ECLI:NL:TAHVD:2023:250 Hof van Discipline 18-12-2023 230097D
ECLI:NL:TAHVD:2023:250 Hof van Discipline 18-12-2023 230097D
Gegevens
- Instantie
- Hof van Discipline
- Datum uitspraak
- 18 december 2023
- Datum publicatie
- 28 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:TAHVD:2023:250
- Zaaknummer
- 230097D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar: Advocaat voldoet niet aan de verplichtingen ex artikel 7.4 Voda. Advocaat heeft, ondanks herhaalde toezeggingen de in artikel 7.4 lid 2 Voda bedoelde gegevens publiek toegankelijk te maken en daartoe een website te lanceren, niets gedaan. Pas na de uitspraak van de raad heeft zij een website gelanceerd. Het feit dat verweerster zich niet, dan wel pas na een maatregel opgelegd door de raad en de aanzegging van een last onder dwangsom door de deken, laat corrigeren door het toezichtapparaat van haar beroepsgroep, maken dat zij zich buiten het toezicht op haar beroepsgroep heeft geplaatst. Het hof rekent het verweerster in het bijzonder zwaar aan dat zij de deken ruim anderhalf jaar aan het lijntje heeft gehouden en er daardoor blijk van heeft gegeven zijn toezichthoudende positie binnen de beroepsgroep niet serieus te nemen.
Uitspraak
Beslissing van 18 december 2023
in de zaak 230097D
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
deken Oost-Brabant
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 13 maart 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-922/DB/OB/D). In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, opgelegd. Daarbij heeft de raad als bijzondere voorwaarde gesteld dat verweerster uiterlijk binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de deken heeft aangetoond dat zij voldoet aan de verplichtingen voortvloeiend uit de bepalingen in artikel 7.4 lid 2 Voda. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:34 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 11 april 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad;
het verweerschrift van de deken Oost-Brabant;
de e-mail d.d. 3 oktober 2023 van de deken Oost-Brabant met bijlagen;
de e-mail d.d. 20 oktober 2023 van verweerster met bijlagen.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 30 oktober 2023. Daar zijn verweerster en de deken verschenen. De deken en verweerster hebben beiden hun standpunt toegelicht.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Op 22 maart 2021 is door twee leden van de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de orde) bij verweerster een kantoorbezoek afgelegd. Van dit kantoorbezoek is een schriftelijk verslag gemaakt, welk verslag per e-mail van 5 mei 2021 aan verweerster is toegezonden. Tijdens het kantoorbezoek zijn negen actiepunten afgesproken die voor 1 juni 2021 door verweerster zouden worden uitgevoerd, waaronder het lanceren van een website.
3.3 Verweerster heeft per e-mail van 31 mei 2021 aan het bureau van de orde bericht de termijn van 1 juni 2021 niet te halen om de website te lanceren met daarop de aanbevolen vermeldingen. Zij schreef ernaar te streven een en ander zo goed mogelijk en zo spoedig mogelijk te doen. Verweerster is er per e-mails van 22 juli 2021, 23 februari en 8 juli 2022 op gewezen dat zij nog steeds niet voldeed aan de opvolging van de tijdens het kantoorbezoek afgesproken actiepunten en daarmee aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 7.4. Voda. Verweerster is telkens in de gelegenheid gesteld om de deken te berichten over de afwikkeling van de aanbevelingen en actiepunten.
3.4 Op 6 september 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerster en de deken en een stafjurist van het bureau van de orde. Aan verweerster is tot uiterlijk 15 oktober 2022 de gelegenheid geboden om aan haar verplichtingen te voldoen. De gemaakte afspraken zijn per e-mail van 8 september 2022 aan verweerster bevestigd. De stafjurist heeft op 4 oktober 2022 telefonisch hulp aangeboden bij het nalopen van de teksten voor de website. Verweerster schreef per e-mail van 15 oktober 2022 het volgende:
“Mede naar aanleiding van ons telefoongesprek van 4 oktober jl. deel ik u mede, dat ik de stukken die openbaarmaking behoeven en door mij vooralsnog in een zgn. “platte website” zullen worden gepresenteerd, in de loop van de komende week ter controle vooraf aan u zal toesturen; vanwege de agenda kon ik dit niet eerder doen.”
Verweerster schreef voorts per e-mail van 24 oktober 2022:
“In vervolg op mijn onderstaande bericht aan u deel ik u mede dat ik er nog mee bezig ben; het komt eraan!”
Op 25 oktober 2022 is aan verweerster nog de gelegenheid geboden om uiterlijk op 28 oktober 2022 de website gereed te hebben.
3.5 Op 7 november 2022 is aan verweerster een dekenbezwaar in het vooruitzicht gesteld. Verweerster heeft geen website gelanceerd. De deken heeft op 22 november 2022 een bezwaar over verweerster bij de raad ingediend.
3.6 Op 13 maart 2023 heeft de raad het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, opgelegd. Daarbij heeft de raad als bijzondere voorwaarde gesteld dat verweerster uiterlijk binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de deken heeft aangetoond dat zij voldoet aan de verplichtingen voortvloeiend uit de bepalingen in artikel 7.4 lid 2 Voda.
3.7 Bij brief van 26 mei 2023 heeft de deken verweerster geïnformeerd over zijn voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom. In die brief verwijst de deken naar de voorliggende beslissing van de raad en stelt hij vast dat gedurende de behandeling van deze zaak in hoger beroep de onrechtmatige toestand voortduurt, inhoudende dat verweerster tot op heden niet voldoet aan haar verplichtingen in de zin van art. 7.4 lid 2 Voda. De deken beroept zich op zijn toezichthoudende taken in de zin van artikel 45a Advocatenwet en verweersters verplichting ex art. 5.20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Als verweerster die medewerking niet verleent, zal hij op grond van art. 5.20 lid 3 Awb een last onder dwangsom opleggen. Ook wijst de deken op gedragsregel 29, op basis waarvan verweerster verplicht is om alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken.
De deken stelt verweerster in deze brief daarnaast in de gelegenheid haar zienswijze op dit voorgenomen besluit te geven binnen twee weken na dagtekening van de brief.
3.8 Op 31 mei 2023 heeft een reclamebureau een prijsopgave voor het realiseren van een website naar verweerster verzonden, met daarin de planning dat de oplevering van de website op 15 juni 2023 zal plaatsvinden. Verweerster heeft in haar e-mail van 6 juni 2023 haar akkoord gegeven op de begroting d.d. 31 mei 2023.
3.9 Op 9 juni 2023 heeft verweerster haar zienswijze ingediend op het voorgenomen besluit van de deken tot het opleggen van een last onder dwangsom. Verweerster stelt dat de website in voorbereiding is en voegt daartoe haar communicatie met de websitebouwer bij de brief. Zij verwacht dat de website medio juni 2023 online is.
3.10 In de e-mail van 5 juli 2023 van verweerster aan de stafjurist van de raad van de orde, geeft verweerster - in reactie op een e-mail van de raad van de orde waarin wordt aangegeven dat de website weliswaar “in de lucht is”, maar dat de buttons op de website nog niet werken en dat de website nog niet voldoet aan artikel 7.4 lid 2 Voda - aan dat de website op 4 juli 2023 is aangepast. De website voldoet hiermee aan de eisen die de deken daaraan heeft gesteld.
4 DEKENBEZWAAR
4.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerster heeft tevens gehandeld in strijd met één of meer van de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden, in ieder geval met de kernwaarde integriteit (art 10a lid1 sub d Advocatenwet). De deken verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster voldoet niet aan haar verplichtingen uit de Voda, in het bijzonder de verplichtingen genoemd in artikel 7.4. lid 2 Voda;
b) verweerster is diverse toezeggingen aan de deken niet nagekomen.
5 BEOORDELING
omvang hoger beroep
5.1 Het door verweerster ingediende beroep richt zich tegen de door de raad opgelegde maatregel, alsmede tegen de opgelegde proceskostenveroordeling.
overwegingen raad
5.2 De raad heeft – kort samengevat – ter zake van onderdeel a) overwogen dat verweerster tijdens de mondelinge behandeling bij de raad heeft bevestigd dat zij niet voldoet aan de verplichtingen in de zin van art. 7.4 lid 2 Voda. Daarmee staat vast dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit verweersters verklaringen blijkt verder dat zij bewust niet van plan is om te gaan voldoen aan die verplichtingen, terwijl die regelgeving voor haar als advocaat geldt. De omstandigheid dat verweerster een eenmanskantoor heeft en dat zij voornemens is in 2024 haar praktijk af te bouwen, maakt dit niet anders. Uit de verklaringen van verweerster ter zitting volgt dat verweerster de noodzaak van de naleving van de uit de Voda voortvloeiende verplichtingen, in het bijzonder artikel 7.4 lid 2, niet inziet.
5.3 De raad heeft ter zake van onderdeel b) overwogen dat verweerster sinds het kantoorbezoek van de deken twee jaar geleden, ondanks haar toezeggingen, geen aanvang heeft genomen met het ontwikkelen van een website en geen alternatieven heeft gezocht om te voldoen aan de verplichtingen op grond van art. 7.4 lid 2 Voda. De raad rekent het verweerster ernstig aan dat zij de deken vanaf maart 2021 tot aan het moment waarop de deken in november 2022 zijn bezwaar bij de raad heeft ingediend, in de waan heeft gelaten dat zij de gemaakte afspraken zou nakomen, terwijl zij dit nooit van plan is geweest. Verweerster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar gedachtegang over een website is gewijzigd en dat zij gedurende enige tijd met een collega bezig is geweest om tot een gezamenlijke website te komen.
5.4 De raad heeft de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk. Als bijzondere voorwaarde heeft de raad gesteld dat verweerster voldoet aan de verplichtingen in de zin van art. 7.4 lid 2 Voda.
beroepsgronden
5.5 Verweerster heeft aangevoerd dat de beslissing van de raad onvoldoende is gefundeerd en dat de maatregel onterecht is opgelegd. Volgens verweerster heeft zij bij de raad niet verklaard dat zij niet bezig is met een website, maar dat zij daar ‘nu’ niet mee bezig is. Verweerster stelt dat zij vanaf januari 2020 concreet bezig is geweest met een website in verband met de voorgenomen samenwerking met een collega in Eindhoven. Van die samenwerking is afgezien, omdat verweerster voornemens is in 2024 haar praktijk te staken. Een gezamenlijke website was daarom niet meer aan de orde.
De informatie die op grond van artikel 7.4 lid 2 Voda openbaar en publiekelijk toegankelijk bekend dient te worden gemaakt, kan via een website kenbaar worden gemaakt, maar dat hoeft niet. Volgens verweerster is deze informatie voldoende kenbaar voor haar cliënten, nu haar clientèle bestaat uit vaste cliënten, via-via-cliënten en cliënten afkomstig van het juridisch loket dan wel Raad voor Rechtsbijstand. Bovendien is niet gebleken dat zij ooit een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Verweerster betwist daarnaast dat zij de deken “in de waan te hebben gelaten”, terwijl zij nooit van plan was aan art. 7.4 lid 2 Voda te voldoen. Pas sinds het najaar van 2022 en de beslissing geen samenwerking aan te gaan, is er verandering gekomen in het voornemen een website te maken.
5.6 Verweerster heeft ter zitting bij het hof nog verklaard dat het weliswaar niet goed is wat er is gebeurd, maar dat er geen belangen van cliënten zijn geschaad. Inmiddels heeft zij wel een website en voldoet zij aan artikel 7.4 lid 2 Voda. Verweerster acht de door de raad opgelegde maatregel dan ook te zwaar en verzoekt het hof de proceskostenveroordeling te matigen.
verweer in beroep
5.7 De deken heeft tegen het beroep van verweerster aangevoerd dat verweerster heeft erkend dat zij alleen aan de verplichtingen op grond van artikel 7.4 lid 2 Voda kon voldoen door het opzetten van een (eenvoudige) website. Verweerster heeft ook niet aangetoond dat zij op een andere wijze zou kunnen voldoen aan deze verplichtingen. Sinds mei 2021 heeft zij diverse malen expliciete toezeggingen gedaan tot het (doen) bouwen van de website, maar zij is - ondanks dat de deken zich zeer coulant heeft opgesteld - deze toezeggingen herhaaldelijk niet nagekomen.
5.8 Volgens de deken is het irrelevant of verweerster bezig is geweest met een website ten behoeve van een samenwerking met een andere advocaat. Het gaat erom dat er tot juli 2023 geen gerealiseerde website was ter voldoening van de verplichtingen op grond van art. 7.4 lid 2 Voda. Ook de stelling van verweerster dat zij geen onjuiste, misleidende of onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven inzake haar praktijkuitoefening (artikel 7.4 lid 1 Voda) is niet relevant in het kader van het dekenbezwaar, dat ziet op het openbaar maken van bepaalde informatie (in de zin van lid 2 voornoemd artikel).
5.9 De deken acht de opgelegde maatregel geenszins te zwaar. Weliswaar heeft verweerster inmiddels wel een website, maar het is de taak van de deken om toezicht te houden op de naleving van de regel die is neergelegd in artikel 7.4 lid 2 Voda. Het handelen van verweerster is bij de uitoefening van die taak heel erg storend geweest. Verweerster heeft er bewust voor gekozen om gedurende een langere periode niet tegemoet te komen aan verzoeken van het ordebureau. De deken acht deze opstelling van verweerster zeer ernstig verwijtbaar.
maatstaf
5.10 De tuchtrechter toetst het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de regelgeving van de Nederlandse orde van advocaten zoals de Voda. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.11 Een advocaat dient bij de uitoefening van zijn beroep integer te handelen en zich te onthouden van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze plicht geldt tegenover alle betrokkenen bij de rechtspleging, waaronder (de advocaat van) de wederpartij en de rechterlijke macht en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep. Integere beroepsuitoefening is essentieel om de bijzondere positie van de advocaat te legitimeren en het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen. Integer wil zeggen dat de advocaat boven de zaak staat, hij belangenverstrengelingen tegen gaat en zich kan verantwoorden voor zijn keuzes, gegeven zijn geprivilegieerde rol binnen de rechtsorde.
overwegingen hof
5.12 Artikel 7.4 Voda heeft de functie om de (potentiële) cliënten van een advocaat en eventuele wederpartijen te informeren over de praktijk van de advocaat. In artikel 7.4 lid 2 Voda is aangegeven dat een advocaat bepaalde informatie openbaar en publiekelijk toegankelijk bekend moet maken. Uit de toelichting op artikel 7.4 lid 2 Voda volgt dat de advocaat aan de in dit artikel genoemde verplichting invulling kan geven door op zijn website de voorgeschreven informatie te verstrekken, waarbij de openbaarmaking bij voorkeur plaatsvindt op de website van het advocatenkantoor en dat de verplichting bedoeld is om de cliënt en de potentiële cliënt in staat te stellen een afweging te maken bij de keuze van advocaat. Op grond van artikel 45a lid 1 Advocatenwet is de deken van de orde in het arrondissement belast met het toezicht op de naleving door advocaten die kantoor houden in dat arrondissement van het bepaalde bij of krachtens deze wet met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degenen wiens belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, inbreuken op verordeningen van de Nederlandse orde van advocaten en enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.13 Het hof stelt voorop dat verweerster met ingang van 4 juli 2023 over een website beschikt die de in artikel 7.4 lid 2 Voda genoemde informatie openbaar en publiekelijk bekend maakt, zodat niet langer kan worden geoordeeld dat verweerster niet voldoet aan haar verplichtingen op grond voornoemd artikel (klachtonderdeel a). Dit neemt echter niet weg dat verweerster lange tijd niet aan haar verplichtingen op grond van artikel 7.4 lid 2 Voda heeft voldaan ondanks diverse aanmaningen door de deken en dat zij pas is overgegaan tot het publiceren van de genoemde informatie op een website na de uitspraak van de raad en de aanzegging van een last onder dwangsom door de deken. Deze handelwijze valt verweerster tuchtrechtelijk aan te rekenen.
5.14 De deken is vanaf het kantoorbezoek op 22 maart 2021 steeds met verweerster in overleg geweest over de door verweerster te ondernemen actiepunten, waaronder het lanceren van een website. Bij e-mailberichten van 22 juli 2021, 15 oktober 2022 en 24 oktober 2022 heeft verweerster herhaaldelijk aangegeven dat zij bezig was met het opstellen van een “platte website” en dat de website er aan kwam. Ondanks deze toezeggingen en ondanks dat zij door de deken herhaaldelijk is aangemaand aan haar verplichtingen te voldoen, heeft zij in de periode sinds het kantoorbezoek op 22 maart 2021 tot 4 juli 2023 geen website gelanceerd. Ook heeft zij in deze periode niet naar alternatieven gezocht om te voldoen aan haar verplichtingen op grond van artikel 7.4 lid 2 Voda. Dat verweerster - zoals thans door haar wordt aangevoerd - vanaf januari 2020 concreet bezig zou zijn geweest met het opstellen van een website in verband de voorgenomen samenwerking met een collega in Eindhoven, maakt dit niet anders, nu deze voorbereidende handelingen nooit daadwerkelijk hebben geleid tot het lanceren van een website en het voldoen aan de verplichtingen op grond van artikel 7.4 lid 2 Voda.
5.15 De stelling van verweerster dat zij ook zonder website aan haar informatieplicht voldeed, omdat haar clientèle op de hoogte was van de relevante informatie, slaagt evenmin. Artikel 7.4 lid 2 Voda vereist dat de in dit artikel genoemde informatie openbaar en publiekelijk toegankelijk bekend moet worden gemaakt. Hiervoor is onvoldoende dat eventuele vaste cliënten, via-via-cliënten en cliënten afkomstig van het juridisch loket, dan wel de Raad voor Rechtsbijstand, op de hoogte zouden zijn van de juiste informatie. Ook de stelling van verweerster dat niemand schade heeft geleden door haar schending van dit voorschrift faalt. Verweerster vormt als advocaat onderdeel van een geprivilegieerde beroepsgroep die moet voldoen aan de voor die beroepsgroep geldende wet- en regelgeving, waaronder de voorschriften uit de Voda. Wanneer de deken – de toezichthouder van die beroepsgroep – haar op nalaten in dit verband aanspreekt, dient verweerster dat serieus te nemen en zijn aanwijzingen op te volgen. De plicht integer te handelen en zich te onthouden van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, geldt eveneens tegenover de deken (klachtonderdeel b).
maatregel
5.16 De hiervoor vermelde gedragingen en het feit dat verweerster zich niet, dan wel pas na een maatregel opgelegd door de raad en de aanzegging van een last onder dwangsom door de deken, laat corrigeren door het toezichtapparaat van haar beroepsgroep, maken dat zij zich buiten het toezicht op haar beroepsgroep heeft geplaatst. Het optreden van verweerster in hoger beroep, zowel in het beroepschrift als ter zitting, geeft er naar het oordeel van het hof blijk van dat verweerster nog steeds geen besef heeft van haar (geprivilegieerde) positie als advocaat en welke verantwoordelijkheden dat met zich brengt, met nameten aanzien van anderen dan haar bestaande cliënten, zoals de deken als toezichthouder en derden. Het hof rekent het verweerster in het bijzonder zwaar aan dat zij de deken ruim anderhalf jaar aan het lijntje heeft gehouden en er daardoor blijk van heeft gegeven zijn toezichthoudende positie binnen de beroepsgroep niet serieus te nemen. Dit gedrag baart het hof zorgen. Verweerster heeft er langdurig blijk van gegeven geen gevolg te willen geven aan de toezichthoudende instructies van de deken, terwijl de deken moet toezien op een advocatuur die wet- en regelgeving naleeft, en het hof rekent dat verweerster ernstig aan. Het hof vindt daarom de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk passend en geboden.
5.17 Omdat verweerster inmiddels heeft aangetoond dat zij voldoet aan de verplichtingen voortvloeiende uit de bepalingen in artikel 7.4 lid 2 Voda, is er geen reden meer om de door de raad opgelegde bijzondere voorwaarde dat verweerster uiterlijk binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de deken heeft aangetoond dat zij voldoet aan de verplichtingen voortvloeiend uit de bepalingen in artikel 7.4 lid 2 Voda te handhaven. Het hof zal de beslissing van de raad op (uitsluitend) het punt van de bijzondere voorwaarde vernietigen.
proceskosten
5.18 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.
5.19 Het verzoek van verweerster om matiging van deze proceskostenveroordeling wordt afgewezen bij gebrek aan concrete motivering en onderbouwing.
5.20 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 13 maart 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-922/DB/OB/D, maar uitsluitend voor zover daarin de bijzondere voorwaarde is opgelegd dat verweerster uiterlijk binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak aan de deken heeft aangetoond dat zij voldoet aan de verplichtingen voortvloeiend uit de bepalingen in artikel 7.4 lid 2 Voda;
6.2 bekrachtigt de beslissing van 13 maart 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-922/DB/OB/D, voor het overige;
6.3 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. I.P.A. Van Heijst, J.W.M. Tromp, K.H.A. Heenk, J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 18 december 2023.