveren voor de overige weggebruikers, zoals voetgangers en fietsers die met mooi weer veelvuldig gebruikmaken van de vertakking van de Boslaan, aldus [belanghebbende].

6. [appellanten] betogen dat er geen grondslag is om met een verkeersbesluit eenrichtingsverkeer in te stellen. Volgens hen is het op de vertakking van de Boslaan, als er rekening wordt gehouden met de bomen die daar staan, feitelijk onmogelijk voor auto’s om elkaar te passeren. Aangezien auto’s elkaar niet kunnen passeren, leidt dat niet tot schade aan de bermen en is er geen nadelig effect op de bruikbaarheid en veiligheid van de weg en veiligheid van weggebruikers en passagiers. De schade werd veroorzaakt door vrachtwagens en tractoren, zodat de geslotenverklaring van de vertakking van de Boslaan voor die categorieën voertuigen voldoende is. Daarbij komt volgens [appellanten] dat het verkeersbesluit juist zorgt voor een onveiliger verkeerssituatie op omliggende wegen, omdat auto’s nu via een ander gedeelte van de Sonseweg de Boslaan in moeten rijden, terwijl dat al een onoverzichtelijk en druk kruispunt was.

Beoordeling

6.1. Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) luidt:

"1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. [...]."

Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer luidt:

"De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen."

6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat zwaar verkeer voor schade aan de bermen heeft gezorgd. Dat is de reden geweest voor het instellen van een geslotenverklaring voor vrachtwagens en tractoren op de vertakking van de Boslaan. Het college beoogt met het instellen van eenrichtingsverkeer verdere schade aan de bermen te voorkomen. Het heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen zoals neergelegd in artikel 2, eerste lid, onder a, b en c, van de Wvw 1994 zijn gediend met een zo veilig mogelijke berm. Het instellen van eenrichtingsverkeer, en de daaraan verbonden doelstellingen en belangen, zijn evenwel ingegeven door de aanname dat auto’s elkaar passeren op de vertakking van de Boslaan. De eerste vraag die beantwoord moet worden, is dus of die aanname voldoende gemotiveerd is.

Het college heeft ter zitting desgevraagd verklaard niet te hebben waargenomen dat auto’s elkaar daadwerkelijk hebben gepasseerd op de vertakking van de Boslaan. Dat auto’s elkaar hebben gepasseerd en daarbij door de berm zijn gereden, blijkt ook niet uit de schriftelijke uiteenzetting van [belanghebbende]. [appellanten] hebben ter zitting verklaard dat de vertakking van de Boslaan niet heel lang is en naast open weiland ligt, zodat goed is te zien of er een tegenligger aankomt. Voordat eenrichtingsverkeer werd ingesteld, wachtten automobilisten op elkaar aan de ene of andere kant van de vertakking van de Boslaan. Er werd dus niet gepasseerd op de vertakking van de Boslaan, aldus [appellanten]. Zij hebben hun stelling dat dit feitelijk ook niet mogelijk is, onderbouwd met een tekening waarop is aangegeven wat de afstanden op de vertakking van de Boslaan zijn, zowel de breedte van die vertakking van de slootrand tot de bomen als de ruimte tussen de bomen. Onder verwijzing naar cijfers van CROW, kennisplatform voor verkeer en vervoer, voeren zij aan dat die afstanden, ook als rekening wordt gehouden met de ruimtes tussen de bomen, te krap zijn voor personenauto’s om elkaar te passeren. Het college heeft ter zitting desgevraagd verklaard geen nader onderzoek te hebben verricht naar aanleiding van de cijfers van de CROW, omdat deze volgens het college zien op parkeren en niet op passeren. Volgens het college is voor het passeren van personenauto’s minder ruimte nodig. Het college heeft zijn stelling dat auto’s elkaar kunnen passeren in de ruimtes tussen de bomen echter niet met cijfers of anderszins onderbouwd. Juist omdat het instellen van eenrichtingsverkeer berust op de veronderstelling dat auto’s elkaar kunnen passeren op de vertakking van de Boslaan, had dat van het college verwacht mogen worden. Dat geldt temeer nu, zoals hiervoor is vastgesteld, niet is gebleken dat personenauto’s elkaar vóór het instellen van het eenrichtingsverkeer daadwerkelijk hebben gepasseerd op de vertakking van de Boslaan.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verkeersbesluit voor wat betreft het instellen van eenrichtingsverkeer onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Aan de daarin neergelegde belangenafweging wordt daarom niet toegekomen.

Het betoog van [appellanten] slaagt.

Eindoordeel

7. Het hoger beroep van [appellanten] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 30 mei 2018 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij eenrichtingsverkeer is ingesteld op de vertakking van de Boslaan.

8. Het college dient ten aanzien van [appellanten] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld, bestaande uit een forfaitair bedrag aan reis- en verletkosten, overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onder c en d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en de Afdeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2018 in zaak nr. 18/1663;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best van 30 mei 2018, Stcrt. 2018, 31031, voor zover daarbij eenrichtingsverkeer is ingesteld op de vertakking van de Boslaan;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Best tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.116,79 (zegge: elfhonderdzestien euro en negenenzeventig cent);

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Best aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 423,00 (zegge: vierhonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.

w.g. Van Eck w.g. De Vries-Biharie

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

611.