Home

ECLI:NL:TAHVD:2020:74 Hof van Discipline 30-03-2020 190255

ECLI:NL:TAHVD:2020:74 Hof van Discipline 30-03-2020 190255

Gegevens

Instantie
Hof van Discipline
Datum uitspraak
30 maart 2020
Datum publicatie
31 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:74
Zaaknummer
190255

Inhoudsindicatie

Beklag tegen de weigering van de Raad van de Orde om het verzoek tot her-inschrijving op het tableau in behandeling te nemen (art. 5 Advw). De Raad heeft het verzoek afgewezen omdat gegronde vrees bestond dat klager bij hernieuwde inschrijving als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Het hof verklaart het beklag tegen die afwijzing ongegrond, vanwege:

(i) de ernst en omvang van het tuchtrechtelijk verleden van klager.

Klager heeft in het verleden veel tuchtklachten gehad, waaronder meerdere klachten die de kernwaarden (financiële) integriteit, vertrouwelijkheid en deskundigheid raken en waarvoor aan klager schrappingen zijn opgelegd.

(ii) Het feit dat de noodzakelijke gedragsverandering zich pas gedeeltelijk heeft voorgedaan.

Klager onderkent zijn fouten maar heeft dit inzicht pas sinds twee jaar terwijl de eerdere schrappingen een niet mis te verstaan signaal waren. De zelfreflectie van klager is vooral rationeel en dus beperkt. De waarborgen om terugval in oud gedrag te voorkomen bestaan onder meer uit de samenwerking met een coach, terwijl uit het assessmentverslag van klager blijkt dat klager autonoom werkt, een autoritaire stijl heeft en moeilijk leiding ontvangt. Dit bemoeilijkt het realiseren en bestendigen van de noodzakelijke gedragsverandering.

(iii) De beperking van het uitoefenen van het beroep door de noodzakelijk geachte waarborgen.

De voorgenomen organisatorische maatregelen bieden niet de benodigde overtuigende waarborgen ter voorkoming van nieuwe ontsporingen door klager. Verder is het voorgenomen toezicht door de coach dermate verstrekkend dat bij een eventuele beroepsuitoefening door klager de kernwaarden van de advocatuur, zoals onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid, in het gedrang kunnen komen.

(iv) De onduidelijke financiële situatie van klager.

Er bestaat onvoldoende duidelijkheid over de financiële positie, en daarmee de onafhankelijkheid, van klager op verschillende terreinen. Zo is er onduidelijkheid over de gevolgen van de opheffing van het faillissement van zijn praktijkvennootschap, zoals mogelijke vorderingen van derden op klager, al dan niet op basis van bestuurdersaansprakelijkheid. Hetzelfde doet zich voor bij het faillissement van de Publicatie BV. Bij de financiële afwikkeling van de maatschap waar klager deel van uitmaakte, zijn vorderingen tegen klager ingediend (door zijn voormalige maten en een oud-cliënt) die nog altijd niet zijn afgewikkeld. Evenmin heeft klager voldoende informatie gegeven over het ontstaan en de afwikkeling van zijn persoonlijk faillissement. Klager heeft op al deze terreinen (desgevraagd) niet of onvoldoende duidelijkheid verschaft, terwijl dat wel van hem verwacht mocht worden. Klager heeft daarmee blijk gegeven van een gebrek aan besef van urgentie over zijn financiële problemen, en dat draagt bij aan de vrees voor financiële integriteit bij klager.

Het hof wijst af het beklag tegen de weigering tot hernieuwde inschrijving op het tableau.

Uitspraak

BESLISSING

van 30 maart 2020

in de zaak 190255

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Raad van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Midden-Nederland

de raad

1 BEKLAG

1.1 Klager heeft zich op 8 oktober 2019 beklaagd over de beslissing van de raad van 29 augustus 2019, inhoudende de weigering om het verzoek van klager tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen.

1.2 Het hof heeft de zaak behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2020, waar klager is verschenen met zijn gemachtigden mrs. R. Sanders en E.A. van Win en namens de raad zijn verschenen de deken mr. S.H.W. Le Large en mr. G.J. Verduin, lid van de raad.

1.3 Het hof heeft verder kennisgenomen van:

- een schrijven van klager van 22 november 2019;

- memorie van antwoord van de raad van 25 november 2019;

- een schrijven van de raad van 10 januari 2020;

- een schrijven van klager van 13 januari 2020 met bijlagen;

- een schrijven van klager van 17 januari 2020 met als bijlage een verslag van een ontwikkelassessment;

- een schrijven van klager van 20 januari 2020, waarin wordt aangekondigd dat de coach van klager zal meekomen naar de zitting en om extra spreektijd wordt verzocht.

1.4 Verder procesverloop:

- Genoemd verslag ontwikkelassessment van bureau MCG (hierna: assessment-verslag) is ontvangen als nader ingekomen stuk, buiten de daarvoor gestelde termijn (art. 3.7 Procesreglement). Het hof heeft echter aanleiding gezien om, bij wijze van uitzondering, het stuk toe te voegen aan het dossier om redenen van proces-economie (een voortvarende behandeling, zonder aanhouding) en vanwege de beperkte omvang (zodat de raad daar nog op kon reageren en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan en de raad niet in zijn procesbelang is geraakt). Het hof heeft het tegen deze toevoeging door de raad ter zitting gemaakte bezwaar om deze redenen verworpen.

- Ter zitting heeft het hof de door klager meegebrachte coach, mr. J. Sjöcrona, gehoord en ook partijen in de gelegenheid gesteld om hem te horen over zijn (voorgenomen) coaching van klager. Het verzoek om ter zitting nog een nader stuk in te brengen (de coaching-overeenkomst tussen klager en Sjöcrona), tegen welk verzoek de raad bezwaar heeft gemaakt, is afgewezen, mede gelet op het te late tijdstip van het verzoek en de omstandigheid dat Sjöcrona voldoende in de gelegenheid is gesteld om ter zitting (in aanvulling op een eerder ingediend van hem afkomstig schriftelijk stuk, later nog aangevuld met het assessmentverslag) zijn activiteiten inhoudelijk toe te lichten.

2 FEITEN

2.1 Klager heeft als advocaat op het tableau ingeschreven gestaan van 2 juli 1985 tot 24 april 2013.

2.2 Gedurende deze inschrijving zijn tot 2012 acht tuchtklachten behandeld waarvan drie klachten ongegrond of niet-ontvankelijk werden verklaard. De vijf resterende klachten werden gegrond verklaard en hebben geleid tot twee waarschuwingen en drie berispingen.

2.3 In 2012 zijn door de tuchtrechter een zestal klachten tegen klager in behandeling genomen. Dit heeft geleid tot zes schrappingen door het hof (uitspraken van 22 april 2013 met zaaknummers 6611, 6612, 6613, 6614, 6615 en 6616) waarna klager op 24 april 2013 van het tableau is geschrapt.

2.4 Genoemde zes zaken hadden betrekking op een scala van verwijten, die zich afspeelden over een langere periode en structureel van aard waren. De bezwaren van de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten zagen voornamelijk op de financiële integriteit. Ze betroffen het op grote schaal overtreden van de beroepsregels ten aanzien van contante betalingen (waarbij het substantiële bedragen betrof), bijscholing en het op tijd gereed hebben van de jaarstukken. Ook verweet hij klager dat hij zijn verplichting niet nakwam om mee te werken aan het onderzoek van de deken naar de verschillende klachten. De door het hof gegrond verklaarde klachten van vijf ex-cliënten laten veelal dezelfde verwijten zien, zoals het niet nakomen van de toezegging dat klager zelf als advocaat de strafzaak zal behandelen, onduidelijke verantwoording van (meestal contant betaalde) voorschotten van vaak vele duizenden euro’s. Andere klachten gingen over het declareren van niet-verrichte werkzaamheden, het niet terugbetalen van te hoge voorschotten (ondanks herhaalde toezeggingen) en de voor advocaten belangrijke verplichting om cliënten te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Het hof heeft zowel de bezwaren van de deken als de klachten van de vijf ex-cliënten gegrond geoordeeld.

2.5 Nadien zijn door de tuchtrechter nog twaalf klachten (die ten tijde van de schrapping al waren ingediend) behandeld. Het betrof klachten over de kwaliteit van de dienstverlening, communicatie met cliënten, onbetamelijk gedrag tegenover de rechterlijke macht, schending geheimhoudingsplicht, contante betalingen en niet nakomen van financiële afspraken met cliënten. Deze klachten hebben geleid tot negen maatregelen: twee waarschuwingen, zes berispingen en een onvoorwaardelijke schorsing van een maand.

2.6 Na zijn schrapping van het tableau in 2013 is klager onder meer werkzaam geweest als hoofd juridische zaken bij een claimmaatschappij, verzorgt hij juridische cursussen en lezingen, en is hij werkzaam als juridisch adviseur op het advocatenkantoor van mr. H. Klager is voornemens om, indien hij weer als advocaat wordt toegelaten, een samenwerkingsverband aan te gaan (in de vorm van een kostenmaatschap) met mr. H.

2.7 Klager was directeur en enig aandeelhouder van zijn praktijkvennootschap A. BV (hierna: de praktijkvennootschap). De praktijkvennootschap vormde met de vennootschappen van twee broers een advocatenmaatschap (hierna: de maatschap). Na 2008 zijn geen jaarrekeningen meer gedeponeerd. Over het jaar 2011 is voor het laatst een jaarrekening opgemaakt en vastgesteld. Op 17 maart 2015 is de praktijkvennootschap (op eigen verzoek) failliet verklaard. Het faillissement is uiteindelijk opgeheven wegens de toestand van de boedel. De curator heeft in zijn eerste faillissementsverslag van 7 mei 2015 vastgesteld dat niet is voldaan aan de deponeringsverplichting en de administratieverplichting, zodat de bestuurder (zijnde klager) zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, en dat wordt vermoed (art. 2:248 lid 2 BW) dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

2.8 Klager was directeur en enig aandeelhouder van C. BV (hierna: Publicatie-BV), opgericht op 28 juni 2013 met als doel het verzorgen van publicaties en lezingen. Publicatie-BV is op 3 maart 2015 failliet verklaard, op 11 oktober 2016 is het faillissement opgeheven wegens de toestand van de boedel. Van Publicatie-BV zijn nooit jaarrekeningen gedeponeerd. In het dossier zijn geen faillissementsverslagen opgenomen.

2.9 Klager is bij vonnis van 19 december 2019 persoonlijk failliet verklaard, op verzoek van de Ontvanger der Rijksbelastingen. Als steunvordering fungeerde een vordering van de heer B., een voormalig cliënt van klager. Op 8 januari 2020 is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het faillissement vernietigd nadat was gebleken dat de vordering van de Ontvanger inmiddels geheel was voldaan (en ook de faillissementskosten) zodat er geen sprake meer was van pluraliteit van schuldeisers.

3 VERZOEK EN WEIGERING

3.1 Bij brief van 6 juni 2019 heeft klager een verzoek ingediend bij de raad tot inschrijving als advocaat als bedoeld in artikel 2, lid 5 Advocatenwet.

3.2 Bij e-mail van 24 juni 2019 heef de raad zijn voornemen tot weigering van het in behandeling nemen van het verzoek aan klager medegedeeld en hem erop gewezen dat hij daartegen een zienswijze kon indienen.

3.3 Op 3 juli 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij klager door leden van de raad is gehoord.

3.4 Bij beslissing van 29 augustus 2019 heeft de deken bericht dat de raad weigert het verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. Voor zover hier relevant staat in deze beslissing het volgende vermeld:

“Besluit

De Raad komt tot de slotsom dat gegronde vrees bestaat dat u bij hernieuwde inschrijving als advocaat inbreuk zult maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zult schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub b Advocatenwet weigert de Raad daarom om uw verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen.”

De raad wijst in dat verband op de tuchtrechtelijke antecedenten van klager, de door klager voorgestelde vormen van stringent formeel en informeel toezicht die onwenselijk zijn voor een zelfstandig werkend advocaat, en de indruk die de raad heeft gekregen dat klager nog altijd zijn falen in de door hem verleende rechtsbijstand miskent. In de Memorie van Antwoord heeft de raad aanvullend nog gewezen op de financiële positie van klager en hem dienaangaande verweten relevante informatie te verzwijgen.

4 BEOORDELING

4.1 Artikel 4 Advocatenwet bepaalt in welke gevallen de raad van de orde kan weigeren een verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. De grond waarop de raad in dit geval heeft geweigerd het verzoek van klager in behandeling te nemen staat vermeld in artikel 4 lid 1, onder b. Deze grond houdt in dat er gegronde vrees bestaat dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4.2 De maatregel van schrapping van het tableau zoals voorzien in artikel 48 lid 2, onder e, Advocatenwet geldt, nadat zij onherroepelijk is geworden, voor onbepaalde tijd. In het stelsel van de Advocatenwet staat schrapping van het tableau echter niet in de weg aan een nieuw verzoek tot inschrijving als advocaat. Aard en ernst van deze maatregel en de daarmee te dienen maatschappelijke belangen brengen evenwel mee dat wanneer de schrapping wordt gevolgd door een verzoek tot hernieuwde inschrijving, weigering tot het in behandeling nemen van dat verzoek in beginsel gerechtvaardigd is, behalve wanneer bijzondere omstandigheden hernieuwde inschrijving van de verzoeker wettigen. Van zodanige omstandigheden kan sprake zijn als de verzoeker inmiddels op een overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen in hoge mate onwaarschijnlijk maakt, of als daarvoor anderszins overtuigende waarborgen zijn geboden (o.a. Hof van Discipline 30 november 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:219).

4.3 Het hof slaat bij de beoordeling of sprake is van genoemde bijzondere omstandigheden acht op hetgeen door de raad is aangevoerd ter onderbouwing van de weigering, zoals het tuchtrechtelijk verleden van klager en de door klager voorgenomen organisatorische maatregelen bij hervatting van zijn praktijk. Vervolgens slaat het hof acht op de financiële positie van klager en wat hij daarover ter zitting heeft verklaard.

Tuchtrechtelijk verleden

4.4 Het hof acht van belang dat klager niet eenmalig een misslag heeft begaan. Gedurende zijn beroepsuitoefening zijn over hem veelvuldig klachten ingediend die hebben geleid (naast de schrappingen die deels zien op hetzelfde dan wel een soortgelijk feitencomplex) tot oplegging van een groot aantal maatregelen vanwege tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen, zoals het niet meewerken aan een dekenonderzoek, bejegening van een andere advocaat, verzuim om tijdig cassatieschrifturen in te dienen, het niet nakomen van financiële verplichtingen, schending van de geheimhoudingsverplichting, accepteren van substantiële contante betalingen, onvoldoende bijscholing, en het niet nakomen van toezeggingen (financieel of anderszins) aan cliënten. De verwijten zien daarbij dus op meerdere aspecten van de beroepsuitoefening van een advocaat, waaronder de kernwaarden (financiële) integriteit, vertrouwelijkheid en deskundigheid (artikel 10a Adw).

Gedragsverandering en organisatorische maatregelen

4.5 Klager erkent zonder voorbehoud dat hij in het verleden fouten heeft gemaakt. Klager zegt dat hij oprecht spijt heeft, dat hij de opgelegde schrapping als juiste maatregel ziet en dat hij is veranderd. Hij heeft (met behulp van derden) gepoogd vast te stellen hoe de fouten hebben kunnen gebeuren. Op grond van deze analyse komt klager onder meer tot zijn voornemen tot een geheel andere wijze van praktijkvoering en de daarbij te treffen organisatorische maatregelen (bij hervatting van zijn praktijk) om herhaling te voorkomen.

4.6 Wat betreft de gedragsverandering verwijst klager naar brieven van een voormalig deken en twee oud-rechters die recent met klager hebben gesproken en zijn verzoek ondersteunen om weer toegelaten te worden tot het beroep. Het hof merkt daarover op dat deze referenten vooral putten uit hun (zeer positieve) ervaringen met klager in het verleden en voorts hun conclusie baseren op de mededelingen van klager zelf tijdens deze gesprekken. Het hof kan de referenten volgen in hun indruk dat klager zijn fouten (inmiddels) onderkent. Een feitelijke gedragsverandering hebben de referenten echter niet zelfstandig kunnen vaststellen. In zoverre zijn deze referenties van beperkte waarde. Dat vindt bevestiging in het hierna te bespreken, door deskundigen opgestelde assessmentverslag dat tot een andere, meer terughoudende conclusie komt.

4.7 Het hof weegt daarbij mee dat de omstandigheid dat klager niet eerder dan twee jaar geleden tot zijn inzicht is gekomen, niet in zijn voordeel spreekt. Gelet op de ernst van de bevindingen en de daaruit voortgevloeide schrappingen (gevoegd bij de daaraan voorafgaande, en de ook daarna nog opgelegde maatregelen) had verwacht mogen worden dat dit inzicht eerder was gekomen. Zeker waar het genoemde schrappingen betreft, hetgeen een niet mis te verstaan signaal is.

4.8 Het hof slaat voorts - voor inzicht in de attitude van klager en zijn gedrag, de noodzakelijke verandering en de daarbij te treffen maatregelen om deze verandering te borgen – acht op het door klager overgelegde assessmentverslag. In deze rapportage is (voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven) vermeld dat klager zelfreflectie toont, zijn fouten erkent en weet dat hij het roer om moet gooien. Met betrekking tot de zelfreflectie wordt wel de kanttekening gemaakt dat de zelfreflectie rationeel is (en niet zo zeer emotioneel) en daarom zijn beperkingen kent. In de praktijk zal klager, volgens de rapporteurs, deze bewustwording dan ook zelf vorm moeten geven en vasthouden. In het rapport wordt verder geconcludeerd dat klager het reële risico van ‘herhaling van gedrag uit het verleden’ onderschrijft. Klager ‘voelt aan en benoemt, dat het goed is als er voorlopig beschermingsmaatregelen zijn om te voorkomen dat hij toch weer in zijn oude valkuil stapt en dan terugvalt in zijn oude patroon.’ De noodzakelijke waarborgen om dat te voorkomen bestaan onder meer uit samenwerking met een coach die hem kan corrigeren. Verder is in het rapport vastgesteld dat klager graag het initiatief neemt en de regie pakt, autonoom en alleen werkt, en het moeilijk vindt om leiding te ontvangen. In zijn optreden is hij stellig, in het rapport wordt gesproken van een ‘enigszins autoritaire stijl’ en van een ‘directieve stijl’ die anderen kan overrompelen. Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard zich te kunnen vinden in (de bevindingen en conclusies in) het rapport.

4.9 Het hof merkt allereerst op dat dit verslag is opgemaakt op basis van gesprekken op 14 januari 2020 en daarmee kort vóór de zitting van het hof, zodat het een actueel beeld geeft. Uit dit verslag – en uit hetgeen daarover door klager is aangevoerd – volgt weliswaar dat er sprake is van een gedragsverandering bij klager maar mede gezien de ook door klager noodzakelijk geachte ‘beschermingsmaatregelen’ heeft die gedragsverandering zich nog maar beperkt voorgedaan en moet er in de toekomst nog veel gebeuren alvorens de noodzakelijke verandering voldoende is gerealiseerd en vervolgens is bestendigd. Dat maakt dat het rapport geen steun biedt aan het voornemen voor hervatting door klager van zijn praktijk op korte termijn – zeker niet nu (hierna te bespreken) zijn coach een coaching-traject voorziet van 24 maanden,

4.10 Uit het rapport blijken voorts (naast positieve bevindingen waarvan het hof ook kennis heeft genomen) meerdere (potentiële) risico’s die samenhangen met, of voortvloeien uit, de attitude en persoonlijkheid van klager. Het hof stelt vast dat het goed is dat klager deze risico’s onderkent, ze probeert te beheersen, en tot (verdere) gedragsverandering wil komen. Van de daaruit voortgevloeide (en voorgenomen) organisatorische maatregelen kan echter niet worden gezegd dat ze de benodigde overtuigende waarborgen bieden ter voorkoming van nieuwe ontsporingen. Zo zal de voorgenomen maatregel van inbedding van zijn voorgenomen praktijk in een reeds bestaande praktijk pas effect sorteren als klager zijn gedrag (autoritair, overrompelend) daadwerkelijk heeft veranderd. Dan kan het ook een probleem worden dat de hierna te noemen coach het rapport op dit onderdeel (klager neemt veel persoonlijke ruimte is en heeft een enigszins autoritaire stijl) - desgevraagd, ter zitting - niet onderschrijft terwijl hij juist ook op dit onderdeel begeleiding zal moeten geven.

4.11 Een andere belangrijke maatregel om genoemde risico’s te beheersen is de begeleiding door mr. Sjöcrona als coach. Uit de mail van Sjöcrona van 6 oktober 2019 en zijn aanvullende toelichting ter zitting, blijkt dat de daarbij voorgenomen maatregelen zeer verstrekkend zijn. Hij ziet klager als ‘stagiair’ en zal optreden als ‘materiële patroon’: ‘hij is aan mij geketend’, het gehele financiële beheer, bij alles geldt: ‘als ik zeg nee, dan is het nee’. Sjöcrona is verder betrokken bij het accepteren van nieuwe zaken, en over de daarbij te maken financiële afspraken en de te verzenden declaraties. Ook moet klager opleidingen volgen die de coach hem voorschrijft. Alleen inhoudelijk strafrechtelijk doet de coach een stap terug. Klager heeft deze voorwaarden geaccepteerd.

4.12 Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof geen sprake (meer) van een voldoende eigen beslissingsbevoegdheid bij klager. Het is altijd verstandig om risico’s te beperken, en waar mogelijk waarborgen in te bouwen. Echter, de (door klager gekozen en kennelijk ook door zijn coach noodzakelijke geachte) aanpak en invulling is dermate indringend dat niet langer kan worden gesproken van een volwaardige (zelfstandige) vorm van beroepsuitoefening van advocaat. Daarmee komt zijn onafhankelijkheid onaanvaardbaar in het gedrang – nog daargelaten dat deze aanpak minst genomen vragen oproept over de geheimhoudingsverplichting van een advocaat zoals de raad terecht opmerkt. Alsdan zijn de kernwaarden onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid in het geding.

Financiële integriteit

4.13 De kernwaarde onafhankelijkheid ziet niet alleen op organisatorische maar ook op financiële onafhankelijkheid: een advocaat moet financieel zelfstandig en onafhankelijk zijn. Het hof beoordeelt dit in samenhang met de kernwaarde (financiële) integriteit: een advocaat moet een deugdelijke financiële basis hebben van zijn (beroeps)praktijk, financiële afspraken nakomen, en niet afhankelijk te zijn van financiering door derden die uitgaat boven hetgeen gebruikelijk is in het maatschappelijk verkeer.

4.14 Klager onderkent dit ook. In zijn verzoekschrift van 6 juni 2019 aan de raad verwijst hij naar een vaststellingsovereenkomst met de fiscus en meldt dat alle vorderingen inmiddels zijn voldaan. Klager meldt voorts dat door de – inmiddels ontbonden – maatschap een regeling is getroffen met (naar het hof begrijpt) oud-cliënten die klachten hadden ingediend, waaronder mede te begrijpen de hierna te noemen oud-cliënt B. Verder wordt in de brief van een van de referenten (bijlage 8 verzoekschrift) op grond van informatie van klager vermeld dat klager geheel aan zijn belastingverplichtingen heeft voldaan. Deze omschrijving van de financiële positie van klager - kort gezegd dat alles in financieel opzicht op orde is en openstaande vorderingen zijn voldaan dan wel geregeld - behoeft bepaald nuancering, zo is het hof gebleken.

4.15 De praktijkvennootschap is op 17 maart 2015 failliet verklaard, het faillissement is enige jaren later opgeheven ‘wegens de toestand van de boedel’. Dit roept vragen op over de omvang van de na opheffing weer opengevallen schulden en de opstelling van de crediteuren, en daarmee over de financiële positie van klager. Ter zitting heeft klager hierover desgevraagd geen opheldering kunnen geven, terwijl dat van hem als directeur en enig aandeelhouder wel verwacht mocht worden. Evenmin is duidelijk geworden of uit dit faillissement nog vorderingen kunnen voortvloeien op klager in privé, uit aansprakelijkstelling op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Het hof wijst in dit verband op de conclusie van de curator dat door de praktijkvennootschap niet voldaan is aan de administratie- en deponeringsverplichting, zodat klager zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, en dat wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Gelet op deze conclusie kan klager in persoon aansprakelijk worden gesteld voor de schulden van de praktijkvennootschap.

4.16 Het gebrek aan financiële duidelijkheid doet zich ook voor bij het faillissement van Publicatie-BV en de afwikkeling daarvan, zeker nu ook daar niet is voldaan aan de deponeringsverplichting. Klager heeft hierover geen of althans onvoldoende informatie overgelegd, en kon ook ter zitting, desgevraagd, geen duidelijkheid verschaffen. Van klager had minst genomen mogen worden verwacht dat hij van beide faillissementen de faillissementsverslagen had overgelegd. De enkele mededeling van de curatoren dat klager zijn medewerking heeft verleend, is onvoldoende, reeds omdat klager daartoe gewoon verplicht was. Het zegt bovendien niets over een eventuele aansprakelijkheid.

4.17 Het gebrek aan financiële duidelijkheid doet zich ook voor bij de afwikkeling van de maatschap waar klager (met zijn praktijkvennootschap) deel van uitmaakte. Uit de ontbinding kunnen zeer wel (verstrekkende) financiële gevolgen voortvloeien die van invloed kunnen zijn op zijn financiële positie en daarmee op zijn onafhankelijkheid. Zo meldt een van de voormalige maten bij brief van 17 december 2019 (bijlage 9 bij de brief van de raad van 10 januari 2020) dat deze maten nog een substantiële vordering hebben op klager. Deze stelling vindt steun in het verslag van de curator in het faillissement van de praktijkvennootschap. Ook hierover heeft klager ter zitting - desgevraagd - geen toelichting kunnen geven, anders dan de opmerking dat de in de brief opgenomen informatie volstrekt onjuist was. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is onduidelijk of en zo ja welke financiële gevolgen voor klager voortvloeien uit de door de andere maten gestelde vorderingen. Uit de brief blijkt in ieder geval dat er nog altijd discussie bestaat over de (finale) afwikkeling. Gelet op de gebrouilleerde verhoudingen lijkt een spoedige oplossing voorts niet aannemelijk. Het hof rekent het klager aan dat deze duidelijkheid ontbreekt en dat hij geen (zichtbare) pogingen in het werk heeft gesteld om deze financiële duidelijkheid te verkrijgen. Dat de verhoudingen verslechterd zijn, maakte het uitblijven van duidelijkheid verklaarbaar, maar niet verschoonbaar. Van klager die hervatting van zijn beroepspraktijk ambieert, mag minst genomen de inspanning verwacht worden om (al dan niet met inschakelen van derden) de verstandhouding met zijn voormalige maten te normaliseren.

4.18 Het gebrek aan financiële duidelijkheid doet zich ook voor bij de vordering van een voormalige cliënt van klager, de heer B. Dit is aan de orde gekomen bij de zitting van het hof van 21 februari 2013 (waar de klacht van B is behandeld) waarbij de vordering werd erkend en klager verklaarde bereid te zijn deze te betalen. Echter, de vordering is nog altijd niet voldaan door klager, zoals blijkt uit de brief van de advocaat van B. De vordering heeft ook gediend als steunvordering in het persoonlijk faillissement van klager op 19 december 2019. Ter zitting heeft klager, desgevraagd, de vordering weer betwist en voor betaling verwezen naar de maatschap. Wat daar verder van zij, minst genomen bestaat ook over deze vordering onduidelijkheid, en daarmee over de financiële positie van klager.

4.19 Ten slotte wijst het hof op het persoonlijk faillissement van klager dat op 19 december 2019 is uitgesproken op verzoek van de Ontvanger der Rijksbelastingen. Het hof kan niet begrijpen dat het faillissement (zoals klager ter zitting heeft verklaard) hem heeft overvallen. Immers, de Ontvanger voert in deze gevallen een terughoudend beleid, hetgeen ook al volgt uit de noodzaak om voor een faillissementsaanvraag toestemming te krijgen van het ministerie (73.4.6. Leidraad Invordering). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet ervan worden uitgegaan dat klager de ernst van de invorderingsmaatregelen van de Ontvanger heeft onderschat. Vervolgens is op 8 januari 2020 het faillissement vernietigd nadat de vordering van de Ontvanger geheel was voldaan - naar klager heeft verklaard, door een derde, die hem dat bedrag heeft geschonken. Klager heeft hierover uit eigen beweging geen informatie verstrekt over de (naar mag worden aangenomen, substantiële) schenking en heeft ter zitting - desgevraagd - niet of althans onvoldoende duidelijkheid verschaft over de voorwaarden waaronder de schenkingsovereenkomst is aangegaan.

4.20 Bovenomschreven financiële problematiek is door klager niet uit eigen beweging gemeld. In tegendeel, klager heeft tegenover de raad in strijd met de waarheid verklaard dat hij aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan. Hij heeft bovendien bij zijn verzoek geen volledig inzicht gegeven in zijn voor de beoordeling van zijn verzoek relevante financiële situatie. Ter zitting heeft klager herhaald schuldenvrij te zijn en heeft daarmee zijn zorgelijke financiële situatie gebagatelliseerd terwijl het niet anders kan zijn dan dat klager van zijn penibele financiële situatie op de hoogte is en die zorgelijke situatie zeer wel van belang kan zijn voor de voorgenomen praktijkuitoefening. Het gaat dan in het bijzonder om eventuele nog te verwachten claims dan wel noodzakelijke financiële bijstand van derden die uitgaat boven hetgeen gebruikelijk is in het maatschappelijk verkeer. Bovendien blijkt uit het gebrek aan informatie, in samenhang met het uitblijven van een daadwerkelijk oplossing voor (recent) gerezen financiële problemen, een gebrek aan besef van urgentie. Mogelijk blijven (of blijken) de financiële problemen beperkt maar door het gebrek aan informatie kan daarover geen duidelijkheid worden verkregen terwijl van klager deze duidelijkheid wel verwacht mocht worden. Dat klemt te meer nu de schrappingen in 2013 voor een belangrijk deel zagen op financiële integriteit (zoals ontvangsten van substantiële bedragen, en de administratieve verwerking daarvan) zodat zeker op dit onderdeel volstrekte transparantie mocht worden verwacht. Het nalaten daarvan draagt bij aan vrees voor financiële integriteit bij klager.

Conclusie

4.21 Gelet op de ernst en omvang van de eerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen, de gedragsverandering die weliswaar is ingezet maar die zich nog maar gedeeltelijk heeft voorgedaan, de door klager, zijn coach en deskundigen van MCG noodzakelijk geachte waarborgen die de voor een advocaat noodzakelijke onafhankelijkheid te zeer beperken, en de financiële (onduidelijke) situatie van klager die eenzelfde bedreiging vormt voor deze onafhankelijkheid, komt het hof (net als de raad) tot het oordeel dat klager niet op een overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen in hoge mate onwaarschijnlijk maakt, of daarvoor anderszins overtuigende waarborgen heeft geboden.

4.22 Hetgeen overigens nog door klager naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Alsdan behoeven de overige door de Raad aangevoerde opmerkingen geen verdere bespreking.

4.23 Het hof merkt afsluitend op dat het (met de referenten en de deskundigen van bureau MCG) bepaald de indruk heeft dat klager zich er van bewust is dat een verdere gedragsverandering zal moeten plaatsvinden, dat hij zich daarvoor wil inspannen, en dat hij een zwaarwegend persoonlijk belang heeft bij hervatting van zijn advocatenpraktijk. Echter, gelet op de grote maatschappelijke verantwoordelijkheid die hoort bij de positie van een advocaat, leggen de ingrijpende gevolgen die de eerdere schrapping en de weigering tot her-inschrijving voor klager persoonlijk hebben, onvoldoende gewicht in de schaal.

4.24 Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag tegen de beslissing van 29 augustus 2019 van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, A.D.R.M. Boumans, E.L. Pasma, W.F. Boele en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2020.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 30 maart 2020.