ECLI:NL:TACAKN:2020:71 Accountantskamer 18-12-2020 20/1012 Wtra AK
ECLI:NL:TACAKN:2020:71 Accountantskamer 18-12-2020 20/1012 Wtra AK
Gegevens
- Instantie
- Accountantskamer
- Datum uitspraak
- 18 december 2020
- Datum publicatie
- 18 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:TACAKN:2020:71
- Zaaknummer
- 20/1012 Wtra AK
Inhoudsindicatie
Klacht van aandeelhouder van een cosmeticabedrijf tegen de accountant. Deze zou hebben geadviseerd om marge op verkochte producten te verbeteren door een lager btw-tarief af te dragen. Niet gebleken is dat betrokkene hiervan op de hoogte was. Klacht in zoverre ongegrond. Wel had hij bij het samenstellen van de jaarrekening meer onderzoek moeten doen en had hij de aandeelhouders moeten informeren over boekenonderzoeken door de belastingdienst en het feit dat niet altijd tijdig aangifte werd gedaan. Klacht op dit punt gegrond. Maatregel: berisping.
Uitspraak
ACCOUNTANTSKAMER
1. X1 B.V.
gevestigd te [plaats1]
2. X2
wonende te [plaats2]
3. X3 B.V.
gevestigd te [plaats1]
K L A G E R S
advocaat: mr. J. Koekkoek te Haarlem
t e g e n
Y,
accountant-administratieconsulent en RB
kantoorhoudende te [plaats3]
B E T R O K K E N E
advocaat: mr. R.R.G.M. van Beurden te ‘s-Gravenhage
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- aanvullende producties, ingezonden door klagers op 3 september 2020
- aanvullende productie, ingezonden door verweerder op 3 september 2020
- aanvullende productie, ingezonden door klagers op 4 september 2020
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2020. Voor klagers zijn verschenen [A] en [B], bijgestaan door hun advocaat. Betrokkene is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Sinds [datum] heeft betrokkene zich laten registreren in de ledengroep accountant in business van de Nba.
2.2. [X1] B.V. (klaagster 1) is een cosmeticabedrijf. Enig aandeelhouder en bestuurder is [X3] B.V. ([X3], klaagster 3). Bestuurder en (1/3) aandeelhouder van [X3] is [X2] (klager 2).
Sinds 2006 is [C] ([C]) werkzaam bij klaagster 1. Daartoe is tussen klaagster 1 en de persoonlijke vennootschap van [C] een managementovereenkomst gesloten. Klager 2 was statutair bestuurder, maar is opgevolgd door klaagster 3. Sinds 2010 is [C] feitelijk bestuurder van klaagster 1.
2.3. Sinds 2005 verrichtte [accountantskantoor1] ([accountantskantoor1]) diverse werkzaamheden voor klaagster 1. De werkzaamheden bestonden uit het samenstellen van de jaarrekeningen, administratieve controle en begeleidende/adviserende werkzaamheden, het verzorgen van de complete loonadministratie, de aangifte inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting. [accountantskantoor1] maakte een controleberekening per boekjaar en deed op basis daarvan de suppletieaangifte.
Betrokkene was sinds 2009 bij [accountantskantoor1] werkzaam en samen met een collega de accountant van klaagster 1. Hij had alleen bemoeienis met het samenstellen van de jaarrekening. Deze heeft betrokkene samengesteld over de jaren 2009 tot en met 2017.
Per [datum] is betrokkene in dienst getreden bij [D], administratiekantoor.
2.4. In februari 2010 bleek, als gevolg van gezondheidsproblemen bij klager 2, een grote achterstand in de administratie te zijn ontstaan. Zo waren van 2006 en 2007 alleen de concept-jaarrekeningen aanwezig. In 2011 zijn alle administratieve achterstanden ingehaald nadat klaagster 1 was overgestapt op een geautomatiseerd boekhoudsysteem. De gegevens werden ten kantore van klaagster 1 ingevoerd. Betrokkene had daartoe geen toegang. Ook zijn de jaarrekeningen over 2006 en 2007 toen definitief vastgesteld.
2.5. In 2015 heeft de belastingdienst een boekenonderzoek bij klaagster 1 ingesteld. Het onderzoek zag op de omzetbelasting in de jaren 2010 tot en met 2013. De belastingdienst heeft vastgesteld dat er in die jaren te weinig omzetbelasting is betaald. Er zijn over de jaren 2011 tot en met 2013 naheffingsaanslagen en een vergrijpboete opgelegd.
In 2019 heeft opnieuw een boekenonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek zag op de aangiften omzetbelasting in de jaren 2014 tot en met 2018. In december 2019 is aan klaagster 1 een naheffingsaanslag opgelegd. Deze naheffing hield verband met het feit dat klaagster 1 een tweetal producten met 21% omzetbelasting heeft gefactureerd, maar tegen een tarief van 6% in de aangiften omzetbelasting heeft meegenomen. Dit omdat klaagster 1 zich op het standpunt stelde dat deze producten onder het verlaagde tarief van 6% vallen. Alleen het tarief voor de afdracht omzetbelasting is in de administratie aangepast. Er heeft geen creditering naar de afnemers plaatsgevonden. Hierdoor blijft gelden dat sprake is van 21% tarief en concludeerde de belastingdienst dat te weinig omzetbelasting was afgedragen.
In 2020 zijn door de belastingdienst over de jaren 2015 tot en met 2018 naheffingsaanslagen opgelegd. Daarnaast zijn over 2014 tot en met 2017 vergrijpboetes opgelegd.
2.6. Klaagster 1 heeft vervolgens opdracht gegeven aan een externe partij, te weten [E], om de onvolkomenheden die door de belastingdienst zijn vastgesteld te onderzoeken en na te gaan welke rol de diverse betrokkenen daarbij hebben gespeeld. Op 15 april 2020 heeft [E] gerapporteerd.
2.7. In maart 2020 heeft klaagster 1 conservatoir beslag gelegd op de woning van [C]. Tevens heeft klaagster 1 zowel [accountantskantoor1] als [D] aansprakelijk gesteld.
3. De klacht
3.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klagers verwijten betrokkene het volgende:
a. betrokkene heeft klaagster 1 ten onrechte geadviseerd om de marge op een aantal verkochte producten te verbeteren door een lager btw tarief af te dragen;
b. betrokkene heeft geen of onvoldoende controle uitgeoefend dan wel toezicht gehouden op de administratie van klaagster 1, in het bijzonder de btw-administratie, de fiscale verwerking daarvan en de daaruit resulterende (fiscale) verplichtingen;
c. betrokkene heeft de statutair directeur van klaagster 1 niet/onvoldoende geïnformeerd, ook niet naar aanleiding van de boekenonderzoeken door de belastingdienst;
d. betrokkene had (de statutair directeur van) klaagster 1 en de aandeelhouders moeten wijzen op de gevolgen van het niet tijdig doen van aangifte en/of het niet tijdig afdragen van de verschuldigde omzetbelasting.
e. betrokkene heeft klaagster 1 niet geadviseerd betalingsonmacht te melden bij de belastingdienst naar aanleiding van het onderzoek van 5 juni 2020.
4. De beoordeling
4.1. Met betrekking tot de op hem van toepassing zijnde regelgeving heeft betrokkene, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Tot [datum] stond hij ingeschreven als openbaar accountant en was hij werkzaam voor accountantskantoor [accountantskantoor1]. Daarna is hij in dienst getreden bij het administratiekantoor [D] en heeft hij zich laten inschrijven als accountant in business, zodat vanaf [datum] de regelgeving voor accountants op hem niet of slechts gedeeltelijk van toepassing is.
Met betrekking tot dit verweer overweegt de Accountantskamer dat voor de beantwoording van de vraag welke regelgeving op een accountant van toepassing is, niet doorslaggevend is in welke ledengroep hij staat ingeschreven, maar welke werkzaamheden hij verricht. Vaststaat dat betrokkene in dit geval, ook na [datum], voor klaagster 1 samenstellingswerkzaamheden heeft verricht, zodat in dit geval het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).
Klachtonderdeel a: betrokkene heeft klaagster 1 ten onrechte geadviseerd om de marge op een aantal verkochte producten te verbeteren door een lager btw tarief af te dragen.
4.2. Betrokkene heeft uitdrukkelijk ontkend dat hij ooit een dergelijk advies heeft gegeven. Sterker nog, betrokkene stelt niet eens op de hoogte te zijn geweest van het feit dat de btw niet correct werd aangegeven. Hij hield zich alleen bezig met het opstellen van de jaarrekening. Betrokkene zat in [plaats3]. De administratie van klaagster 1 ging naar het filiaal in [plaats4]. De medewerkers daar deden de btw-aangiften; betrokkene kreeg alle stukken eens per jaar toegezonden om de jaarcijfers samen te stellen.
De Accountantskamer is van oordeel dat klagers hun stelling op dit punt niet hebben onderbouwd. Er zijn geen stukken in geding gebracht waaruit blijkt dat betrokkene op enigerlei wijze betrokken was bij het onjuist hanteren van de btw-tarieven door klaagster 1. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b: betrokkene heeft geen of onvoldoende controle uitgeoefend dan wel toezicht gehouden op de administratie van klaagster 1, in het bijzonder de btw-administratie, de fiscale verwerking daarvan en de daaruit resulterende (fiscale) verplichtingen.
4.3. De Accountantskamer stelt voorop dat het niet tot de werkzaamheden van betrokkene behoorde om toezicht te houden op de administratie van klaagster 1. De Accountantskamer begrijpt dit klachtonderdeel als volgt: betrokkene heeft bij het samenstellen van de jaarrekeningen onvoldoende onderzoek gedaan in de administratie van [X1], hetgeen gelet op onder meer de problemen met de belastingdienst, wel voor de hand zou hebben gelegen.
4.4. Betrokkene heeft zich hiertegen verweerd door te stellen dat de jaarcijfers werden samengesteld aan de hand van tussentijdse aantekeningen, het samensteldossier, de checklist, het grootboek en de saldibalans. De medewerkers van het kantoor in [plaats4] verzamelden alle informatie en bereidden het dossier voor, zodat hij op basis daarvan de jaarrekening kon samenstellen. Hij beschikte daarbij niet over de fysieke facturen, maar die konden wel desgewenst worden opgevraagd. De gegevens voor het doen van de maandelijkse btw-aangifte werden door [C] aan de medewerkers van het kantoor in [plaats4] verzonden, die op basis daarvan de aangiftes indienden. Betrokkene had daar geen bemoeienis mee.
Op de zitting heeft betrokkene desgevraagd verklaard dat hij de memoriaalboekingen nooit heeft gezien en dat daar ook geen aanleiding voor was, nu de saldibalansen betrouwbaar leken. Betrokkene stelt dat hij mocht en moest uitgaan van de betrouwbare oplevering van stukken door [C].
4.5. Op de werkzaamheden die betrokkene voor klagers verrichtte is het bepaalde in Standaard 4410 (Samenstellingsopdrachten) van toepassing, zoals die op dat moment luidde.
In paragraaf 11 en volgende is bepaald welke werkzaamheden een accountant dient te verrichten om een beeld te krijgen van de bedrijfsactiviteiten en de inrichting van de administratie van de entiteit. Het uitgangspunt daarbij is dat een accountant mag uitgaan van de betrouwbaarheid en volledigheid van de informatie die hij krijgt. Zo hoeft hij niet bij de leiding van de entiteit inlichtingen in te winnen om de betrouwbaarheid en volledigheid van de formatie vast te stellen en ook hoeft hij niet de verkregen informatie en toelichtingen te verifiëren. Deze extra werkzaamheden zijn opgesomd in paragraaf 13.
Wanneer hij echter constateert dat de door de leiding verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, dan dient hij de in paragraaf 13 genoemde werkzaamheden alsnog uit te voeren en de leiding van de entiteit om aanvullende informatie te vragen.
4.6 Vast staat dat klaagster 1 kampte met liquiditeitsproblemen. Zo was er een flinke belastingschuld als gevolg van het niet doen van suppletieaangiften. Verder was door de economische crisis sprake van verslechterende marktomstandigheden en een teruglopende omzet. Betrokkene was bekend met deze – en andere – problemen waarmee de onderneming jaar na jaar werd geconfronteerd.
Betrokkene heeft niet alleen blindelings vertrouwd op de informatie die hij van [C] kreeg, maar ook op de dossiers die door de medewerkers voor hem werden voorbereid.
De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene, gelet op de moeilijke situatie waarin
klaagster 1 verkeerde, nader onderzoek had moeten doen naar de juistheid en volledigheid van de informatie die hij aangeleverd kreeg voor het opstellen van de jaarrekening. Zo had betrokkene vragen moeten stellen over het grootboek en de memoriaalboekingen.
Artikel 14 van de VGBA bepaalt (samengevat) dat een accountant ervoor zorgt dat degenen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaamheden uitvoeren adequaat zijn opgeleid, dat zij goed worden begeleid en beoordeeld en dat op die werkzaamheden wordt toegezien.
Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat het - achteraf bezien - wellicht beter was geweest als hij meer toezicht had gehouden op de werkzaamheden van de medewerkers. Naar het oordeel van de Accountantskamer is dat een juiste vaststelling. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel c: betrokkene heeft de statutair directeur van klaagster 1 niet/onvoldoende geïnformeerd, ook niet naar aanleiding van de boekenonderzoeken door de belastingdienst.
Klachtonderdeel d: betrokkene had (de statutair directeur van) klaagster 1 en de aandeelhouders moeten wijzen op de gevolgen van het niet tijdig doen van aangifte en/of het niet tijdig afdragen van de verschuldigde omzetbelasting.
4.7. Deze klachtonderdelen hangen dusdanig samen dat de Accountantskamer deze gezamenlijk bespreekt.
Betrokkene heeft tegen deze klachten ingebracht dat [C] zijn aanspreekpunt was. Zolang hij geen aanleiding had te vermoeden dat er onjuistheden in de boekhouding zaten was er geen aanleiding klager 2 te informeren. In de visie van betrokkene was klager 2 volledig geïnformeerd over de gang van zaken in de entiteit, omdat hij vrijwel alle betalingen accordeerde.
4.8. In paragraaf 16A van Standaard 4410 (zoals die gold tot 1 januari 2016) is bepaald dat een accountant die bezig is met het samenstellen van een jaarrekening moet handelen conform het bepaalde in Standaard 240 en Standaard 250 als hij stuit op fraude of het niet voldoen aan wet en regelgeving. Hieronder valt het informeren van het management of de met governance belaste personen. Met ingang van 1 januari 2016 is dit geregeld in paragraaf 32 van Standaard 4410.
De Accountantskamer is gebleken dat betrokkene dat niet heeft gedaan. Hoewel klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene weet had van de fiscale fraude, was hij wel bekend met het feit dat de suppletieaangiften niet altijd (tijdig) werden gedaan. Dat betrokkene zich van de daarmee gepaard gaande risico’s bewust was blijkt uit de (weliswaar ongetekende) exoneratieverklaring die hij in procedure heeft gebracht. Hierover had hij klager 2 dienen te informeren. Ook deze klachtonderdelen zijn gegrond.
Klachtonderdeel e: betrokkene heeft klaagster 1 niet geadviseerd betalingsonmacht te melden bij de belastingdienst naar aanleiding van het onderzoek van 5 juni 2020.
4.9. Dit klachtonderdeel is pas op de zitting voor het eerst naar voren gebracht. De Accountantskamer zal dit verwijt in verband met de eisen van een goede procesorde niet beoordelen. Betrokkene heeft immers geen gelegenheid gehad zijn verweer daartegen voor te bereiden. Los daarvan valt niet in te zien waarom klagers hun klacht op dit punt niet eerder hadden kunnen aanvullen of uitbreiden. Klachtonderdeel e. is dan ook niet-ontvankelijk.
4.10. De klacht is voor wat betreft de klachtonderdelen b., c. en d. gegrond. Klachtonderdeel a. is ongegrond. Klachtonderdeel e. is niet ontvankelijk.
5. De maatregel
5.1. Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van berisping is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet heeft nageleefd. Hij is helemaal afgegaan op de informatie die hem door [C] werd verstrekt en de dossiers zoals die hem door zijn medewerkers werden aangeboden, terwijl hij bekend was met de moeilijke liquiditeitspositie van de entiteit en de oorzaken daarvan. Betrokkene heeft onvoldoende toepassing gegeven aan de bepalingen van Standaard 4410.
6. De beslissing
De Accountantskamer:
· verklaart klachtonderdeel a. ongegrond;
· verklaart de klachtonderdelen b., c. en d. gegrond;
- c34disc
verklaart klachtonderdeel e. niet-ontvankelijk;
· legt aan betrokkene op de maatregel van berisping;
· verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
· verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.
Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. drs. M. Stempher (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2020.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.