Home

Raad van State, 06-12-2023, ECLI:NL:RVS:2023:4528, 202202939/1/R3

Raad van State, 06-12-2023, ECLI:NL:RVS:2023:4528, 202202939/1/R3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 december 2023
Datum publicatie
6 december 2023
ECLI
ECLI:NL:RVS:2023:4528
Zaaknummer
202202939/1/R3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 februari 2022 heeft de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Rijnhaven-Oost 2021" vastgesteld. Het plan is een herziening van het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven-Oost", een zogenoemd ‘bestemmingsplan met verbrede reikwijdte’ als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, vastgesteld door de raad op 23 november 2017. Het bestemmingsplan is nadien, op 13 december 2019 en 3 juli 2019, gewijzigd vastgesteld. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan voorzag in een gemengd woon-werkgebied waarin bestaande bedrijvigheid bleef toegestaan. Ook was voorzien in de ontwikkeling van 1.120 woningen in Rijnhaven-Oost. In het nu voorliggende plan worden mengvoederfabriek [appellante sub 2] en zand- en grindhandel [appellante sub 1], beide gevestigd in het gebied Havenfront, niet langer als zodanig bestemd. In de plantoelichting staat dat grote delen van het bedrijventerrein Rijnhaven-Oost feitelijk niet naar wonen kunnen worden getransformeerd vanwege de aanwezigheid van deze bedrijven.

Uitspraak

202202939/1/R3.Datum uitspraak: 6 december 2023

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. appellante sub 1], gevestigd te [plaats],

2. [ appellante sub 2A], gevestigd te Koudekerk aan den Rijn, en [appellante sub 2B], gevestigd te Alphen aan den Rijn (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Rijnhaven-Oost 2021" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.

[partij A] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, [appellante sub 2], [appellante sub 1] en [partij A], hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 augustus 2023, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en mr. W.J. Haeser, advocaat te Rotterdam, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en mr. ing. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.P. Euverman en R. Bassie, beiden advocaat te Breda, A.C. de Vries, C.H. Stolwijk-Bos, M. Pot, M. Loos en A. Peeman, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [partij A], vertegenwoordigd door mr. drs. D.O.C. Steketee, en [partij B] en andere, vertegenwoordigd door mr. V.A.C. de Gier, als partij gehoord.

Overwegingen

INLEIDING

1. Het plan is een herziening van het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven-Oost", een zogenoemd ‘bestemmingsplan met verbrede reikwijdte’ als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: BuChw), vastgesteld door de raad op 23 november 2017. Het bestemmingsplan is nadien, op 13 december 2019 en 3 juli 2019, gewijzigd vastgesteld. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan voorzag in een gemengd woon-werkgebied waarin bestaande bedrijvigheid bleef toegestaan. Ook was voorzien in de ontwikkeling van 1.120 woningen in Rijnhaven-Oost.

In het nu voorliggende plan worden mengvoederfabriek [appellante sub 2] en zand- en grindhandel [appellante sub 1], beide gevestigd in het gebied Havenfront, niet langer als zodanig bestemd. In de plantoelichting staat dat grote delen van het bedrijventerrein Rijnhaven-Oost feitelijk niet naar wonen kunnen worden getransformeerd vanwege de aanwezigheid van deze bedrijven. De in het voorheen geldende bestemmingsplan opgenomen geluids- en geurcontouren worden in het nu aan de orde zijnde plan aangepast, zodat er feitelijk meer ruimte ontstaat voor woningbouw. Met het nu voorliggende plan worden maximaal 880 extra woningen mogelijk gemaakt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan.

2. Het plan dat nu voorligt is - net als het voorheen geldende bestemmingsplan - een "bestemmingsplan met verbrede reikwijdte". De raad heeft gebruik gemaakt van extra mogelijkheden voor de inrichting van het plan op basis van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) in verbinding met artikel 7c van het BuChw.

3. [ appellante sub 1] en [appellante sub 2] zijn het niet eens met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en hebben daarom beroep ingesteld.

4. [ partij A] heeft de Afdeling na afloop van de beroepstermijn een schriftelijke uiteenzetting toegestuurd. Daarin heeft zij gevraagd om het plan te vernietigen en een voorlopige voorziening te treffen.

Op de zitting heeft [partij A] verklaard dat haar schriftelijke uiteenzetting niet aangemerkt hoeft te worden als een beroepschrift of een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De Afdeling zal daarom geen uitspraak doen over wat [partij A] in haar schriftelijke uiteenzetting naar voren heeft gebracht.

5. Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

HOE BEOORDEELT DE AFDELING HET BESTEMMINGSPLAN?

6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

7. Omdat in dit geval sprake is van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, kunnen in het bestemmingsplan ook regels worden gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Dit volgt uit artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het BuChw, in aanvulling op artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Voor zover dat aan de orde is zal de Afdeling daarom ook beoordelen of de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij het plan in overeenstemming met de in artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het BuChw vermelde criteria heeft vastgesteld.

INTREKKING

ARTIKEL 7C VAN HET BESLUIT UITVOERING CRISIS- EN HERSTELWET

BIJLAGE