ECLI:NL:TAHVD:2021:228 Hof van Discipline 06-12-2021 210152
ECLI:NL:TAHVD:2021:228 Hof van Discipline 06-12-2021 210152
Gegevens
- Instantie
- Hof van Discipline
- Datum uitspraak
- 6 december 2021
- Datum publicatie
- 9 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:TAHVD:2021:228
- Zaaknummer
- 210152
Inhoudsindicatie
Beroep artikel 60b Advw-schorsing. Volgens de deken betracht verweerster in jeugdzorgzaken geen dan wel onvoldoende professionele distantie tot haar cliënten en functioneert zij daardoor niet naar behoren. Bovendien voldoet verweerster volgens de deken niet aan de professionele standaard, gelet op de standpunten die zij inneemt en de juridische middelen die zij inzet. Het hof stelt voorop dat verweerster, die zich als advocaat wil inzetten om misstanden in de jeugdzorg aan de orde te stellen, de vrijheid heeft om zich als advocaat activistisch op te stellen en daarbij ook uitlatingen mag doen die jeugdzorg dan wel de rechterlijke macht onwelgevallig zijn. Echter, ook binnen deze context geldt onverminderd dat een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep dient te handelen in overeenstemming met de kernwaarden voor de advocatuur, waaronder de kernwaarde onafhankelijkheid ten opzichte van haar cliënten, en daarnaast eerbied voor de rechterlijke macht dient te betrachten (respectievelijk artt. 10a en 3 Advw). Het hof acht de stelling van de deken dat verweerster met de wijze waarop zij in rechte optreedt niet voldoet aan de professionele standaard, onvoldoende onderbouwd, zeker nu de deken (nog) geen onderzoek heeft verricht in individuele dossiers van verweerster. Het hof deelt de zorgen van de deken echter als het gaat om verweersters beroepshouding en de doorwerking hiervan in de wijze waarop zij optreedt in rechte. Dit heeft een negatieve invloed op haar praktijkvoering en in zoverre acht het hof artikel 60b Advw van toepassing op verweersters optreden. Gelet op het voorgaande ziet het hof op dit moment nog onvoldoende aanleiding voor een verbod voor verweerster om op te treden in jeugdzorg-gerelateerde zaken. Verweersters beroep tegen de door de raad opgelegde maatregel is in zoverre gegrond. Naar aanleiding van de hiervoor geuite zorgen van het hof over de beroepshouding van verweerster en het effect hiervan op haar optreden in rechte, acht het hof niettemin de tijdelijke voorziening geboden van praktijkbegeleiding door een ervaren advocaat op het gebied van jeugdzorg-gerelateerde zaken voor de duur van 1 jaar en op kosten van verweerster. Vernietiging voor zover het de getroffen voorziening betreft.
Uitspraak
BESLISSING
van 6 december 2021
in de zaak 210152
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
mr. E.J. Henrichs in zijn hoedanigheid van de deken van de Orde
van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
deken
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 12 april 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-028/A/A). In deze beslissing heeft de raad het verzoek van de deken ex artikel 60b Advocatenwet toegewezen. De raad heeft bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet bepaald dat verweerster alle thans door haar behandelde jeugdzorg-gerelateerde zaken binnen een week na deze beslissing neerlegt, deze zaken waar nodig binnen een week na deze beslissing overdraagt aan een opvolgend advocaat en voor onbepaalde tijd geen nieuwe jeugdzorg-gerelateerde zaken aanneemt of behandelt dan wel daarbij betrokken is, waarbij onder jeugdzorg-gerelateerde zaken in ieder geval wordt verstaan: zaken en procedures tegen (onderdelen van) jeugdzorginstellingen en alle familierechtelijke, civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke zaken – tegen welke partij dan ook – die verband houden met jeugdzorg.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:56 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van verweerster is op 11 mei 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van de deken;
- een eerste verzoek van verweerster aan het hof van 8 september 2021;
- de reactie van het hof van 17 september 2021;
- een nader stuk van verweerster van 21 september 2021;
- een tweede verzoek van verweerster aan het hof van 27 september 2021.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 4 oktober 2021. Daar zijn verweerster, de deken en een stafmedewerker van het bureau van de Orde van Advocaten verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die – voor zover het verweersters spreekaantekeningen betreft: zonder bijlagen en voetnoten – ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Tevens zijn verschenen drie personen (twee cliënten van verweerster en een gz-psycholoog/orthopedagoog) die op verzoek van verweerster ter zitting als getuigen zijn gehoord.
2.4 Na afloop van de zitting is van de zijde van verweerster op 8 november 2021 een e-mail/brief ontvangen met diverse bijlagen (waaronder verwijzingen naar meerdere websites) met het verzoek deze stukken te betrekken in het onderzoek. Het hof heeft verweerster daarop bericht dat het hierin geen aanleiding ziet om het onderzoek te heropenen; bedoelde stukken zijn dan ook niet aan het dossier toegevoegd. Voorts zijn op 17 en 18 november 2021 van (respectievelijk) de deken en verweerster mails (met bijlagen) ontvangen aangaande de (praktische) gang van zaken tijdens de zitting. Ook in deze e-mails heeft het hof geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Op 26 november 2021 heeft verweerster ter kennisgeving aan het hof opnieuw enkele bijlagen gemaild. Ook deze stukken zijn door het hof terzijde gelegd.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Verweerster is van 24 augustus 1994 tot in 2000 advocaat geweest. Op 26 februari 2020 is zij opnieuw beëdigd als advocaat.
3.3 Op 13 mei 2020 heeft verweerster een adviesverzoek gedaan aan het bureau van de Amsterdamse orde van advocaten (hierna: de orde). In dit verzoek heeft verweerster geschreven dat in twee jeugdzorgdossiers haar cliënten door een jeugdzorginstelling worden bedreigd vanwege het feit dat zij een advocaat hebben ingeschakeld. Verweerster eindigt haar verzoek met “Ik kan zo mijn werk niet doen als advocaat. Graag roep ik de hulp in van de Deken om mij hierover te adviseren, want dit raakt aan het hart van onze rechtstaat en de rol van de advocaat daarin.” Een stafmedewerker van de deken heeft op 18 mei 2020 telefonisch contact gehad met verweerster en haar gevraagd een en ander met stukken te onderbouwen. Bij e-mail van 5 juni 2020 heeft een stafmedewerker van de deken verweerster gevraagd over welke gecertificeerde instellingen zij spreekt en gevraagd om de onderliggende stukken van de twee voorbeelden die verweerster in haar adviesaanvraag heeft genoemd.
3.4 Naar aanleiding van verweersters reactie van 8 juni 2020 heeft een stafmedewerker van de deken verweerster bij e-mail van 16 juni 2020 gevraagd om de stukken waaruit blijkt dat de cliënten van verweerster onder druk worden gezet om geen beroep op de rechter te doen en zich niet te laten bijstaan door een advocaat, en om de stukken waaruit blijkt dat er geen sprake is van een eerlijk proces maar van systematische vooringenomenheid.
3.5 Op 18 juni 2020 heeft de voorzitter van de raad van bestuur van Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden (hierna: JB West) namens JB West bij de deken een klacht ingediend over verweerster. In deze klacht staat dat verweerster sinds begin 2020 ouders bijstaat van wie de vier kinderen sinds 2009 onder toezicht zijn gesteld van JB West en inmiddels ruim 10 jaar in verschillende pleeggezinnen wonen. Volgens JB West gedraagt verweerster zich niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt, doordat zij zich onnodig grievend over JB West en de jeugdzorg in het algemeen uitlaat en beschuldigingen uit waarvan zij de onwaarheid behoort te kennen. Als bijlagen bij de klacht heeft JB West onder meer LinkedIn berichten van verweerster overgelegd, een brief van verweerster aan de president van de rechtbank Den Haag en een brief van verweerster aan de Minister voor Rechtsbescherming (met betrekking tot de internetconsultatie over het wetsvoorstel deelgezag).
3.6 Mede naar aanleiding van de klacht van JB West heeft de deken besloten zelfstandig onderzoek te doen naar verweerster. Uit dit onderzoek is gebleken dat verweerster in verschillende video’s op het internet te zien is. In die video’s uit zij beschuldigingen over jeugdzorg.
3.7 In een video met de titel “Afl. 137 – [verweerster] over Jeugdzorg in Nederland (Deel 2)” geeft verweerster aan dat zij de rechtbank Den Haag namens haar cliënten verzoekt de zaak te verwijzen naar een ander arrondissement omdat volgens haar sprake zou zijn van belangenverstrengeling. In de video stelt verweerster onder meer:
“Het is heel vreemd dat alle rechters in het arrondissement al 10 jaar lang hun ogen sluiten voor het bewijs en de stellingen van ouders niet horen. Er is geen eerlijk proces geweest. Wij denken dat er nu sprake is van belangenverstrengeling omdat de gerechten in het arrondissement er zelf belang bij hebben dat de waarheid in de doofpot blijft.”
3.8 In een video met de titel “Afl. 137 – [verweerster] over Jeugdzorg in Nederland (Deel 4)” is een deel van een zitting op 1 oktober 2020 te zien in een zaak – een verzoek voorlopig getuigenverhoor – die verweerster behandelt. De wederpartij is JB West. In de eerste minuten van de video geeft verweerster haar beeld van jeugdzorg in Nederland weer:
“Er mankeert niks aan die kinderen, er is niks mis met die ouders, die kinderen horen gewoon thuis. De rechter leek dat toch niet helemaal goed te begrijpen, ook al had ik uitgelegd dat oneigenlijke jeugdzorg neerkomt op ontvoering en gijzeling, en als je kijkt naar internationale verdragen, foltering en andere wreedheden, en in het uiterste geval misschien, ja waar houdt het op denk je, misschien wel misdaden tegen de menselijkheid.”
3.9 In de video is vervolgens verweersters optreden tijdens de zitting te zien. Op de zitting heeft verweerster het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. Daarin staat onder meer het volgende:
“1. Cliënten en hun kinderen zijn slachtoffers van institutioneel jeugdzorggeweld; cliënten zijn twee liefhebbende en capabele ouders die al tien jaar vergeefs wachten op de terugkeer van hun eigen kinderen naar huis. Hun kinderen worden vastgehouden op basis van valse dossiervorming, bestaande uit misdiagnoses, onterechte en ongeloofwaardige zorgen, valse beschuldigingen en ongefundeerde verwijten van Jeugdzorg. Dit betekent juridisch dat de kinderen ontvoerd worden (artikel 282 Sr) c.q. gegijzeld (artikel 282a Sr) worden gehouden door Jeugdzorg. De enige hulp die cliënten van de Staat hebben gehad is hulp om die onrechtmatige situatie te accepteren. Daarom zijn er een half jaar geleden, op 6 maart 2020, voorlopige getuigenverhoren aangevraagd. In de kern gaat het om onrechtmatig handelen en ongerechtvaardigde verrijking, maar dan wel gebaseerd op ernstige en langdurige mensenrechtenschendingen. De centrale vraag is; wat is hier precies gebeurd achter de schermen dat dit zo fout kon gaan?
2. Maar helaas, die vraag moet nog wachten.
3. Want we kunnen vandaag niet meer heen om de zorgen over het functioneren van de rechtspraak bij deze wanpraktijken. De zorgen betreffen de inbreuken op artikel 6 EVRM; er is - al jaren - geen sprake van eerlijk proces en er is al jaren geen onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak in Den Haag voor deze ouders. De rechtbank bedekt elk bedrog in het geding gepleegd met de mantel der liefde en kiest - tegen beter weten in - telkens de kant van Jeugdzorg. Een nieuw dieptepunt is dat dit kennelijk op 10 maart 2020 openlijk met een kind is besproken door een jeugdbeschermer: Maar als jouw ouders en ik het niet eens zijn met elkaar, dan gaat de rechter daarin mee.
4. Dit heeft ouders, maar ook mij als advocaat, diep getroffen. Dit betekent het einde van de rechtstaat. Dit is geen functionerende rechtsorde meer. Deze uitspraak krijgt nog meer gewicht in de context van het dossier. Het is namelijk een uitspraak die door niemand betwist kan worden, want het dossier bewijst de juistheid van die stelling. Het is een van de weinige eerlijke momenten in tien jaar jeugdzorg.
5. Het is duidelijk dat de rechtbank een eigen belang heeft om dit hoofdpijndossier diep onder de grond te begraven en tot de vergetelheid te veroordelen. Daarmee is de belangenverstrengeling, althans de schijn van belangenverstrengeling als gevolg van de eigen betrokkenheid van de rechtbank bij dit dossier, een feit. Ik ga de inhoud van de stukken niet herhalen. De vraag is dus ook: hoe heeft het zo mis kunnen gaan binnen de Rechtbank Den Haag?
a. Ik heb de afgelopen maanden als behandeld advocaat geconstateerd dat deze ouders in een rechteloze positie, in een dwangpositie, worden gemanoeuvreerd, waarbij systematisch inbreuk wordt gemaakt op artikel 7 Grondwet (vrijheid van meningsuiting), artikel 17 Grondwet (beroep op een onafhankelijke rechter) en artikel 18 Grondwet (recht van bijstand door een advocaat). Met de zegen van de rechtbank.
b. Ik constateer dat de rechtbank zelf de rechtspositie van cliënten niet beschermt, maar samen met JB-West inbreuk maakt op artikel 6 EVRM, laatstelijk nog door cliënten het recht van hoor en wederhoor te ontzeggen in het nieuwste ongeloofwaardige, gefabriceerde incident. Ik constateer dat de rechtbank JB-West helpt door ouderverstoting te faciliteren, en met twee maten meet. JB-West en betrokken pleegouders krijgen nooit een standje voor het belasten van de kinderen, het machtsmisbruik, de manipulaties en het gebrek aan professionaliteit en integriteit. Alleen de ouders krijgen een standje wanneer zij voor hun rechten of die van de kinderen opkomen.
6. Het systeem is dus zo ontworpen dat ouders geen kans maken om te winnen, en dat zij de eisen en bevelen van jeugdzorg – hoe grievend, hoe onnodig en hoe schadelijk ook – het beste maar zwijgzaam kunnen ondergaan. Dat is de Nederlandse jeugdzorg. Zo gaat het al decennia. Inmiddels voor ongeveer 50.000 uit huis geplaatste kinderen en 450.000 kinderen onder toezicht. De rechterlijke macht weet dit.
7. Gelet op de grote schaal waarop in Nederland kinderen worden ontvoerd en gegijzeld binnen jeugdzorg, dus vastgehouden op grond van leugens en valse dossiers, en hoe er niets terecht komt van de onafhankelijke rechterlijke toetsing, maar ook niet van de opvolging van Commissie De Winter en het Nationaal Actieplan, begin ik mij af te vragen hoe we dit moeten duiden. Gesprekken met wat politici maken mij duidelijk dat het parlement ook niet voornemens is om jeugdzorg op afzienbare termijn binnen de grenzen van de wet te loodsen.
8. Vanwege de aard, duur, ernst en omvang van de inbreuken op de grondrechten en de mensenrechtenschendingen, komen als vanzelf andere verdragsbepalingen in beeld:
a. Inbreuk op artikel 5 Verdrag tot Bescherming van de mens en fundamentele vrijheden, Rome: (…)
b. Inbreuk op de vele bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten, New York (…), zoals artikel 7 (…) en artikel 17 (…)
c. Inbreuk op artikel 1 en 16 van UNCAT: VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
9. Als we kijken naar de wijdverbreide praktijken van oneigenlijke jeugdzorg in dit land, kan ik niet goed overzien waar de juridische kwalificaties eindigen. Amnesty International schrijft op haar website het volgende over misdrijven tegen de menselijkheid:
Er is een VN-verdrag en een Europees verdrag over de niet-toepasbaarheid van verjaring bij oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. In het Statuut van het Internationaal Strafhof zijn misdrijven tegen de menselijkheid gedefinieerd als “moord, uitroeiing, slavernij, deportatie, willekeurige gevangenneming, marteling, verkrachting, vervolging op politieke, raciale of religieuze gronden, en andere onmenselijke daden, indien deel uitmakend van een wijdverbreid of stelselmatig patroon.
10. De Poolse rechtbank toonde zich onthutst over de ‘buitengewoon onmenselijke en barbaarse’ jeugdzorgpraktijk van Nederland en het gebrek aan onafhankelijke toetsing door de rechtspraak. Het woord ‘Staatsterreur’ is nog net niet gevallen.
11. Binnen die context heb ik verzocht om doorverwijzing van de zaak.
12. De hoofdregel is: als een rechtbank betrokken is bij een zaak, dan kan ze die verwijzen naar een andere rechtbank. In een vergelijkbare zaak deed de Rechtbank Den Haag dit ook (…) De rechtbank paste vrijwillig artikel 46b Wet RO toe vanwege de betrokkenheid van één enkele rechter (…) In de onderhavige zaak is er dus nog veel meer reden voor doorverwijzing om alle redenen in het verzoekschrift genoemd. Het gaat niet om één rechter, maar om 19 rechters. Zij zijn geen relatieve buitenstaanders (…), maar actief betrokken als zaakbehandelaar, en zij hebben jarenlang het institutioneel jeugdzorggeweld gefaciliteerd. Met hun beschikkingen hebben zij de schijn van legitimiteit aan de wantoestanden, inbreuken op grondrechten en mensenrechtenschendingen verbonden. Dat deden zij via een - bewuste of onbewuste - inbreuk op artikel 6 EVRM. Weliswaar zijn dit rechters van de Familiekamer en niet van de Handelskamer, maar het gaat om de bescherming van de reputatie van de Rechtbank Den Haag, en de onderlinge loyaliteit naar de directe collega’s.
13. Ik wil u dringend verzoeken om nu eerst te schorsen. Ik wil u vragen om alsnog - uit eigen beweging en zonder uitstel - de zaak door te verwijzen, ongeacht wat de andere partijen hier vandaag van vinden. Hun mening is niet relevant. Deze beslissing is aan de rechtbank zelf.
14. Ik moet u er daarbij op wijzen dat u mij voor het blok zet en dwingt om u te wraken, indien en voorzover u de zaak toch probeert in Den Haag te houden, omdat u dan blijk geeft van partijdigheid. De onderbouwing van dat wrakingsverzoek is met het vorenstaande eveneens voldoende toegelicht. Ik hoop oprecht dat u het zo ver niet laat komen.”
3.10 Wanneer de rechter vervolgens de wederpartij, JB West, in de gelegenheid wil stellen om op het verwijzingsverzoek van verweerster te reageren, verzet verweerster zich daartegen en wraakt zij de rechtbank omdat het volgens haar niet relevant is wat JB West van haar verzoek om verwijzing van de zaak vindt.
3.11 In een video met de titel “Afl. 137 – [verweerster] over Jeugdzorg in Nederland (deel 6)” is de mondelinge behandeling van het hiervoor genoemde wrakingsverzoek te zien. Op de zitting van de wrakingskamer heeft verweerster onder meer het volgende gesteld:
“Dit alles maakt maar weer eens duidelijk dat men binnen de rechterlijke macht niet kan kijken naar de diepe zorgen over het gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid binnen onze Nederlandse rechtsstaat. Ook wens ik op te merken dat dit alles in schril contrast staat met hetgeen er vanuit Nederland is aangedragen richting Europa als het gaat om de kwaliteit van de Nederlandse rechtsorde: het zo geheten “rule of law report”. Op bladzijde 1 van het verslag staat beschreven dat in de perceptie van veel burgers de Nederlandse rechtsstaat goed functioneert. Helaas is die perceptie een totaal andere dan de vele praktijkervaringen van de slachtoffers van de gerechtelijke behandeling van dossiers van jeugdzorg. De slachtoffers zijn ouders en kinderen, maar ook grootouders, klasgenootjes, buren enzovoort. Maar welke geloofwaardigheid heeft de Nederlandse rechtsstaat nog over als het om jeugdzorg gaat?”
en
“Er is een eigen belang van de rechtbank om voor de buitenwereld verborgen te houden hoe groot haar rol is geweest in het faciliteren van mensenrechtenschendingen. (…) Ondertussen krijgen deze liefhebbers en capabele ouders hun kinderen steeds maar niet terug en mogen de professionals doorgaan met zorgfraude, door de kinderen te helpen aan dure behandelingen en therapieën om de onrechtmatige situatie maar te leren accepteren. Het feit dat daar de stempels van de rechtbank op gezet worden maakt het probleem alleen maar groter, want die onrechtmatige situatie krijgt nu de schijn van legitimatie door de rechtbank. De kinderen worden al jaren gebrainwashed en via onwaarheden tegen ouders opgestookt.”
3.12 In de laatste minuten van de video vraagt verweerster de wrakingskamer niet alleen om gegrondverklaring van het wrakingsverzoek, maar ook om ambtshalve verwijzing van de hoofdzaak en schorsing van de executie van alle beschikkingen in de zaak die zij voor haar cliënten behartigt.
3.13 Bij e-mail van 3 oktober 2020 heeft verweerster aan de politie gemeld dat haar dochter bijna slachtoffer is geworden van een fietsongeluk. Zij schrijft hierover:
“Op vrijdagochtend 2 oktober 2020 iets na 8.00 uur fietste onze dochter over de rotonde (3/4 rond) richting (…). Zij heeft voorrang op het fietspad. Zij stak haar linkerhand uit, want er reed een kleine witte auto met een mannelijke bestuurder al enige seconden naast haar. De auto reed zachtjes met haar op, en leek wat in te houden. Zij zocht oogcontact met de bestuurder, maar hij keek haar niet aan. Toen ze al bijna overstak, vermeerderde hij plotseling snelheid en sneed haar af. Onze dochter kon nog maar net op tijd remmen en daardoor werd zij niet aangereden. Zij voelde zich boos en geschrokken en in latere instantie geïntimideerd. Vanwege het a-typische karakter van het incident heb ik besloten dit te melden, tenzij u mij adviseert om toch liever aangifte te doen. Ik wil u verzoeken om na te gaan of het incident op camerabeelden is vastgelegd.”
3.14 Verweerster heeft de e-mail in cc aan de burgemeester en de deken gestuurd.
3.15 De politie heeft verweerster bij e-mail van 3 oktober 2020 meegedeeld dat er op basis van het verhaal zoals door haar omschreven geen sprake is van een strafbaar feit voor aangifte en dat eventuele camerabeelden in handen zijn van de gemeente (of Rijkswaterstaat) en niet opgevraagd kunnen worden omdat ze niet bewaard blijven.
3.16 Verweerster heeft vervolgens bij brief met cc aan de deken van eveneens 3 oktober 2020 de burgemeester van Amstelveen (hierna: de burgemeester) gevraagd haar te helpen aan de camerabeelden van het incident, hem meegedeeld dat zij zou willen dat de politie haar melding serieus neemt en goed uitzoekt en hem gevraagd om (politie)bescherming voor elk lid van haar gezin en haar directe familie en vrienden zolang de werkelijke toedracht van het incident met haar dochter niet duidelijk is. In de brief legt verweerster een verband tussen het incident en haar werkzaamheden als advocaat. In dit verband schrijft verweerster onder meer:
“Al maanden geleden, in mei 2020, heb ik de Presidenten van drie rechtbanken en de Amsterdamse Deken geïnformeerd over de moeilijke omstandigheden waarin ik als advocaat mijn werk moet doen (bedreiging, intimidatie en vergelding van cliënten door jeugdzorg, inbreuken op de Grondwet en geen eerlijk proces ex artikel 6 EVRM). De veiligheid van advocaten is sinds de moord op [naam advocaat] van 18 september 2019 een speciaal aandachtspunt. De bedreiging – of erger – van advocaten is een aanslag op de rechtstaat. (…) Op vrijdagmiddag 2 oktober 2020 ontving ik een typerend denigrerend, autoritair en akelig briefje van de gecertificeerde jeugdzorginstelling, die elke aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van de hand wijst, en niet bereid is tot zelfreflectie of een gesprek over het eigen aandeel in de problemen, maar slechts haar macht doet gelden. Ik citeer de laatste alinea van het briefje:
[begin citaat, rvd] Uw aantijging t.a.v. beïnvloeding, sturing van de kinderen, fop-problemen en zwart maken van de ouders deel ik niet. Uw negatieve agressieve en aanvallende houding is niet helpend voor de kinderen en uiteindelijk ook niet voor ouders. Ik wil u verzoeken om de dagelijkse uitvoering van de OTS, en de dagelijkse zorg en opvoeding rond de kinderen toch een vorm van samenwerking te vinden met pleegouders en Jb west zodat de kinderen in de dagelijkse gang van zaken hier geen last van ondervinden. [einde citaat, rvd]
U ziet hier opnieuw dat ouders en hun advocaat met intimidatie te maken krijgen via de band van de kinderen. (…)
Vandaag ontving ik (…) het verweerschrift (…) van de Haagse rechter (…) op mijn wraking. in haar verweer¬schrift wraking klaagt zij wat emotioneel over het feit dat ze geen hoor en wederhoor heeft “mogen toepassen” (…). Daarmee negeert de Haagse rechter mijn redelijke verzoek voor een andere rechtbank (…) waardoor ik helaas tot wraking moest overgaan. Het betreffende artikel 46b Wet RO biedt een eigen, onafhankelijke bevoegdheid van de rechtbank zonder dat de mening van jeugdzorg relevant is. (…) Dit alles maakt mij weer eens duidelijk dat men binnen de rechterlijke macht niet kan kijken naar de diepe zorgen over het gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid binnen onze Nederlandse rechtsstaat. ”
3.17 Bij e-mail van 7 oktober 2020 heeft de burgemeester verweerster meegedeeld dat hij navraag heeft gedaan bij de politie en bij het Openbaar Ministerie en dat op basis van de aanwezige informatie de politie en het Openbaar Ministerie onvoldoende aanknopingspunten zien om een eventuele aangifte van verweerster met succes te kunnen oppakken, waarbij zij in hun overweging hebben betrokken dat op de betreffende locatie geen camera’s staan.
3.18 Op 6 november 2020 heeft een aantal mensen via Twitter berichten gestuurd over het onder rov. 3.10 aangehaalde wrakingsverzoek.
3.19 Op 23 november 2020 heeft de deken, samen met een stafmedewerker, een gesprek gehad met verweerster. Van dat gesprek is een geluidsopname gemaakt, waarvan een transcriptie is gemaakt. Daarin staat onder meer:
“[Deken]: Het toeval wil dat zich een aantal dingen vrijwel gelijktijdig hebben aangediend. U heeft zich met een laten we zeggen hulpverzoek tot mij gewend en tegelijkertijd zijn er, is er een klacht gekomen van jeugdbescherming en heb ik ook signalen ontvangen (…)
[Verweerster]: (…) Ik ben verder dan wel benieuwd naar de signalen die u nog meer heeft ontvangen. Want dat is nieuw voor mij. Afgezien van de klacht van JB West.
[Deken]: Ik heb signalen ontvangen en ik wou daar even nader niet op ingaan. Degenen die mij hebben benaderd hebben mij gevraagd hen in ieder geval niet bij naam te noemen. En dat gebeurt nou eenmaal soms. Maar dat was voor mij, zoals ik zei, aanleiding zelf te gaan kijken.
[Verweerster]: Ja en ik heb natuurlijk ook nog melding gemaakt van dat vreemde ongeval van mijn dochter omdat dat toch een terugkerend iets is bij mensen die zich kritisch uitlaten (…)
[Deken]: was het een ongeval of een bijna-ongeval?
[Verweerster]: Ja sorry, in mijn geval een bijna-ongeval, maar in andere gevallen wel echte ongevallen. Maar dat is dus ook de reden waarom zeg maar kritische advocaten die ik ook ben tegengekomen zich hebben teruggetrokken. Dus we hebben het echt wel over bedreiging en intimidatie. (…)
[Deken]: laten we beginnen met uw hulpverzoek, om het maar zo te noemen, van mij. Kijk, wat u aan de orde stelt is een serieuze kwestie. Daar kan geen misverstand over bestaan. En ik weet ook van advocaten die actief zijn in jeugdzaken dat er bepaald wat aan te merken is op of klachten zijn over de manier waarop jeugdzorg zich opstelt. U bent niet de enige waar ik probeer af en toe, bij u heb ik het niet gedaan, maar af en toe te bemiddelen als dat nodig is, omdat je inderdaad ziet dat jeugdzorg het niet op prijs stelt als de gezinnen waar het omgaat of leden van de gezinnen waar het omgaat, zich bedienen van een advocaat die zich vastbijt in de zaak. (…) In die zin hebben we het verzoek ook serieus genomen, dat [de stafmedewerker van de deken] met u heeft gecorrespondeerd per email en heeft gevraagd : laat nou zien waar je het over hebt. Je zou kunnen zeggen: lever mij het bewijs of aanwijzingen.
En om een lang verhaal kort te maken, wij hebben het gevoel dat die aanwijzingen of dat bewijs niet geleverd is. En nogmaals het zijn serieuze verdenkingen. Voor een deel horen we ze vaker. Als het om de jeugdzorg gaat, zeg ik dan eventjes en niet om de rechtbank. Maar wij hebben in dit geval gevraagd: Kun je ons wat beter vertellen waaruit het allemaal blijkt dat het zo gaat. En daar hebben we niet het antwoord op.
[Verweerster]: Ja die vraag, dat antwoord (…) krijgt u want dat heb ik heel erg zwart op wit. Daar is geen enkel probleem, maar u zult ook begrijpen dat de ontwikkelingen zich zo in een stroomversnelling steeds voordoen. Plus ik werd belaagd vanuit de jeugdzorg met het ene na het andere incident en escalatie waardoor ik eigenlijk steeds de klok rond heb gewerkt om allerlei escalaties en juridische incidenten te moeten adresseren. Ik heb een verklaring nog gekregen van een cliënt die zelfmoord heeft gepleegd. En toen ik op het punt stond om al die dingen bij elkaar te zoeken, ja, toen gebeurde ook dat soort dingen. Dat was ook in de zomervakantie. (…)
[Deken]: maar dat laatste geval (…) is ook nog wel een geval wat voor sommigen aanleiding was om mij een signaal te geven. (…)
[Verweerster]: (…) Ik ga ervanuit dat de signalen vanuit de rechterlijke macht tot u zijn gekomen omdat dit het grote politieke speerpunt is van de Raad voor de rechtspraak en het Ministerie van Justitie binnen de gesprekken van de EU (…)
[Deken]: (…) het was (…) niet de rechterlijke macht die het signaal heeft afgegeven, dat kan ik u wel zeggen. Maar wat in die zaak aan de hand lijkt te zijn, is dat uiteindelijk het jongetje wederrechtelijk is onttrokken aan de opgelegde jeugdzorg en naar het buitenland is. (…) En ik denk iets meer in het algemeen dat we moeten zeggen dat uw zorgen over hoe jeugdzorg in sommige zaken in ieder geval functioneert, die zijn serieus en misschien ook wel terecht. Maar u gaat veel verder dan dat probleem signaleren en te proberen daar wat aan te doen. Want u zegt vervolgens uitdrukkelijk of in ieder geval impliciet dat de rechterlijke macht zich daar achter schaart en daar aan meedoet. En volgens u zichzelf schuldig maakt aan kindermishandeling en kinderontvoering.
[Verweerster]: Dat heb ik niet gezegd. Ik zeg wel dat er een totaal gebrek is aan kritische toetsing bij de rechterlijke macht.
[Deken]: Ja. (…)
[Verweerster]: De zorgen over jeugdzorg is de manier waarop ze de advocaten intimideren en bedreigen en daar zal ik u bewijs van geven (…)
[Deken]: (…) Ik wou even dat onderzoek van uw advies of hulpvraag. Ik zie tot nu toe geen aanleiding om daar gehoor aan te geven. U mag, als u dat wil, nog andere dingen opsturen.
[Verweerster]: U zegt er is geen aanleiding omdat u geen bewijs heeft dus dan vraag ik u om een termijn
[Deken]: (…) ik meen dat als u misstanden meent aan te tonen bij de jeugdzorg, het bij uitstek de rol is van de advocaat om dat aan de orde te stellen. (…) En voor zover uw zorgen de rechtspraak betreffen, dan zeg ik dat vind ik zeer ernstige aantijgingen of beschuldigingen waarvoor ik tot hiertoe nog geen spoor van bewijs of zeg maar aanwijzingen in die richting heb gezien. (…)En het staat u vrij om naar aanleiding, van wat ik u nu zeg, daar nader op te reageren en we zullen kijken of dat verandering in dat standpunt tot stand brengt. Maar dat is denk ik zoals ik er op het ogenblik naar kijk. (…) Derde punt is het bijna-fiets ongeluk van uw dochter wat natuurlijk heel akelig is. (…)
[Verweerster]: (…) En met name ook omdat dit niet op zichzelf staat, maar onderdeel van een patroon wat zichtbaar is bij kritische ouders en kritische, nou, klokkenluiders die daar zelf werkzaam zijn en ook bij advocaten. En er dus kennelijk dus ook ontzettend veel angst bij iedereen. (…) En er zijn ook inmiddels gevallen bekend dat, nou ja, dat er represailles dus plaatshebben op die manier (…)
[Deken]: dus denkt u, dat jeugdzorg zich bedient van dit soort lieden die als het nodig is, mensen onder druk zetten of bijna aanrijden of anderszins lastig vallen?
[Verweerster]: dat zijn wel de verhalen die ik nu gehoord heb en ook …..
[Deken]: maar de vraag is of u die verhalen zich eigen maakt
[Verweerster]: nee ik ken…
[Deken]: oprecht meent, oprecht meent, dat jeugdzorg van dat soort praktijken moet worden verdacht.
[Verweerster]: Ja meneer, ik ben net zo verbijsterd als u (…) wat ik allemaal meemaak, dat valt echt met geen pen te beschrijven. (…)
[Deken]: maar ik stelde ook een wedervraag. Meent u serieus dat jeugdzorg van dit soort praktijken moet worden verdacht?
[Verweerster]: Ik zou, ik ben zo verontrust van de verhalen van mensen die ik zo hoog heb zitten uit de branche, uit de advocatuur en uit de ouderpopulatie dat ik het niet, dat ik er zeker rekening mee hou dat dit gebeurt. (…) En ik vind het voor mijn eigen gezin ook zorgelijk. (…)
[Deken]: Ik heb gekeken naar uw optreden in rechte (…) die zaak bij de handelskamer voor voorlopig getuigenverhoor en het moment waarop u daar de rechter heeft gewraakt en de wrakingszitting. (…) En om maar met de deur in huis te vallen. Ik vind het optreden niet alleen opmerkelijk maar ik vind ook eigenlijk dat dat optreden blijk geeft van een niet professionele opstelling. En ook (…) onvoldoende professionele distantie zoals je die als advocaat, of onafhankelijk advocaat behoort te hebben ten opzichte van je cliënten. (….) mijn klomp brak toen u aan het eind van die zitting voor voorlopig getuigenverhoor de rechter liet weten dat u niet alleen een wraking overwoog maar dat u ook zou wraken als de rechter de wederpartij het woord zou geven over de vraag of de zaak moeten worden verwezen naar een andere rechtbank. (…) Het tweede punt is dat ik de wrakingszitting heb gezien en dat ik ook daar vind, niet ook daar, daar vind ik dat eigenlijk juridisch gezien niet of nauwelijks houdbare en onderbouwde standpunten worden in genomen om die wraking in stand te houden, om het maar even zo te zeggen. Dus ook daar zeg ik, ja, u bent bezig met een strijd die uzelf als zeer rechtvaardig en in het belang van uw cliënten acht en dat streven dat zal ik niet bestrijden of dat doel zal ik niet bestrijden, maar de middelen die u daarbij gebruikt, ja daarvan vind ik echt dat die onprofessioneel zijn en dat dat getuigt van onvoldoende distantie tot het belang van je cliënt. En die distantie voor een advocaat is van groot belang want je bent … één van de kernwaarden is onafhankelijkheid. En dat is ook onafhankelijkheid ten opzichte van je cliënt. (…) dat ik mij grote zorgen maak over de manier waarop u in deze zaak optreedt. Ik vraag mij echt af of u niet te zeer op de huid van de cliënt bent gekropen. Te zeer alles wat zij ervaren en zeggen gelooft en voor waarheid aanneemt. (…)
[Verweerster]: Nee (…) want het dossier zit vol bewijzen dat die ouders goede ouders zijn. (…) En dan over het specifieke punt van de voorlopige getuigenverhoren en dat hoor en wederhoor: ik heb de rechter heel duidelijk voorgehouden dat artikel 46 Wet op de rechterlijke organisatie in Den Haag al altijd als een autonome, een eigen beslissing, zo staat het ook in de wet, een eigen beslissing van de rechtbank geldt. (…) Ik heb u ook (…) gewezen op de toch innige contacten tussen jeugdzorg en de rechtbank. Vooral ook omdat de jeugdbeschermer tegen de kinderen zegt: “Joh, als er iets is, ik krijg van de rechter toch wel gelijk.” (…) Nou tegen die achtergrond heb ik toen, op 1 oktober, gezegd in een dossier waar structureel al zoveel jaren zo veel misgaat, is dit nu echt het moment waarop u niet moet vragen aan de jeugdzorg wat zij ervan vindt, maar moet u echt nu uw eigen discretionaire bevoegdheid van dat artikel nemen, uw verantwoordelijkheid ook nemen daarin. Nou ja en toen bleek toch wel weer dat de rechter heel erg weer neigde om tóch de jeugdzorg daarbij weer te betrekken. (…)
[Deken]: Toch begrijp ik dat niet (…) als u de verzoekende partij bent en er is een verweerder in het geding, u heeft het steeds over artikel 8 EVRM maar er is ook artikel 6 EVRM, ik denk dat de rechter in strijd zou handelen tamelijk fundamentele beginsel als je de andere kant niet de gelegenheid geeft zich daarover uit te laten. Het blijft uiteindelijk de beslissing van de rechtbank. Dus de vraag is A: meen je in gemoede dat je als een professionele advocaat de rechter kan ontzeggen om de andere kant te horen? Ik zou menen: nee, en wat mij betreft is daar echt een ondergrens van wat je in redelijkheid kunt doen in een procedure overschreden. En daaraan verbind ik dan in combinatie met andere stellingen die u inneemt namelijk een vergaande betrokkenheid en medeplichtigheid zelfs van de rechtbank in allerlei, wat u zegt, kinderhandel ontvoering en dergelijke. Dat zijn zulke ernstige beschuldigingen aan de rechterlijke macht, waarvan ik mij afvraag of je die kunt en mag innemen zoals u dat doet. En ik verbind daar voorlopig de conclusie aan dat het erop lijkt dat u onvoldoende professionele distantie heeft ten opzichte van uw cliënten. (…) Ik zie dat u zich bedient van juridische argumentaties en middelen, waarvan ik zeg, dat gaat wat mij betreft door de ondergrens van wat toelaatbaar is heen. (…) Dat brengt mij eigenlijk bij de, ik zou bijna zeggen de gewetensvraag: denkt u dat u op dit moment, na alles wat er is gebeurd en de standpunten die u heeft ingenomen, dat u nog de aangewezen advocaat bent om de misstanden die u zelf ziet of meent te zien aan de kaak te stellen? (…) Dus ik vraag me echt af, ik zou het anders geformuleerd willen vragen zich af te vragen of u nog langer de geschikte advocaat bent om dit soort zaken te doen?
[Verweerster]: Nou, het antwoord is nee. (…) Alleen kom ik langs een andere argumentatie tot die conclusie. (…) Ik heb de afgelopen weken alleen nog maar gezegd dat ik niet meer op kan treden als advocaat in jeugdzaken, want ik word overspoeld werkelijk met zaken. (…) En ja, ik begrijp dat u het mij zeer kwalijk neemt dat ik de rechter heb gewraakt.
[Deken]: Nee, ik neem het u niet kwalijk, ik meen dat dit getuigt van onvoldoende professionele distantie. (…) Maar ik vroeg niet naar zaken en jeugdzorg, maar naar rechters, als advocaten onder elkaar mag je zeggen: ook rechters maken fouten. En we hebben een systeem aan rechtsmiddelen om dat recht te zetten. Mijn vraag aan u was, u gaf een onvoorwaardelijk antwoord, namelijk nee op mijn vraag of u eigenlijk nog wel langer de aangewezen advocaat bent voor deze zaken. (…)
[Verweerster]: nou ja ik zie (…) dat de rechtbanken systematisch voorbij gaan aan de stellingen en het tegenbewijs van de ouders die ik bijsta. En dat betekent eigenlijk dat ik als ik tegen nieuwe ouders zou zeggen: ‘Nou ik vind het wel leuk als advocaat om je zaak aan te nemen of hoe je dat ook zegt. Ik kan wel iets voor u betekenen misschien.” Ja, dat ik ze dan toch valse hoop zou geven. Dus dat vind ik eigenlijk niet kunnen. En wat ik nu gezien heb is dus, dat op het moment dat je meewerkt met jeugdzorg, dan komen daar rapporten uit en komen kinderen niet terug. En op het moment, dat je je daartegen uitspreekt en tegenbewijs aangeeft, dan komt er een soort intimidatiemachine en represailles op gang. (…) Maar ik zie geen rol voor de advocatuur weggelegd zo lang het zo moeilijk is in de rechtspraak om onafhankelijke en onpartijdige toetsing te krijgen. (…)
Ik vind het ontzettend jammer dat u zo weinig ideeën heeft en conclusies heeft over wat er allemaal fout gaat in de rechtspraktijk en hoe de rechtspositie van ouders en kinderen aan de lopende band wordt geschonden. En dat u zich ontzettend focust op mijn vermeende professionele distantie. (…) Dat past een beetje binnen het beeld wat ik op dit moment ook proef van, nou ja, allerlei instanties die allemaal net op het verkeerde moment het verkeerde doen of het goede moment iets onlogisch doen.
(…) Nou het enige wat u me echt kwalijk neemt is dus niet zozeer dat ik me kritisch uitlaat over de jeugdzorg. Maar wel dat ik kritisch ben over het gebrek aan toetsing door de rechterlijke macht. Dat mag ik niet hardop zeggen van u?
[Deken]: Nee dan vat u mijn standpunt niet juist samen, maar ik denk dat u zich dat misschien zelf ook wel beseft. We hebben het gehad over professionele distantie, met twee voorbeelden, namelijk de zitting bij de handelskamer over het voorlopig getuigenverhoor cumulerend in het de rechter verbieden, om het maar even zo te zeggen, de wederpartij aan het woord te laten. En het tweede is de onderbouwing van het wrakingsverzoek die vervolgens plaatsvond en waarvan ik ook meende dat het juridisch niet een, even zacht uitdrukken een indrukwekkend verhaal was, maar ik kan me ook sterker uitdrukken eigenlijk heb ik het al gezegd gewoon een standpunt dat gewoon door de ondergrens van hetgeen je in redelijkheid als professionele advocaat kunt zeggen, heengaat. En ik neem het u niet kwalijk maar ik maak mij daar zorgen over. (…)
[Verweerster]: Ik zal u het bewijs sturen waar u om vroeg.
[Deken]: Maar voor de goede orde, ik ben er niet tegen dat advocaten misstanden aan de orde stellen, integendeel dat is een taak en als dat nodig is om publiek te doen, dan moet je dat zeker doen. (…)(…) Dus nogmaals ik ben er niet op uit om problemen onder het tapijt te vegen. Er zullen zeker dingen fout gaan bij de jeugdzorg, of je dat dan misstanden noemt of niet. U hebt zelf erop gewezen dat er rapporten over zijn. Daar moeten we wat aan doen. Als je daar als advocaat aan bij wilt dragen, prima. Maar het gaat om de manier waarop en in het bijzonder de grenzen die uiteindelijk een professioneel advocaat zou moeten in achtnemen ook al ben je partijdig. (…) En nogmaals belangrijk, ik vroeg u op een gegeven moment: Bent u de aangewezen advocaat om nog langer dit soort zaken te doen? Waarop u, nogmaals onvoorwaardelijk, nee heeft geantwoord en dan denk ik dat je praktisch moet zijn.
[Verweerster]: Maar nou, onvoorwaardelijk, ik heb gezegd niet, maar niet vanwege de argumentatie die u heeft. Niet omdat ik mijzelf onprofessioneel vindt. (…) Ja, heel goed, nou dan ga ik nu mijn huiswerk verder maken.
[Deken]: Ik zou eigenlijk al willen proberen al een afspraak te maken.
[Verweerster]: Over twee weken is de week van 7 december denk ik.
[Deken]: (…) Zou donderdag de 10e om half 12 kunnen?
[Verweerster]: Ja dat kan.”
3.20 Op 7 december 2020 heeft verweerster naar aanleiding van de bespreking op 23 november 2020 een brief in de Engelse taal gestuurd aan de deken waarin onder meer is opgenomen:
“I acknowledge that I have not yet presented the evidence ad 1 due to (…) circumstances beyond my control, f.e. the exhaustion strategy of CPS-NL, the summer holidays, a client’s suicide, and a Covid-pause imposed by yourself. When asked (by me) whether you would grant me two weeks to present the evidence (…) this idea was not particularly welcomed. In view of the situation , I now decided to await further developments. (…) What you present as no professional distance, is my courage to present the legal analysis that (1) deliberate ongoing infringements of article 8 EHRM (juvenile care on the basis of lies and falsehoods) equals child trafficking, and (2) after decades of (knowingly) wrongdoing by the State, we are now in the domain of crimes against humanity.”
3.21 Op 10 december 2020 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen de deken, samen met een stafmedewerker, en verweerster. Ook van dat gesprek is een geluidsopname gemaakt, waarvan een transcriptie is gemaakt. Daarin staat, voor zover van belang:
“[Deken]: (…) En u zou nog, zeg maar even bewijs aanleveren voor de punten die u aan de orde wil stellen. Klopt het dat we daar tot nu toe niks over hebben gekregen? (…)
[Verweerster]: Ik heb, ik ben op alle punten ingegaan dus .. Ik heb even aangegeven dat ik nog heel eventjes wacht met de stukken voor de onderbouwing van mijn eigen adviesaanvraag omdat ik niet het gevoel had dat echt verwelkomd werd. (…)
[Deken]: (…) Nou ik dacht aan het eind van het vorige gesprek dat er een oplossing zich aandiende om wat, toen zei u nog, ik ga die zaak ook wel neerleggen maar niet op grond van wat u allemaal overweegt maar om andere redenen. En toen dacht ik, ja daar is misschien dan toch een oplossing in zicht, waarbij wij inderdaad afspreken, bindend wat mij betreft wel, dat u zich onthoudt van het behandelen van jeugdzorgzaken en dan moet je als jurist daarbij ook wel zeggen dat is dan wel in de brede zin van het woord: alles wat daarom heen gerelateerd is, valt daar ook onder. (…)
Ik vind het niet verantwoord dat je als advocaat en dan bedoel ik met name over het incident bij dat verzoek voorlopig getuigenverhoor, dat je tegen een rechter zegt dat ‘ je tegen de andere kant hoort over mijn verzoek, dan wraak ik u’. Dat is voor mij wel het meest sprekende voorbeeld van onvoldoende afstand tot de zaak hebben, dan wil ik kokervisie gebruiken of welk ander woord dan ook. Maar ik vind dat echt ernstig. (…)
[Verweerster]: Laat ik even met u afspreken dat ik daar even een nachtje over slaap, om te bedenken wat wijsheid is. Dat ik u dan voor het weekend laat weten wat ik denk dat een goede route is op korte termijn (…)”
3.22 Bij e-mail van 11 december 2020 heeft verweerster de deken en zijn stafmedewerker meegedeeld dat het haar, anders dan was afgesproken, niet lukt om hen voor het weekend al te berichten. Op 14 december 2020 heeft een stafmedewerker van de deken verweerster per e-mail meegedeeld dat de deken die dag voor 17:00 uur een reactie wenste te ontvangen. Bij e-mail van eveneens 14 december 2020 heeft verweerster de deken vervolgens zeven vragen gesteld. De stafmedewerker van de deken heeft verweerster daarop meegedeeld dat de deken graag een overleg met haar wil plannen op vrijdag 18 december 2020. Verweerster heeft de stafmedewerker van de deken hierop geantwoord dat zij eerst antwoord wil op haar vragen.
3.23 Bij brief van 17 december 2020 heeft de deken verweerster onder meer geschreven:
“Omdat u in het eerste gesprek aangaf te overwegen (of zelfs van plan te zijn) alle jeugdzorgzaken neer te leggen, hebben wij gesproken over een andere oplossing dan mijn zorgen (onverkort samengevat: onvoldoende professionele distantie) aan (de voorzitter van) de raad van discipline voor te leggen in de vorm van een 60b-verzoek. In een tweede gesprek heb ik u uiteindelijk gevraagd op korte termijn aan te geven of u daadwerkelijk alle jeugdzorg-gerelateerde zaken gaat neerleggen en bereid bent daarover bindende afspraken te maken. U voert nu zeven “punten” aan die van belang zouden zijn voor uw beslissing. Ik reageer daarop als volgt:
1. Ik ben niet gehouden u te informeren over de personen of instanties die een signaal hebben afgegeven. De met u gedeelde zorgen zijn gebaseerd op eigen onderzoek (waaronder kennisname van de verschillende “filmpjes” die op You Tube en andere sites zijn te vinden). Wat precies de aanleiding is geweest voor dat eigen onderzoek, doet verder niet ter zake.
2. Ik kan niet voorspellen wat de reactie van JB-West zal zijn als hij verneemt dat u niet langer betrokken zal zijn bij jeugdzorg-gerelateerde zaken. Omdat -zoals gezegd- de klacht van JB West moet worden onderscheiden van mijn onderzoek en de daaraan te verbinden gevolgen, kan ik niets doen aan de onzekerheid die op het door u genoemde punt zal ontstaan.
3. Ik heb u laten weten dat een 60-b verzoek achterwege kan blijven als er bindende afspraken kunnen worden gemaakt over het neerleggen van de “jeugdzorg-praktijk”. Ik heb daarbij ook aangegeven dat “jeugdzorg-praktijk” ruim moet worden opgevat, waarbij ik vooralsnog het begrip “jeugdzorg-gerelateerde zaken” hanteer. Dat betekent in ieder geval dat ook kort gedingen, voorlopige getuigen verhoren, civiele procedures en bestuursrechtelijke WOB- en AVG- procedures daaronder vallen als sprake is van een relatie met Jeugdzorg.
4. Uiteraard kunnen wij nog overleggen over de vraag of – en zo ja: in welke vorm – het neerleggen van de praktijk wordt gecommuniceerd. (…)
6. Ik begrijp de vraag niet helemaal, maar ik heb – anders dan de herkomst van signalen – geen informatie achtergehouden. (…)
Ik verzoek u thans mij op korte termijn – uiterlijk maandag 21 december a.s. – te laten weten of u alle jeugdzorg-gerelateerde zaken neerlegt en bindend toezegt geen nieuwe zaken meer te zullen aannemen.”
3.24 Bij e-mail van 21 december 2020 heeft verweerster de deken onder meer geschreven:
“Het is te betreuren dat u geen informatie wilt verstrekken op veel van mijn vragen. Verder valt niet in te zien waarom de spoedeisendheid zo groot zou zijn, dat ik met de feestdagen inhoudelijk zou moeten reageren. Dit geldt zowel op de klacht van JB-West als op dit nieuwe vraagstuk (de zittingen van 1 en 12 oktober waar ik op goede gronden een rechtsmiddel namens cliënten heb ingediend op een gepaste wijze en de filmpjes op You Tube e.d.), en ook voor de onderwerpen die u reeds als afgesloten hebt bestempeld, terwijl u er begrip voor had dat ik heb ervaren dat mijn nadere bewijsvoering bij u niet welkom was. (…) kan het niet zo zijn dat u advocaten gaat vervolgen op grond van anonieme meldingen. Het heeft er alle schijn van dat u onder politieke druk handelt, nu de meldingen niet uit de rechtspraak afkomstig zijn. (…) De vraag die u wel hebt beantwoord (reikwijdte van het neerleggen van de praktijk) roept nieuwe vragen op, en betekent ook dat er meer zaken zouden moeten worden overgedragen dan waar ik tot nu toe rekening mee hield. (…) Ik wil u nogmaals vriendelijk, doch met klem verzoeken om de gevraagde informatie, omdat ik – zoals ik heb aangegeven – over die informatie moet beschikken om een afweging te kunnen maken. Ook verzoek ik u om een verlenging van de termijn om te reageren op de klacht van JB-West, tot en met vrijdag 8 januari a.s. Na alle (onnodige en grievende) escalaties van de zijde van jeugdzorg in het afgelopen kalenderjaar – wat deel uitmaakt van de treiterijen en intimidaties, waarmee u bekend bent want ik heb dit nadrukkelijk aangegeven – is het niet meer dan redelijk dat mijn kerstvakantie gerespecteerd wordt.”
3.25 Op 5 januari 2021 heeft verweerster de hoofdofficier van justitie gevraagd met spoed een onderzoek te gelasten naar de feitelijke toedracht van het incident met haar dochter op 2 oktober 2020. Verweerster schrijft aan de hoofdofficier van justitie dat het om een ernstig strafbaar feit gaat, namelijk ‘poging tot moord c.q. doodslag c.q. dood door schuld van een minderjarig slachtoffer, mogelijk bedoeld als daad van intimidatie van een advocaat, althans poging tot dat laatste’. Op diezelfde dag heeft verweerster bij de burgemeester bezwaar gemaakt tegen de mededeling van de politie dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd waartegen zij aangifte kan doen en hem verzocht te bepalen dat met spoed een onderzoek moet worden ingelast naar de feitelijke toedracht rond het incident van 2 oktober 2020. Op 6 januari 2021 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de voorzitter van de Europese Commissie. In deze e-mail vraagt verweerster om klokkenluiders-bescherming. Zij schrijft:
“I kindly ask you to look into my earlier request regarding whistleblower protection. The pressure that is exercised against me is mounting. I wish to prevent any further retaliatory actions from the part of the Dutch authorities, as not only I fear for the safety of myself, my family and others in my direct circle of relatives, friends and business associates, but I am currently pressured to withdraw from my practice as a lawyer in juvenile cases.”
3.26 Bij e-mail van 6 januari 2021 heeft verweerster de deken meegedeeld dat zij heeft besloten haar praktijk op dat moment niet neer te leggen. Bij die e-mail heeft verweerster onder meer haar e-mail van 5 januari 2021 aan de voorzitter van de Europese Commissie gevoegd.
3.27 Verweerster heeft sinds 1 maart 2021 haar eigen kantoor. Op haar website staat onder meer:
“In het jeugdzorgsysteem maken kinderen en ouders geen serieuze kans. De onafhankelijke rechterlijke toetsing bestaat niet waardoor een advocaat in traditionele zin niet veel kan betekenen. Daarom werk ik samen met specialisten en ervaringsdeskundigen hard aan een innovatieve, andere oplossing. Hiermee:
• is het weer mogelijk om u effectief te verweren in procedures; ook al oordeelt de rechter als ketenpartner van jeugdzorg hoofdzakelijk in uw nadeel;
• claimt u uw rechtspositie en die van uw kinderen terug;
• lukt het u om overeind te blijven in de dagelijkse omgang met onbetrouwbare mensen uit de machtigde jeugdzorgindustrie, ook al wordt u gecommandeerd, vernederd, getreiterd en geïntimideerd- of krijgt u te maken met vergeldingsacties;
• heeft uw zaak maximale kans om door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te worden geaccepteerd;
• zal het systeem van de jeugdzorg als gevolg van uw (legale, vreedzame) handelwijze zwaar onder druk worden gezet;
• weet u zich gesteund door andere slachtoffers in plaats van dat elk slachtoffer geïsoleerd en gestigmatiseerd vechtend het verdriet moet dragen;
• kunt u meedoen met een massa-claim tegen de Nederlandse Staat die nu wordt voorbereid. Deze claim is kansrijker dan ooit, omdat er inmiddels bewijs is verzameld dat de uitvoeringspraktijk lijnrecht ingaat tegen artikel 6 en 8 EVRM, en dat de Nederlandse Staat misdaden pleegt tegen de menselijkheid.”
3.28 In een e-mail van 12 maart 2021 met als onderwerp “Dank voor uw overweldigende steun!” heeft verweerster onder meer geschreven:
“Op 22 februari 2021 had ik een zitting bij de Raad van Discipline over de klacht die de Amsterdamse deken tegen mij heeft ingediend wegens onvoldoende “professionele distantie”. Ik ben erg dankbaar voor de overweldigende, hartverwarmende steun die ik hierbij krijg van bezorgde burgers en slachtoffers van het jeugdzorggeweld. Helaas was ik genoodzaakt om te wraken, omdat ik geen eerlijk proces kreeg. De wrakingskamer heeft (zoals te verwachten viel) de wraking afgewezen. Op 23 maart 2021 om 9.30 uur is de vervolgzitting. Dan zal ik in de gelegenheid worden gesteld om inhoudelijk verweer te voeren tegen de aantijgingen van de deken. Als u mij opnieuw wilt steunen, kunt u hier meedoen met de brievenactie van een groep ouders [volgt een link naar een website, rvd]
Innovatieve aanpak jeugdzorgzaken
In het huidige jeugdzorgsysteem maken kinderen en ouders geen serieuze kans. De onafhankelijke rechterlijke toetsing bestaat in de praktijk niet waardoor ouders eindeloos moeten zoeken naar een advocaat die hen wil bijstaan. Dat terwijl een advocaat in traditionele zin eigenlijk niet veel kan betekenen. Daarom werk ik samen met specialisten en ervaringsdeskundigen hard aan een innovatieve, andere oplossing. Het gaat erom dat u zelf in staat wordt gesteld om alles te doen wat een (top)advocaat voor u zou doen, en dan tegen een zeer laag tarief. Dat betekent ook dat uw zaak maximale kans maakt om door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te worden geaccepteerd. Via deze nieuwsbrief hoort u daar zo snel mogelijk meer over.”
3.29 Bij brief van 19 maart 2021 aan het landelijk parket van het Openbaar Ministerie heeft verweerster mede namens cliënten en slachtoffers die zich bij haar gemeld hebben aangifte gedaan van strafbare feiten. In deze brief schrijft verweerster onder meer:
“Deze strafbare feiten zijn, zeker in hun samenhang bezien, zeer ernstige vormen van criminaliteit, en daarmee zeer ontwrichtend voor onze samenleving. Ik doe deze aangifte zowel in privé als q.q. Het wordt immers tijd dat ook advocaten hun verantwoordelijkheid nemen, en dat zij – indachtig de advocateneed – gebruik maken van alle rechtsinstrumenten die door de wet aan hen zijn toevertrouwd, dus niet dat zij vanuit een tunnelvisie blijven dwalen in het Nederlandse systeem en vanwege onvoldoende professionele distantie hun eigen belang laten voorgaan boven dat van cliënten en bepaalde rechtsmiddelen schuwen, zoals wraking en strafrechtelijke aangifte.”
4 VERZOEK
4.1 De deken verzoekt de raad op grond van artikel 60b Advocatenwet een voorziening te treffen inhoudende dat verweerster wordt bevolen:
a) alle thans door haar behandelde jeugdzorg-gerelateerde zaken neer te leggen;
b) deze zaken waar nodig binnen een week na de beslissing van de raad over te dragen aan een opvolgend advocaat;
c) voor onbepaalde tijd geen nieuwe jeugdzorg-gerelateerde zaken aan te nemen of te behandelen dan wel daarbij betrokken te zijn, waarbij onder jeugdzorg-gerelateerde zaken in ieder geval wordt verstaan: zaken en procedures tegen (onderdelen van) jeugdzorginstellingen en alle familierechtelijke, civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke zaken – tegen welke partij dan ook – die verband houden met jeugdzorg.
d) Subsidiair verzoekt de deken de raad een passende voorziening te treffen, waarbij de deken denkt aan een schorsing voor onbepaalde tijd.
4.2 De deken heeft aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Verweerster bewaart in jeugdzorgzaken geen – en in ieder geval zonder meer onvoldoende – professionele distantie tot haar cliënten en functioneert daardoor niet naar behoren. Daarbij lijkt sprake te zijn van tunnelvisie en een zekere mate van complot denken waardoor verweerster in haar oordeelsvorming wordt gehinderd. Zij ziet zichzelf als een klokkenluider die als advocaat met juridische procedures ernstige misstanden binnen de jeugdzorg aan de orde moet stellen. Als de rechterlijke macht haar niet in het gelijk stelt, beschuldigt zij de rechterlijke macht van (medeplichtigheid aan) diezelfde misstanden. Bovendien voldoet zij door de standpunten die zij inneemt en de juridische middelen die zij inzet, niet aan de professionele standaard. Aldus is sprake van handelen en nalaten in strijd met zowel de kernwaarde onafhankelijkheid als de kernwaarde deskundigheid. De deken acht verweerster door dit gebrek aan professionele distantie, tunnelvisie en complot denken niet langer in staat tot een – professioneel gezien – redelijke en adequate oordeelsvorming, waardoor in die jeugdzorgzaken niet langer sprake is van behoorlijke praktijkvoering. De deken leidt dat af uit (i) de stellingen die verweerster inneemt en de juridische middelen die verweerster inzet in procedures die zij tegen jeugdzorginstellingen voert, (ii) verweersters herhaalde meldingen van bedreigingen door jeugdzorginstellingen die op geen enkele wijze worden onderbouwd en (iii) gesprekken die de deken met verweerster heeft gevoerd. Verweersters optreden in jeugdzorg-gerelateerde zaken schaadt de belangen van haar cliënten omdat geen sprake is van voldoende professionele belangenbehartiging en daarnaast schaadt zij met haar opstelling de goede naam van de advocatuur.
5 BEOORDELING
overwegingen raad
5.1 De raad heeft vooropgesteld dat verweerster, die zich als advocaat inzet om misstanden in de jeugdzorg aan de orde te stellen, de vrijheid heeft om zich als advocaat activistisch op te stellen en daarbij ook uitlatingen mag doen die jeugdzorg of de rechterlijke macht onwelgevallig zijn. De raad is echter van oordeel dat verweerster met de wijze waarop zij zich als advocaat inzet, blijk geeft tijdelijk of blijvend niet in staat te zijn haar praktijk als advocaat in jeugdzorg-gerelateerde zaken te kunnen uitoefenen. De raad heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verweerster de mening van cliënten en andere belanghebbenden over jeugdzorg volledig tot de hare heeft gemaakt en dat zij geen, in ieder geval onvoldoende, professionele distantie bewaart tot haar cliënten. Verweerster interpreteert feiten, beslissingen en gebeurtenissen enkel ‘door de bril’ van haar vaststaande oordeel over jeugdzorg (als instantie die uit commerciële overwegingen is gericht op het zo lang mogelijk voortzetten van pleegzorg) en de rechterlijke macht, en handelt hier ook naar. Hierdoor is volgens de raad sprake van een tunnelvisie die een onafhankelijke oordeelsvorming en opstelling belemmert en botst met de kernwaarde onafhankelijkheid. De raad heeft in dit verband verwezen naar het bijna-fietsongeluk van verweersters dochter en het verband dat verweerster hierbij heeft gelegd met haar werkzaamheden in jeugdzorgzaken; de gang van zaken rondom het wrakingsincident bij de rechtbank Den Haag en de in dat verband door verweerster gedane uitlatingen over de rechterlijke macht en de door haar ingezette juridische middelen; en het door de raad geconstateerde patroon in verweersters redeneerstijl, waarbij verweerster ernstige beschuldigingen doet en grote bewoordingen gebruikt zonder deze met concrete feiten en gegevens te onderbouwen. Hieruit volgt volgens de raad dat verweerster niet langer in staat is jeugdzorg-gerelateerde zaken met een professionele, open blik en met oog voor alle betrokken belangen te bekijken en in die zaken adequate en effectieve rechtsbijstand te verlenen. Door kansloze rechtsmiddelen en verzoeken in te zetten wekt verweerster volgens de raad bovendien valse hoop bij haar cliënten. De raad heeft hierbij tevens betrokken dat verweerster naar eigen zeggen geen lid is van een specialisatievereniging, geen specialisatieopleiding of cursus jeugdrecht heeft gevolgd en niet aan intervisie doet met andere jeugdzorgadvocaten. Gelet hierop heeft de raad het verzoek van de deken toegewezen en als voorziening bepaald dat verweerster niet langer jeugdzorg-gerelateerde zaken mag behandelen.
beroepsgronden
5.2 Verweerster heeft in beroep vier gronden aangevoerd.
- Ten eerste heeft verweerster aangevoerd dat de procedure bij de raad niet kwalificeert als een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. In dit verband voert verweerster onder meer aan dat de raad, door de misstanden in de jeugdzorg niet in zijn oordeel te willen betrekken, heeft miskend dat deze context wel degelijk relevant is. Ook heeft de raad blijkens de bestreden beslissing relevante informatie en bewijs genegeerd en ten onrechte geen gevolgen verbonden aan de omstandigheid dat de deken zijn onderzoek is gestart naar aanleiding van tips uit anonieme bronnen. Volgens verweerster was de raad vooringenomen en is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. Verweerster acht de strafmaat disproportioneel; de raad had ook kunnen volstaan met het opleggen van een specifieke opleidingsverplichting voor verweerster.
- Verweerster heeft ten tweede aangevoerd dat artikel 60b Advw niet van toepassing is in het onderhavige geval. Verweerster heeft slechts een relevant signaal afgegeven aan de deken over de bejegening door Jeugdzorg van haar cliënten en van verweerster als advocaat, en over het gebrek aan onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke toetsing in de context van een uitvoeringspraktijk die gekenmerkt wordt door ongekend onrecht, vergelijkbaar met de toeslagenaffaire. Gelet hierop is geen sprake van een onbehoorlijke praktijkuitoefening waarbij de desbetreffende advocatenpraktijk structureel disfunctioneert, of de rechtshulpverlening van veel cliënten in het gedrang is. Bovendien hebben de raad en de deken volgens verweerster miskend dat de aard van de 60b Avdw-voorziening tijdelijk is, en gericht is op een snelle hervatting van de praktijkvoering na het doorvoeren van verbeteringen.
- Ten derde heeft verweerster aangevoerd dat de deken zijn zorgplicht als bestuursorgaan heeft geschonden door het door verweerster aan hem afgegeven signaal vervolgens tegen haar te gebruiken.
- Ten vierde heeft verweerster aangevoerd dat de ernstige misstanden in de jeugdzorg tot op heden niet hebben geleid tot een verandering van het systeem en dit systeem juist gehandhaafd blijft. Tegen deze achtergrond ziet verweerster het als haar professionele en rechtstatelijke taak om met een schreeuw om aandacht, soms in scherpe bewoordingen, op te komen voor de radeloze en onmachtige ouders en kinderen die gedupeerd zijn door dit systeem. Ter zake van de belangenbehartiging van haar cliënten komt aan verweerster een ruime mate van vrijheid toe, waarbij zij ware en volledige feiten presenteert, en daarbij overigens mag vertrouwen op het door haar cliënten aangereikte materiaal.
verweer in beroep
5.3 De deken voert in zijn verweer aan dat in het algemeen geldt dat uitsluitend artikel 6, eerste lid, EVRM van toepassing kan zijn op een tuchtprocedure. Verweerster heeft niet aangevoerd waarom dit artikellid van toepassing zou kunnen zijn op de gevraagde voorziening. Een beroep op dit artikellid kan bovendien niet worden onderbouwd met verweerster onwelgevallige procedurele en inhoudelijke beslissingen van de raad. Ter zake van de toepasselijkheid van artikel 60b Advw voert de deken aan dat zijn verzoek juist is gestoeld op zijn constatering dat sprake is van een onbehoorlijke praktijkuitoefening door verweerster. Verweersters optreden bij de raad heeft deze constatering versterkt, aldus de deken. Deze voorziening kan inderdaad op de toekomst gericht zijn, maar dat is geen wettelijk vereiste. Wat betreft het door verweerster gestelde conflict of interest stelt de deken dat de adviesvraag dateert van mei 2020, en dat hij hierop geen actie kon ondernemen omdat verweerster niet reageerde op de drie verzoeken tot nadere onderbouwing van haar melding. Hij is pas in oktober 2020 opgetreden als toezichthouder. Ter zake van verweersters optreden in rechte verwijst de deken naar hetgeen hij hierover in eerste aanleg al heeft opgemerkt.
maatstaf
5.4 Het verzoek van de deken is gegrond op artikel 60b lid 1 Advw. Dat bepaalt dat de raad op verzoek van de deken een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk kan schorsen. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 60b Advw (Tweede Kamer, 1999-2000, 26940, nr. 3) is met de invoering van artikel 60b Advw beoogd om adequaat handelen mogelijk te maken bij een onbehoorlijke praktijkuitoefening door een advocaat, wanneer de betreffende advocatenpraktijk structureel disfunctioneert of zodanig disfunctioneert dat de rechtshulpverlening aan veel cliënten in het gedrang
komt. Bij het disfunctioneren waarop artikel 60b Advw ziet, moet worden gedacht aan de onbekwaamheid om een praktijk behoorlijk te voeren, het verwaarlozen van cliënten, verslaving en ziekte, waardoor het ingrijpen op korte termijn nodig is. In dergelijke gevallen kan alleen een schorsing worden opgelegd of een voorziening worden getroffen, indien daartoe de noodzaak is. Hiervan is bijvoorbeeld geen sprake, indien kantoorgenoten de uit de hand gelopen situatie bij hun collega opvangen.
inhoudelijke beoordeling
5.5 In de onderhavige zaak staat de vraag centraal of, en zo ja, in hoeverre, de wijze waarop verweerster invulling geeft aan haar rol als jeugdzorg-advocaat ten koste gaat van een behoorlijke praktijkuitoefening. Met de raad stelt het hof voorop dat verweerster, die zich als advocaat wil inzetten om misstanden in de jeugdzorg aan de orde te stellen, de vrijheid heeft om zich als advocaat activistisch op te stellen en daarbij ook uitlatingen mag doen die jeugdzorg dan wel de rechterlijke macht onwelgevallig zijn. Het hof slaat daarbij acht op de problematiek in de jeugdzorg, zoals die ook in verschillende rapportages aan de orde is gesteld, waarbij ook de deken onderkent dat er zorgen en (ernstige) klachten over jeugdzorg bestaan. Echter, ook binnen deze context geldt onverminderd dat een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep dient te handelen in overeenstemming met de kernwaarden voor de advocatuur, waaronder de kernwaarde onafhankelijkheid ten opzichte van haar cliënten, en daarnaast eerbied voor de rechterlijke macht dient te betrachten (respectievelijk artt. 10a en 3 Advw). Tegen deze achtergrond komt het hof tot de volgende overwegingen.
5.6 Ten aanzien van verweersters eerste beroepsgrond overweegt het hof dat in een procedure als bedoeld in artikel 60b van de Advw de burgerlijke rechten van de betrokken advocaat in het geding zijn, zodat artikel 6 EVRM toepasselijk is. Het hof heeft echter geen aanwijzingen gevonden voor de conclusie dat de raad artikel 6 EVRM zou hebben geschonden bij de behandeling van verweersters zaak, zodat deze beroepsgrond faalt. Verweerster miskent dat de omstandigheid dat de raad de stellingen van verweerster niet heeft gevolgd en tot andere conclusies is gekomen, niet betekent dat er geen sprake is geweest van eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
5.7 Naar aanleiding van verweersters derde beroepsgrond inzake de zorgplicht van de deken, overweegt het hof dat het onderzoek van de deken en het daaruit voortvloeiende art. 60b Advw-verzoek niet is voortgekomen uit de melding van verweerster in mei 2020, maar uit de nadien in juni 2020 ingediende klacht door JB West. Deze beroepsgrond mist aldus feitelijke grondslag en is derhalve ongegrond.
5.8 Verweersters vierde beroepsgrond ziet op de context waarbinnen verweerster opereert, en dat zij verdedigt dat zij dan soms in scherpe bewoordingen moet opkomen voor haar ‘radeloze en onmachtige’ cliënten. Het hof begrijpt dat verweerster dit tot uitgangspunt neemt, maar dat laat onverlet dat zij bij haar optreden als advocaat dient te handelen in overeenstemming met de kernwaarden voor de advocatuur, zoals hiervoor onder rov. 5.6 geformuleerd (meer in het bijzonder de onafhankelijkheid ten opzichte van haar cliënten).
5.9 In haar tweede beroepsgrond voert verweerster (samengevat) aan dat artikel 60b Advw toepassing mist omdat ze slechts een ‘relevant signaal’ heeft afgegeven over de bejegening van haar cliënten, en dat er geen sprake is van een onbehoorlijke praktijkuitoefening waarbij de rechtshulpverlening van haar cliënten in het gedrang is.
5.10 Ten aanzien van de wijze waarop verweerster de belangen van haar cliënten behartigt in individuele zaken, overweegt het hof als volgt. Het hof heeft in de door de deken overgelegde stukken en hetgeen hij heeft aangevoerd ter zitting onvoldoende grondslag gevonden voor het oordeel dat verweerster de aan haar toevertrouwde dossiers gebrekkig heeft behandeld en dat haar rechtshulpverlening aan cliënten in het gedrang is gekomen. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat verweerster valse hoop zou hebben gegeven aan haar cliënten. Het dossier bevat daarvoor weliswaar aanwijzingen, maar die vormen onvoldoende grondslag voor deze verstrekkende conclusie. Hetzelfde geldt voor de ondeskundige wijze waarop verweerster heeft geprocedeerd in het wrakingsincident bij de rechtbank Den Haag – zoals ook door de raad overwogen. Alsdan acht het hof de stelling van de deken dat verweerster met de wijze waarop zij in rechte optreedt niet voldoet aan de professionele standaard, onvoldoende onderbouwd, zeker nu de deken (nog) geen onderzoek heeft verricht in individuele dossiers van verweerster. Nu verweerster sinds de beslissing van de raad (zoals zij onweersproken heeft verklaard) 11 opleidingspunten heeft gehaald in jeugdzorg-gerelateerde onderwerpen en zij daarmee blijkt heeft gegeven van haar bereidheid zich daarin verder te bekwamen, laat het hof dit aspect verder onbesproken.
5.11 Het vorenstaande laat onverlet dat het hof, na bestudering van de stukken en gelet op hetgeen verweerster ter zitting heeft aangevoerd, de zorgen van de deken deelt als het gaat om verweersters beroepshouding en de doorwerking hiervan in de wijze waarop zij optreedt in rechte. Dit heeft een negatieve invloed op haar praktijkvoering en in zoverre acht het hof artikel 60b Advw van toepassing op verweersters optreden. Een advocaat dient het algemeen belang van de goede rechtsbedeling door het vervullen van een partijdige rol (ten behoeve van de cliënten) maar binnen de grenzen van wat is toegestaan en nimmer de professionele verantwoordelijkheid uit het oog verliezend. Het is het smalle pad tussen het werkterrein waarop de belangenbehartiging optimaal moet zijn en het gebied dat niet betreden mag worden. Zo heeft verweerster zeker de vrijheid om een activistische invulling te geven aan haar rol als advocaat. Maar deze vrijheid gaat niet zo ver dat verweerster haar wederpartij en ook de rechterlijke macht zonder deugdelijke onderbouwing en bij herhaling kan beschuldigen van ernstige strafbare feiten. Zo verklaart zij in haar pleitnota de rechterlijke macht (als ketenpartner van de Nederlandse jeugdzorg) medeplichtig aan misdrijven als kinderhandel en kinderontvoering en stelt zij dat de rechterlijke macht het systeem van mensenrechtenschendingen wil beschermen en bewust in stand wil houden. Ter zitting heeft verweerster tevens verklaard dat zij de rechterlijke macht en jeugdzorg beschouwt als een gezamenlijke wederpartij. Anders dan verweerster kennelijk meent, beperkt het eerbiedigen van de rechterlijke autoriteiten zich niet tot het ter zitting kalm en beheerst aanvoeren van standpunten. Verweerster dient haar standpunten ook inhoudelijk op respectvolle wijze voor te leggen aan de rechter, voldoende professionele distantie te betrachten ten opzichte van haar cliënten en eerbied te tonen voor de rechterlijke macht. Uit de van haar afkomstige stukken en haar toelichting ter zitting blijkt dat dit besef bij verweerster (nog) ontbreekt.
5.12 Gelet op het voorgaande ziet het hof op dit moment nog onvoldoende aanleiding voor een verbod voor verweerster om op te treden in jeugdzorg-gerelateerde zaken. Onder de huidige omstandigheden is een dergelijk verbod, zonder verweerster de kans te geven haar wijze van optreden te verbeteren, disproportioneel. Verweersters beroep tegen de door de raad opgelegde maatregel is in zoverre gegrond. Naar aanleiding van de hiervoor geuite zorgen van het hof over de beroepshouding van verweerster en het effect hiervan op haar optreden in rechte, acht het hof niettemin de tijdelijke voorziening geboden van praktijkbegeleiding door een ervaren advocaat op het gebied van jeugdzorg-gerelateerde zaken voor de duur van 1 jaar en op kosten van verweerster. Deze praktijkbegeleider dient verweerster te begeleiden bij het behandelen van jeugdzorg-gerelateerde zaken door regelmatige intervisie, het meelezen van adviezen aan cliënten en processtukken. Deze praktijkbegeleider kan daarbij dwingende aanwijzingen geven en dient erop toe te zien dat verweersters optreden in rechte aan de professionele standaard voldoet, met name wat betreft de wijze waarop en de bewoordingen waarin zij namens haar cliënten haar standpunt naar voren brengt.
5.13 De begeleiding betreft jeugdzorg-gerelateerde zaken waaronder in ieder geval wordt verstaan: zaken en procedures tegen (onderdelen van) jeugdzorginstellingen en alle familierechtelijke, civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke zaken – tegen welke partij dan ook – die verband houden met jeugdzorg. Binnen vier weken na deze uitspraak draagt de deken drie namen voor van daarvoor in aanmerking komende praktijkbegeleiders, waaruit verweerster binnen twee weken een keuze maakt en vervolgens met deze begeleider afspraken maakt die ter goedkeuring aan de deken worden voorgelegd. Zodra deze afspraken op deze wijze zijn vastgelegd, kan zij haar werkzaamheden in jeugdzorg-gerelateerde zaken hervatten. De praktijkbegeleider dient over deze werkzaamheden elk kwartaal te rapporteren aan de deken.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing van 12 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-028/A/A, uitsluitend voor zover het de getroffen voorziening betreft;
en doet opnieuw recht:
bepaalt bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet dat verweerster voor de duur van een jaar en voor eigen rekening praktijkbegeleiding krijgt van een ervaren jeugdzorg-advocaat, die verweerster zal begeleiden bij het behandelen van jeugdzorg-gerelateerde zaken op de wijze als hiervoor bepaald in rov. 5.12 en 5.13. Zodra deze afspraken (na goedkeuring door de deken) op schrift zijn vastgelegd, kan zij haar werkzaamheden in jeugdzorg-gerelateerde zaken hervatten.
Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. P.J.G. van den Boom, T.H. Tanja-van den Broek, E.L. Pasma en B. Stapert, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 december 2021.