Raad van State, 27-03-2024, ECLI:NL:RVS:2024:1103, 202306729/1/A2
Raad van State, 27-03-2024, ECLI:NL:RVS:2024:1103, 202306729/1/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 27 maart 2024
- Datum publicatie
- 27 maart 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:1103
- Zaaknummer
- 202306729/1/A2
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2702 heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar door het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam gegrond verklaard, het met een beslissing gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing vernietigd en het bezwaar van [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek van [verzoeker] komt er in de kern op neer dat hij het niet eens is met de beslissing van de Afdeling en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Hij stelt dat zijn bezwaarschrift een inhoudelijke beoordeling had moeten krijgen en dat zijn documenten behoorden te worden betrokken in het dossier volgens de beginselen van de goede procesorde.
Uitspraak
202306729/1/A2.
Datum uitspraak: 27 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2702.
Procesverloop
Bij uitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2702, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar door het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college) gegrond verklaard, het met een beslissing gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing vernietigd en het bezwaar van [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard.
[verzoeker] heeft de Afdeling gevraagd die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met de zaken ECLI:NL:RVS:2024:1101 en ECLI:NL:RVS:2024:1102 ter zitting behandeld op 18 januari 2024, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.M. Bertens, advocaat te Utrecht, en mr. A. Rijsdijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
2. Het verzoek van [verzoeker] komt er in de kern op neer dat hij het niet eens is met de beslissing van de Afdeling en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Hij stelt dat zijn bezwaarschrift een inhoudelijke beoordeling had moeten krijgen en dat zijn documenten behoorden te worden betrokken in het dossier volgens de beginselen van de goede procesorde. Ook uit de uitspraak van 12 oktober 2023, in zaak nr. 202305512/2/A2, over zijn verzoek om inschrijving voor een masteropleiding aan de Erasmus Universiteit Rotterdam volgt volgens hem dat de uitspraak onjuist is.
3. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Alleen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb, die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 12 juli 2023 en bij [verzoeker] vóór die uitspraak niet bekend waren noch redelijkerwijs bekend konden zijn, kunnen onder de artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, vermelde voorwaarde grond voor herziening vormen. [verzoeker] draagt een aantal argumenten aan waarom hij meent dat de uitspraak niet juist is. Hij noemt geen feiten en omstandigheden die al voor de uitspraak hebben plaatsgevonden en waar hij pas na de uitspraak van op de hoogte raakte. Anders dan [verzoeker] stelt, kan ook latere rechtspraak - wat er van de relevantie daarvan in dit geval verder zij - niet tot herziening van de uitspraak leiden. Aan de voorwaarden in artikel 8:119, eerste lid, is daarom niet voldaan.
4. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024
97-1090