Raad van State, 22-02-2023, ECLI:NL:RVS:2023:675, 202300507/2/A2
Raad van State, 22-02-2023, ECLI:NL:RVS:2023:675, 202300507/2/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 22 februari 2023
- Datum publicatie
- 1 maart 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2023:675
- Zaaknummer
- 202300507/2/A2
Inhoudsindicatie
Op 12 september 2022 heeft het college [verzoeker] een toegangsverbod voor onbepaalde duur opgelegd voor de gebouwen, terreinen en voorzieningen van de universiteit. [verzoeker] heeft beroep ingesteld vanwege niet tijdig beslissen en daarbij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft [verzoeker] de toegang ontzegd tot de gebouwen, terreinen en voorzieningen van de universiteit. [verzoeker] is het daar niet mee eens. De voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs heeft zich bij mondelinge uitspraak van 14 november 2022 (CBHO nr. 2022/150.1) onbevoegd geacht om van een door [verzoeker] ingediend verzoek om een voorlopige voorziening kennis te nemen. De voorzieningenrechter van het CBHO heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het toegangsverbod geen grondslag vindt in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. [verzoeker] heeft - nadat het CBHO is opgehouden te bestaan - bij de Afdeling beroep ingesteld vanwege niet tijdig beslissen en daarbij tevens om een voorlopige voorziening gevraagd.
Uitspraak
202300507/2/A2.
Datum uitspraak: 22 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
tegen het niet tijdig beslissen door het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college), verweerder.
Procesverloop
Op 12 september 2022 heeft het college [verzoeker] een toegangsverbod voor onbepaalde duur opgelegd voor de gebouwen, terreinen en voorzieningen van de universiteit.
[verzoeker] heeft beroep ingesteld vanwege niet tijdig beslissen en daarbij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2023, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.M. Bertens, advocaat te Utrecht, bijgestaan door mr. A. Rijsdijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het college heeft [verzoeker] de toegang ontzegd tot de gebouwen, terreinen en voorzieningen van de universiteit. [verzoeker] is het daar niet mee eens. De voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO) heeft zich bij mondelinge uitspraak van 14 november 2022 (CBHO nr. 2022/150.1) onbevoegd geacht om van een door [verzoeker] ingediend verzoek om een voorlopige voorziening kennis te nemen. De voorzieningenrechter van het CBHO heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het toegangsverbod geen grondslag vindt in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW).
3. [verzoeker] heeft - nadat het CBHO is opgehouden te bestaan - bij de Afdeling beroep ingesteld vanwege niet tijdig beslissen en daarbij tevens om een voorlopige voorziening gevraagd.
4. Het gaat hier om een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening. Bij dit verzoek zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden moeten geven om alsnog een voorlopige voorziening te treffen. Voor zover [verzoeker] betoogt dat de voorzieningenrechter van het CBHO ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet om een toegangsverbod op grond van de WHW gaat, ziet de voorzieningenrechter geen reden hem hierin te volgen. De op zitting besproken vraag of sprake is geweest van een bezwaarschrift en of verweerder een besluit op bezwaar moet nemen, geeft evenmin reden een voorziening te treffen. Daarbij weegt voor de voorzieningenrechter mee dat niet is gebleken van belangen die maken dat het oordeel hierover in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023
480