Home

ECLI:NL:TADRARL:2018:47 Raad van Discipline 22-01-2018 17-878

ECLI:NL:TADRARL:2018:47 Raad van Discipline 22-01-2018 17-878

Gegevens

Instantie
Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 januari 2018
Datum publicatie
28 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:47
Zaaknummer
17-878

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: de voorzitter oordeelt de klacht kennelijk ongegrond. Beroep van verweerder op geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënt na verkregen advies van deken. Ouders van overleden zoon hebben verweerder inzage verzocht in het strafdossier van zijn cliënt, hun zoon. Verweerder mocht èn moest zich in de gegeven omstandigheden beroepen op zijn geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënt, welke verplichting ook na het overlijden van zijn cliënt nog altijd bestaat. Niet gebleken van dermate uitzonderlijke omstandigheden waardoor verweerder zijn geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënt mag schenden. Dat klagers als ouders de erfgenamen zijn van hun zoon en daardoor bepaalde rechten hebben verkregen, is onvoldoende om de zwaarwegende geheimhoudingsplicht van verweerder jegens zijn cliënt te doorbreken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 januari 2018

in de zaak 17-878

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 31 oktober 2017 met kenmerk K 17/58, door de raad ontvangen op 1 november 2017.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft de zoon van klagers in de periode vanaf 2007 bijgestaan in een strafzaak tegen zijn cliënt. De cliënt van verweerder is in november 2007 strafrechtelijk veroordeeld.

1.2 De zoon van klagers heeft op 8 november 2013 suïcide gepleegd.

1.3 Op 10 februari 2017 heeft verweerder de deken om een advies gevraagd en gekregen met betrekking tot de reikwijdte van zijn geheimhoudingsplicht in relatie tot klagers als ouders van zijn cliënt.

1.4 Op 9 juni 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klagers en verweerder met een verzoek om informatie over het strafrechtelijk dossier van hun zoon, volgens klagers nodig om een onrechtmatige daadsactie en een getuigenverhoor te kunnen entameren. Die informatie heeft verweerder niet aan klagers verstrekt met een beroep op de geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënt.

1.5 Bij brief van 14 juni 2017, aangevuld bij brief van 26 juni 2017, hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.6 Bij brief van 23 september 2017 aan de deken hebben klagers hun schriftelijke intrekking van de klacht op 17 augustus 2017 ongedaan gemaakt, waarna de deken de klachtzaak heeft doorgezonden aan de raad.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

klagers als ouders van zijn voormalig cliënt niet te informeren over al hetgeen hem bekend is in het kader van de door hem verleende rechtsbijstand in de strafzaak van hun zoon.

3 VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat de verplichting tot geheimhouding heeft te gelden als een fundamenteel beginsel voor de advocaat in de uitoefening van zijn beroep, dat slechts in uiterst zeldzame gevallen uitzondering leidt. Die geheimhouding geldt zowel de bijzonderheden van de door de advocaat behandelde zaken als de persoon van de cliënt en de aard en omvang van de belangen van die cliënt. In artikel 10a lid 1 sub e van de Advocatenwet is dit fundamentele beginsel voor een advocaat neergelegd om daarmee een goede rechtsbedeling voor de rechtsbescherming van de cliënt te bewaken. In gedragsregel 6 lid 1 is deze verplichting nog nader uitgewerkt. De uitzondering hierop staat in lid 2. Indien een juiste uitvoering van de aan de advocaat opgedragen taak naar het oordeel van de advocaat eist dat hij gebruik maakt van zijn verkregen kennis naar buiten, dan staat dat de advocaat vrij, voor zover de cliënt daartegen geen bezwaar heeft en voor zover dit in overeenstemming is met een goede beroepsuitoefening. In lid 4 van gedragsregel is bepaald dat de geheimhoudingsplicht van een advocaat voortduurt na beëindiging van de relatie met de cliënt. De voorzitter zal de klacht van klagers aan de hand van deze maatstaf toetsen.

4.2 Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij als advocaat is gebonden aan de wettelijke geheimhoudingsplicht en dat in de onderhavige kwestie geen sprake is van een dermate uitzonderlijk geval dat dit principe uitzondering leidt. Wegens overlijden van zijn cliënt kan deze ook geen toestemming meer verlenen om informatie uit zijn dossier te delen met klagers en wettelijke bepalingen die hem nopen om informatie uit het dossier met klagers te delen ontbreken. Volgens verweerder heeft hij zich, conform het advies van de deken, terecht beroepen op zijn zwijgrecht jegens klagers.

4.3 Alhoewel de voorzitter veel begrip heeft voor het grote privéleed van klagers na het overlijden van hun oudste zoon en beseft dat zij als ouders meer over de achtergronden van hun zoon te weten willen komen door inzage in het strafdossier van zijn advocaat, kan de voorzitter daaraan niet tegemoetkomen in deze tuchtrechtelijke procedure. Verweerder mocht èn moest zich in de gegeven omstandigheden beroepen op zijn geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënt, welke verplichting ook na het overlijden van zijn cliënt nog altijd bestaat. Dat er dermate uitzonderlijke omstandigheden zijn waardoor verweerder zijn geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënt mag schenden is de voorzitter niet gebleken. Daartoe hebben klagers onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld. Dat klagers als ouders de erfgenamen zijn van hun zoon en daardoor bepaalde rechten hebben verkregen, is onvoldoende om de zwaarwegende geheimhoudingsplicht van verweerder jegens zijn cliënt te doorbreken.

4.4 Op grond van het vorenstaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Daarmee oordeelt de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 22 januari 2018.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 22 januari 2018