Home

Raad van State, 28-07-2021, ECLI:NL:RVS:2021:1648, 202104284/1/V3

Raad van State, 28-07-2021, ECLI:NL:RVS:2021:1648, 202104284/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
28 juli 2021
Datum publicatie
4 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RVS:2021:1648
Zaaknummer
202104284/1/V3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 24 mei 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Uitspraak

202104284/1/V3.

Datum uitspraak: 28 juli 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 juni 2021 in zaak nr. NL21.8457 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Bij uitspraak van 28 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Overwegingen

1.       Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1452, klaagt de staatsecretaris terecht dat de rechtbank, door te overwegen dat de grensprocedure na het eerste gehoor in het kader van de asielaanvraag niet langer kon worden toegepast, zich ten onrechte mengt in de inrichting van het onderzoeksproces in asielzaken.

Uit de uitspraak van de 3 juni 2016 volgt namelijk dat klachten over de behandeling van een asielaanvraag niet in een procedure over een vrijheidsontnemende maatregel thuishoren. Dit betekent dat de rechter die belast is met de toetsing van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel een beroepsgrond over de asielprocedure niet kan beoordelen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte de door de vreemdeling voorgedragen beroepsgrond over de voortgang van de behandeling van zijn asielaanvraag in haar beoordeling betrokken.

De grief slaagt.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft de proceskosten niet te vergoeden.  

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 juni 2021 in zaak nr. NL21.8457;

III.      verklaart het beroep ongegrond;

IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

w.g. Bijloos

lid van de enkelvoudige kamer     

w.g. Annen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021

765