Home

ECLI:NL:TAHVD:2017:159 Hof van Discipline 28-08-2017 160314-W

ECLI:NL:TAHVD:2017:159 Hof van Discipline 28-08-2017 160314-W

Gegevens

Instantie
Hof van Discipline
Datum uitspraak
28 augustus 2017
Datum publicatie
29 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:159
Zaaknummer
160314-W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek van klagers in de hoofdzaak, inhoudend dat de behandelend kamer de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid heeft opgewekt door na sluiting van het onderzoek ter zitting te besluiten om kennis te nemen van het door verweerder toegezonden arrest, is ongegrond. Als het nagezonden arrest op cruciale onderdelen anders zou hebben geluid dan het vonnis in eerste aanleg waarvan tijdens de mondelinge behandeling door het hof en partijen is uitgegaan, zou er onder omstandigheden aanleiding kunnen zijn om de behandeling van de zaak te heropenen. Om te kunnen beoordelen of die feiten/omstandigheden zich voordoen is kennisneming van het stuk noodzakelijk.

Uitspraak

Beslissing

van 28 augustus 2017

in de zaak 160314-W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoekster sub 1

verzoekster sub 2

hierna tezamen: verzoeksters

tegen:

mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J. Italianer, M.L.J.C. van Emden-Geenen, D.J.B. de Wolff en G.R.J. de Groot

leden van het Hof van Discipline

verweerders

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1 Bij beslissing van 14 november 2016 heeft de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad), gewezen onder nummer 16-329, aan partijen toegezonden op 15 november 2016, van een klacht van verzoeksters tegen mr. X, advocaat te Y, de klachtonderdelen e, f, l en j gegrond verklaard in zoverre deze door verzoekster sub 2 zijn ingesteld, verzoekster sub 1 ten aanzien van de klachtonderdelen e, f, l en j niet-ontvankelijk verklaard, verzoeksters ten aanzien van klachtonderdeel k niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen voor het overige ongegrond verklaard. Aan mr. X is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan verzoekster sub 2 (het hof neemt aan dat met ‘klager’ verzoekster sub 2 is bedoeld), de proceskosten van € 25,00 aan verzoekster sub 2 en de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:279.

1.2 Tegen deze beslissing van de raad zijn verzoeksters in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 20 maart 2017 door verweerders.

1.3 Bij brief van 13 april 2017 hebben verzoeksters verweerders gewraakt.

1.4 Verweerders hebben niet berust in de wraking en op 24 mei 2017 is een reactie op het wrakingsverzoek, gedateerd 10 mei 2017, door mr. W.H.B. den Hartog Jager ingediend. De wrakingskamer van het hof (hierna: de wrakingskamer) heeft het wrakingverzoek behandeld ter openbare zitting van 10 juli 2017, waar de heer H namens verzoeksters alsmede mr. W.H.B. den Hartog Jager zijn verschenen. Verzoeksters hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

1.5 De wrakingskamer heeft acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben, het e-mailbericht van mr. X aan het hof van 23 maart 2017, het e-mailbericht van de griffier van het hof aan partijen van 24 maart 2017, de e-mailberichten van de gemachtigde van verzoeksters aan het hof van 24 maart 2017 en 11 april 2017, het e-mailbericht van de griffier van het hof aan partijen van 13 april 2017 en op het verhandelde ter zitting.

2 BEOORDELING

2.1 Bij de beoordeling gaat de wrakingskamer uit van de volgende feiten:

a. Op 20 maart 2017 vond de behandeling van de klacht plaats bij het hof. De voorzitter van de behandelend kamer, zo blijkt uit het van de zitting opgemaakte proces-verbaal, heeft het onderzoek ter zitting gesloten en heeft bepaald dat op 15 mei 2017 uitspraak wordt gedaan. b. Nadien, per mail van 23 maart 2017, heeft verweerder in de bodemprocedure een kopie van het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 21 maart 2017 naar de griffie van het hof toegezonden. c. Per mail van 24 maart 2017 heeft de griffier van het hof de gemachtigde van klaagsters alsmede verweerder in bodemprocedure onder meer het volgende bericht: “Geachte heer X, geachte heer H, Hierbij bevestig ik de ontvangst van de e-mail met bijlage van de heer X van 23 maart jl. Ik zou de heer H willen vragen om een (korte) reactie op de e-mail en het toegezonden arrest. (…)”

d. Per mail van 24 maart 2017 heeft mr. H de griffie van het hof laten weten zich opnieuw te zullen beklagen over mr. X omdat hij zonder zijn toestemming zich tot het hof heeft gewend in de situatie dat het onderzoek in de zaak ter terechtzitting was gesloten en de zaak voor uitspraak stond. Daarbij heeft mr. H aangegeven dat in zijn beleving mr. X allereerst zijn aan het hof gezonden bericht moet terugnemen en vervolgens bezien moet worden of en zo ja de gevolgen van dit handelen, kunnen worden beperkt.

e. Per mail van 11 april 2017 heeft mr. H de leden van het hof onder meer het volgende bericht: “Mijn indruk is nu dat mr X zijn na de zitting aan u gezonden bericht niet heeft terug genomen. Klopt dat met uw gegevens? In de veronderstelling dat mr X zijn bedoeld bericht niet heeft terug genomen, vraag ik u om mij te laten weten of dat bericht wel of niet door de ambterende leden van het hof van discipline in “mijn” klachtzaak als processtuk is geaccepteerd, zodat het wel/niet aan het dossier van de klachtzaak is toegevoegd. (…)” f. Per mail van 13 april 2017 heeft de griffier van het hof mr. H onder meer het volgende bericht: “Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw e-mail van 11 april jl.

In antwoord hierop bericht ik u dat in de uitspraak zal worden beslist of het bericht van mr. X zal worden toegelaten tot de stukken. In beginsel wordt op stukken ingekomen na de zitting geen acht geslagen. Als een dergelijk stuk zal worden geaccepteerd, dan krijgt de wederpartij nog de gelegenheid daarop te reageren. (…)” g. Bij brief van 13 april 2017 hebben verzoekers wraking verzocht van alle in de zaak fungerende leden van het hof.

2.2 Verzoeksters leggen aan hun wrakingsverzoek ten grondslag dat de inhoud van de mail van 13 april 2017 van de griffier van het hof betekent dat de leden van het hof hebben besloten om kennis te nemen van het na sluiting van het onderzoek door mr. X ingediende bericht. Verzoeksters stellen dat mr. X in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld door op een moment dat de zaak voor uitspraak stond, zonder toestemming van (de gemachtigde van) verzoeksters aanvullende inlichtingen aan het hof te verstrekken. Door wel feitelijk kennis te (willen) nemen van gegevens die mr. X volgens de geldende gedragsregels niet had mogen indienen, legitimeren de fungerende leden van het hof de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.3 In reactie hierop heeft mr. Den Hartog Jager als voorzitter van de zittingscombinatie onder verwijzing naar HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1058 betoogd dat de behandelend kamer kennis moet nemen van de nagestuurde stukken al was het alleen om te beoordelen of het onderzoek heropend moet worden. Verder wordt in deze reactie aangegeven dat ten tijde van de correspondentie met mr. H en van zijn wrakingsverzoek nog geen beslissing was genomen over het al dan niet in behandeling nemen van de door mr. X nagezonden productie maar dat inmiddels is besloten dat op de betreffende productie geen acht zal worden geslagen. Mr. Den Hartog Jager voert verder aan dat het hem voorkomt dat het wrakingsverzoek alleen hem en niet de leden van de combinatie raakt, nu de wraking zich keert tegen de inhoud van de e-mail van 13 april 2017 aan mr. H, die door de griffier op zijn instructie werd verzonden. Deze mail betreft een gewone rolinstructie waaruit niet blijkt van enige vooringenomenheid of partijdigheid en er is daarom geen reden voor berusting. Het wrakingsverzoek tegen de leden van de combinatie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard en het tegen de zaakvoorzitter gerichte wrakingverzoek ongegrond.

2.4 De wrakingskamer overweegt het volgende. Vooropgesteld wordt dat (schendingen van) gedragsregels voor advocaten het hof als wrakingsgrond niet kunnen worden tegengeworpen.

Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid of leden van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer heeft daarom te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeksters zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat leden van het hof moeten worden vermoed uit hoofde van hun benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat leden jegens de verzoeksters een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij de verzoeksters daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.5 De wrakingskamer is van oordeel dat deze norm geenszins is geschonden door de door de voorzitter van de zittingscombinatie geschetste en door verzoeksters niet bestreden gang van zaken. Als het nagezonden arrest op cruciale onderdelen anders zou hebben geluid dan het vonnis in eerste aanleg waarvan tijdens de mondelinge behandeling door het hof en partijen is uitgegaan, zou er onder omstandigheden aanleiding kunnen zijn de behandeling van de zaak (ambtshalve) te heropenen om deze nieuwe relevante feiten/omstandigheden hierbij te kunnen betrekken. Alvorens te kunnen beoordelen of die feiten/omstandigheden zich voordoen is kennisneming van het nagezonden stuk noodzakelijk. De door verzoeksters geopperde route om bij wijze van vast beleid na sluiting van de behandeling de griffier te instrueren nagekomen stukken per kerende post te retourneren miskent de eigen verantwoordelijkheid van de behandelend kamer om voorgaande afweging te kunnen maken. Kennelijk heeft de afweging ertoe geleid dat er onvoldoende reden was acht te slaan op de nagezonden productie. Daarmee heeft de behandelend kamer overeenkomstig het verzoek van verzoeksters gedaan per mail van 11 april 2017 beslist dat het nagezonden stuk niet aan het dossier van de klacht wordt toegevoegd. Het wrakingsverzoek gericht tegen de voorzitter van de zittingscombinatie is daarom ongegrond.

2.6 Voor de oproeping van de overige leden van de zittingscombinatie, zoals door verzoeksters is verzocht, bestaat geen aanleiding omdat niet is gesteld of gebleken dat de overige leden een andere of verdergaande rol hebben gespeeld dan de voorzitter van de zittingscombinatie. Verzoeksters hebben daarom bij dit verzoek geen belang omdat ook jegens hen geldt dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af het wrakingsverzoek van 13 april 2017 van verzoeksters, gericht tegen mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J. Italianer, M.L.J.C. van Emden-Geenen, D.J.B. de Wolff en G.R.J. de Groot, leden van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, H. van Loo, M. Pannevis en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2017.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 28 augustus 2017.