Home

ECLI:NL:TADRSGR:2022:132 Raad van Discipline 01-08-2022 22-078/DH/RO

ECLI:NL:TADRSGR:2022:132 Raad van Discipline 01-08-2022 22-078/DH/RO

Gegevens

Instantie
Raad van Discipline 's-Gravenhage
Datum uitspraak
1 augustus 2022
Datum publicatie
31 augustus 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:132
Zaaknummer
22-078/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Verweerster heeft te snel naar een te zwaar middel gegrepen door in reactie op de dreiging van klager met het indienen van een tuchtklacht tegen haar cliënt, aan te kondigen aangifte tegen klager te doen. Daarmee heeft zij de onderlinge verhoudingen onnodig op scherp gezet. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 augustus 2022 in de zaak 22-078/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over: verweerster gemachtigde: mr. A.J. Oskam

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 4 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 24 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/07 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 juni 2022. Daarbij waren verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Door de gemachtigde zijn aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegd. Klager is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (klachtdossier) en 6 tot en met 18 (overige correspondentie).

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager heeft als juridisch adviseur een partij (de verkoper van een appartement) bijgestaan in een geschil over de datum van ontruiming van de woning. 2.3 Op enig moment heeft verweerster zich namens de andere partij (de koper van het appartement) in het geschil gemengd. 2.4 Op 21 april 2021 heeft zij een e-mail aan klager gestuurd, waarin zij schrijft: “Betreft: Aangifte strafrechtelijk handelen kwestie [koper] Dossier: (…) Geachte [klager], Tot mij wendde zich [koper] (hierna te noemen 'cliënt') zulks met het verzoek hem in bovengenoemde kwestie bij te staan. Cliënt stelde mij ter hand de tussen -de belangenbehartigers van- (civielrechtelijk) partijen gewisselde emailcorrespondentie, waaronder uw e-mails d.d. 22 februari jl., 19 maart jl. en 15 april jl.. Met deze e-mails heeft het geschil tussen partijen een strafrechtelijke dimensie gekregen, reden waarom ik u ter zake -als strafrechtadvocaat van cliënt- als volgt aanschrijf. Met de e-mail d.d. 22 februari jl. wordt cliënt door u, daarbij handelend als belangenbehartiger c.q. vertegenwoordiger van uw cliënten de heer (…) en mevrouw (…), medegedeeld dat indien client 'het geschil' aan de rechter zal voorleggen, tegen hem een tuchtklacht zal worden ingediend door uw cliënten. Kortom, er wordt gedreigd met smaad/smaadschrift. Hiermee maken uw cliënten zich schuldig aan een variant van afdreiging in de zin van artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht. Met deze mededeling beogen uw cliënten immers met het oogmerk om zich wederrechtelijk ter bevoordelen cliënt ervan te weerhouden zijn rechten veilig te stellen, met financieel nadeel voor cliënt tot gevolg, onder dreiging van naar buiten treden met smaad dan wel smaadschrift. De afdreiging komt tevens terug in uw e-mail d.d. 19 maart jl., waardoor de mededelingen zoals vervat in de e-mail d.d. 22 februari jl. kracht worden bijgezet. In het kader van de omschreven afdreiging kunt u in strafrechtelijke zin als medepleger dan wel als medeplichtige worden gekwalificeerd. Immers, uw betrokkenheid in deze beperkt zich niet tot die van een 'reguliere' belangenbehartiger, maar tracht u voor uzelf en/of voor uw cliënten wederrechtelijk voordeel te verkrijgen onder dreiging van het naar buiten toe treden met bepaalde zaken waaronder het indienen van een tuchtrechtelijke klacht. Hiermee handelt u nauw en bewust samen met uw cliënten en levert u een intellectuele en/of materiële bijdrage aan de afdreiging. Op zijn minst maakt u zich schuldig aan medeplichtigheid door de afdreiging juridisch gezien te bevorderen en/of te vergemakkelijken. Juridisch gezien zou het ook nog zo kunnen zijn dat u zich (tevens) schuldig maakt als medeplichtige aan medeplegen van afdreiging. Door verzending van de desbetreffende e-mails vervult u een essentiële rol ten aanzien van de (bestanddelen van de) afdreiging, waarmee u kan worden gekwalificeerd als medepleger. In uw email d.d. 15 april jl. stelt u dat cliënt 'aantijgingen en dreigementen' zou uiten aan het adres van uw cliënten. Cliënt uit geen dreigementen en ontkent deze aantijgingen met klem. Cliënt komt slechts op voor zijn gerechtvaardigde belangen. Met uw beschuldigingen richting cliënt is voor hem de maat vol. Cliënt neemt deze kwestie zeer hoog op en heeft mij geïnstrueerd om op de kortst mogelijke termijn tegen u en uw cliënten aangifte in te dienen bij zowel de politie als de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag. Ik zal verzoeken om een onderzoek naar de handelswijze van u en uw cliënten in te stellen en een vervolging te entameren. Afdreiging is een klachtdelict waardoor een aangifte benodigd is voor succesvolle vervolging. Ter voorkoming van misverstanden merk ik op dat mr. H. de belangenbehartiger van cliënt is in de civielrechtelijke aspecten van het geschil en ondergetekende de belangen behartigt in de strafzaak/-zaken. Met vriendelijke groet, [verweerster]” 2.5 Klager heeft diezelfde avond aan verweerster laten weten dat hij zich zal laten bijstaan door een advocaat en daarbij aangekondigd dat hij op persoonlijke grond een tuchtklacht zal gaan indienen tegen onder meer verweerster.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 3.2 Verweerster heeft onheus gehandeld door mee te werken aan het doen van aangifte jegens klager, althans aan het aankondigen daarvan, terwijl zij wist dat daarvoor geen enkele juridische grondslag bestaat. 3.3 De stellingen die klager ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft gebracht worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. 5.2 Klager vindt het disproportioneel en onbehoorlijk dat verweerster heeft gedreigd met het doen van aangifte tegen hem wegens afdreiging, vanwege het feit dat klager heeft aangekondigd een tuchtklacht tegen de cliënt van klaagster te zullen indienen. Klager kan geen enkel verwijt worden gemaakt. Hij heeft louter de belangen van zijn cliënten behartigd. Verweerster weet, althans behoort te weten dat het indienen van een tuchtklacht onder alle omstandigheden aanvaardbaar is en gerespecteerd dient te worden. 5.3 Verweerster stelt dat zij met haar reactie op de aankondiging van klager de belangen van haar cliënt heeft gediend. Verweerster acht van belang te vermelden dat klager met het indienen van een tuchtklacht heeft gedreigd als de cliënt van verweerster zou besluiten om het geschil aan de rechter voor te leggen. Verweerster is van mening dat zij met haar e-mail van 21 april 2021 binnen de (ruime) grenzen van het toelaatbare gebleven. Van het handelen van verweerster kan haar geenszins een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden. 5.4 De raad overweegt als volgt. Niet in geschil is dat verweerster zich namens haar cliënt op het standpunt heeft gesteld dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging, omdat hij dreigde met het indienen van een tuchtklacht jegens haar cliënt. Dat is een zware beschuldiging, afdreiging is immers een strafbaar feit. De raad heeft verweerster ter zitting gevraagd naar het doel van haar e-mail aan klager van 21 april 2021. Verweerster kon die vraag in eerste instantie niet goed beantwoorden, maar gaf uiteindelijk aan dat zij haar cliënt heeft geadviseerd om aangifte te doen en dat zij vervolgens op verzoek van haar cliënt de desbetreffende e-mail aan klager heeft gestuurd. Verweerster heeft verder aangegeven dat er sprake was van een hoogoplopend conflict tussen haar cliënt en klager. De e-mail van 21 april 2021 was volgens verweerster bedoeld als ‘stopbrief’, om klager een halt toe te roepen. Desgevraagd heeft verweerster echter niet concreet kunnen aangeven wat er aan het versturen van de e-mail vooraf was gegaan, dat maakte dat een stopbrief nodig was. Verweerster heeft aangegeven ook niet betrokken te zijn geweest bij de inhoudelijk kant van het geschil. 5.5 De raad stelt vast dat uit het klachtdossier is gebleken dat klager zich in zijn e-mails van 22 februari 2021 en 19 maart 2021, beide gericht aan mr. H., over het indienen van een tuchtklacht tegen de cliënt van verweerster heeft uitgelaten. Andere uitlatingen daarover of anderszins van gelijke aard heeft de raad niet kunnen vaststellen. Dat de e-mail van verweerster van 21 april 2021 nodig was als ‘stopbrief’ is naar het oordeel van de raad dan ook niet aannemelijk geworden. 5.6 Bij de raad is de indruk ontstaan dat verweerster te snel haar cliënt in zijn vermoeden dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan afdreiging, heeft bevestigd. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad er onvoldoende blijk van gegeven dat zij haar advies en haar daarop volgende actie (haar e-mail van 21 april 2021) voldoende heeft afgewogen, door zich rekenschap te geven van mogelijke, minder verstrekkende, acties en vooral door zich daarbij bewust te zijn van het effect dat van haar e-mail kon uitgaan, namelijk het (alleen maar) verder op scherp zetten van de onderlinge verhoudingen, zoals uiteindelijk is gebeurd. Anders dan de gemachtigde van verweerster heeft bepleit geldt naar het oordeel van de raad wel de toets van proportionaliteit. Van een advocaat mag zo’n afweging worden verwacht eer hij een wederpartij beschuldigd van het plegen van een misdrijf en het daarvan namens een cliënt doen van aangifte. 5.7 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met het toesturen van haar e-mail aan klager van 21 april 2021 de grenzen van de haar toekomende vrijheid overschreden. Dat verweerster, zoals zij heeft aangevoerd, de aankondiging om aangifte te doen niet heeft gekoppeld aan het stellen van een nadere voorwaarde met als doel te voorkomen dat klager daadwerkelijk een tuchtklacht zou gaan indienen, maakt dit oordeel niet anders. 5.8 De raad zal de klacht daarom gegrond verklaren.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet gehandeld. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad te snel naar een te zwaar middel gegrepen door in reactie op de dreiging van klager met het indienen van een tuchtklacht tegen haar cliënt, aan te kondigen op de kortst mogelijke termijn aangifte tegen klager (en zijn cliënten) in te dienen bij zowel de politie als de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag. Daarmee heeft verweerster de onderlinge verhoudingen onnodig op scherp gezet. Verweerster heeft er onvoldoende blijk van gegeven dat zij haar handelen - en de mogelijke gevolgen daarvan - in voldoende mate heeft afgewogen. De raad treft verweerster van haar handelen een tuchtrechtelijk verwijt. De raad acht de maatregel van een waarschuwing passend en geboden, waarbij is meegewogen dat geen eerdere maatregelen aan verweerster zijn opgelegd.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, P.O.M. van Boven-de Groot, M. Laning en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 augustus 2022.