ECLI:NL:TAHVD:2024:64 Hof van Discipline 12-02-2024 220249
ECLI:NL:TAHVD:2024:64 Hof van Discipline 12-02-2024 220249
Gegevens
- Instantie
- Hof van Discipline
- Datum uitspraak
- 12 februari 2024
- Datum publicatie
- 4 maart 2024
- ECLI
- ECLI:NL:TAHVD:2024:64
- Zaaknummer
- 220249
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat-onderzoeker in de rol van partijdige belangenbehartiger. Het hof oordeelt dat het algemene onderzoeksprotocol van het kantoor van verweerder niet van toepassing is op het onderzoek dat verweerder ic voor zijn cliënt heeft verricht. Daarvoor ontbreken concrete aanknopingspunten. Verweerder was aldus niet gehouden geluidsopnames van de interviews te maken. Verder blijkt uit de communicatie van de opdrachtgever en de interviewverslagen dat klager afdoende geïnformeerd is over zijn rechten. Klacht ongegrond. Vernietiging beslissing raad.
Uitspraak
Belissing van 12 februari 2024
in de zaak 220249
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klager
gemachtigde 1: mr. J. Stikkelbroeck, advocaat te Amsterdam
gemachtigde 2: mr. S. Knottnerus, advocaat te Amsterdam
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. P.J. de Jong Schouwenburg, advocaat te Amsterdam
De zaak in het kort
Klager heeft verschillende klachten ingediend tegen verweerder in verband met een onderzoek dat verweerder in opdracht van (…) kantoor (…) heeft uitgevoerd. Bij voorzittersbeslissing zijn deze klachten kennelijk ongegrond verklaard. In de beslissing op verzet is alleen het verzet tegen de klachtonderdelen 3 (protocol), 10 (informatie over rechten en druk op medewerkers en stagiaires) en 11 (suggestieve vragen, geluidsopname en verslaglegging) gegrond verklaard en vervolgens heeft de raad het klachtonderdeel 3 gegrond en de klachtonderdelen 10 en 11 gedeeltelijk gegrond bevonden. In hoger beroep heeft het hof ook alleen deze klachtonderdelen, voor zover gegrond, beoordeeld. Anders dan de raad heeft het deze klachtonderdelen ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het hof kan voor een advocaat die onderzoek voor zijn cliënt verricht als partijdige belangenbehartiger in het kader van zorgvuldig handelen in het algemeen niet gesteld worden dat het gebruik van een onderzoeksprotocol is vereist. In deze zaak was geen protocol van toepassing waaraan klager rechten kon ontlenen. Verder heeft het hof geoordeeld dat klager, mede gelet op zijn eigen positie binnen (…) kantoor (…), tijdig genoeg is gewezen op zijn rechten. De klacht dat er druk op medewerkers en stagiaires is uitgeoefend bij de interviews is onvoldoende onderbouwd. Er bestond ook geen verplichting om geluidsopnames te maken van de interviews en niet is komen vast te staan dat er suggestieve vragen zijn gesteld en de verslaglegging onjuist was.
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 25 juli 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 21-149/DH/RO). In deze beslissing is het verzet van klager behandeld tegen de voorzittersbeslissing van die raad. Dit verzet is gegrond verklaard ter zake van klachtonderdelen 3, 10 en 11 en voor het overige ongegrond verklaard. De raad heeft vervolgens klachtonderdeel 3 volledig, 10 deels en 11 deels gegrond en 10 en 11 voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.
1.2 Deze beslissing op verzet is op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:117 en de voorzittersbeslissing in die zaak onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:120.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 23 augustus 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 24 augustus 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.3 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad; - het verweerschrift van klager; - het verweerschrift van verweerder; - de e-mail van 11 december 2023 van de gemachtigde van klager met bijgevoegd de correspondentie tussen de griffier van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad Amsterdam), de deken Amsterdam, klager en drie verwerende partijen zijnde kantoorgenoten van verweerder inzake de klachten tegen verweerders kantoorgenoten die inhoudelijk samenhangen met de onderhavige zaak.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 december 2023. Daar zijn klager met zijn gemachtigden en verweerder met zijn gemachtigde verschenen. Gemachtigde 2 van klager en de gemachtigde van verweerder hebben het standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die eveneens onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Klager is per 1 januari 2018 een aansluitingsovereenkomst overeengekomen met (…) kantoor (…) op grond waarvan hij toetrad tot [kantoor] als partner op de praktijkgroep (…).
3.2 In het verslag van de Algemene Vergadering van Leden van 8 oktober 2019 van advocatenkantoor H is onder meer opgenomen dat later die maand een Wwft-audit van de Orde zal plaatsvinden en dat onder meer rekening wordt gehouden met een boete van vier miljoen euro.
3.3 Het kantoor van verweerder heeft vanaf oktober 2019 in opdracht van het bestuur van (…) kantoor (…) (verder: de opdrachtgever) onderzoek verricht naar dossier D en later ook dossier B. Klager was de verantwoordelijk fee-earner voor deze dossiers.
3.4 In een brief van 16 oktober 2019 van de managing partner van de opdrachtgever aan klager is onder meer opgenomen:
“1. Er zijn in het kader van de behandeling van het dossier D fiscale vragen gerezen van formele en materiële aard.
2. Het bestuur heeft besloten onderzoek te laten doen naar die vragen waaraan in uiterste consequentie een strafrechtelijke component zou kunnen zitten. Het onderzoek wordt gedaan door [verweerder] en [mr. W] van [het kantoor van verweerder].
3. Deze advocaten willen jou vragen stellen in het kader van dit onderzoek (…). Je wordt hierbij vriendelijk verzocht en voor zover nodig geïnstrueerd om (…) aanwezig te zijn en jouw volledige medewerking aan het onderzoek te verlenen.
4. Het onderzoek en zelfs het bestaan van het onderzoek moet strikt geheim blijven.(…)”
3.5 Op 21 oktober 2019 heeft een eerste interview plaatsgevonden tussen klager en verweerder, mr. W en mr. S. In het conceptverslag van 5 november 2019 van verweerder en mr. W is onder meer opgenomen:
“Voorafgaand aan het interview is een informatieblad aan [klager] uitgereikt, met het verzoek dat aandachtig door te lezen. Nadat [klager] het informatieblad heeft gelezen, licht [verweerder c.s.] een onderdeel uit het informatieblad uit, namelijk dat [klager] vrijwillig deelneemt aan het interview en dat het hem vrijstaat zich te laten bijstaan door een advocaat. [Klager] geeft aan daarvan geen gebruik te maken, zodat het interview kan plaatsvinden.
[Klager] geeft desgevraagd aan geen vragen over het informatieblad te hebben. Hij vraagt wel naar het doel van het onderzoek. [Verweerder c.s.] licht toe dat dit interview gaat over de fact-finding in het kader van het dossier [D]. Het gaat niet om een beoordeling of waardering (ethisch, moreel) van de feiten. Dit kan anders zijn in de advisering richting [de opdrachtgever].”
3.6 Op 12 november 2019 heeft een tweede interview met klager plaatsgevonden met verweerder, mr. W en mr. S. In het conceptverslag van 20 november 2019 van verweerder en mr. W is onder meer opgenomen:
“Een dag voorafgaand aan het tweede interview heeft [het kantoor van verweerder] een e-mail aan [klager] gestuurd, waarin wordt herhaald dat het [klager] vrij staat zich bij het interview te laten bijstaan door een advocaat. [Klager] geeft aan daarvan geen gebruik te maken, zodat het interview kan plaatsvinden.
[Klager] geeft voorafgaand aan het interview aan dat hij heeft gezien dat er feitelijke onjuistheden in het verslag van het eerste interview staan. (…) Afgesproken wordt dat [klager] door het verslag heenloopt en middels track changes wijzigingen aanbrengt, die door [het kantoor van verweerder] zullen worden bekeken. (…)
[Klager] benadrukt voorts dat men binnen [kantoor] bezig is om de compliance sterker en beter te maken in den brede. (…) Hij vindt het goed dat dit gebeurt en is van oordeel dat iedereen hetzelfde belang heeft en dat dat ook de reden is dat hij zonder bijstand van een advocaat dit interview doet.”
3.7 Op 5 december 2019 is mede namens verweerder het (concept) feitenrelaas met betrekking tot dossier D aan klager gezonden.
3.8 Op 11 december 2019 heeft klager in een e-mail aan mr. W en cc aan verweerder onder meer verzocht om toevoeging van e-mails aan het dossier en opnames te maken van toekomstige interviews.
3.9 Op 12 december 2019 heeft mr. W met verweerder in cc aan klager onder meer het volgende geschreven:
“Graag wil ik je verzoeken om de e-mailwisseling tussen jou en [G] aan mij door te sturen. Voor wat betreft de douane-, bank- en financiële documenten (…) merk ik op dat alle ons beschikbare stukken ter zake in het aan jou toegestuurde feitenrelaas zijn opgenomen. Mocht jij over meer en/of andere stukken beschikken dan zie ik die graag tegemoet. (…)
Ik ben graag bereid de evident feitelijke onjuistheden in het verslag te corrigeren. Blijft staan wat wij op 19 november (17:50) per e-mail hebben bericht, namelijk dat een groot deel van de door jou aangebrachte wijzigingen het corrigeren van feitelijke onjuistheden ver te buiten gaat, en wel zodanig dat dan sprake zou zijn van een andere inhoud van het verslag (….). Reden waarom wij het conceptverslag daarop in redelijkheid niet kunnen aanpassen. (…)”
3.10 Bij e-mail van 17 december 2019 heeft klager aan mr. W met verweerder en mr. S in CC een aantal openstaande vragen van verweerder en mr. W beantwoord. Verder vraagt klager om aanvulling en aanpassing van het door mr. W en verweerder opgestelde feitenrelaas en bepaalde informatie op te nemen in de eindrapportages. Tevens verzoekt klager om aanpassing van ‘de feitelijke onjuistheden’ in het gespreksverslag. Klager bericht hen verder:
“Zouden jullie ook kunnen bevestigen dat ons gesprek “getaped” kan worden (dit hadden jullie nog in beraad)? Dit punt is, gezien de diverse onjuistheden in de concept rapporten als ik word gequote, voor mij van essentieel belang. (…)
Nog iets anders, zouden jullie ook kunnen bevestigen dat de door jullie uitgevoerde onderzoeken (…) objectief en onafhankelijk – dus zonder bemoeienis van [de opdrachtgever] – zijn gedaan en opgesteld en dat hetzelfde geldt voor de verslaglegging? (…)”
3.11 Op 18 december 2019 heeft mr. W in een e-mail aan klager met verweerder in cc gereageerd:
“Ad 1) Wij doen in opdracht van [kantoor] onderzoek naar de dossiers [D] en [B]. Dat onderzoek strekt ertoe de rechtspositie van [kantoor] te bepalen en haar daarover te adviseren.
(…)
Ad 3) Wij gaan de evident feitelijke onjuistheden in het concept interviewverslag momenteel na aan de hand van jouw commentaar daarop. Of het tot correcties komt, en zo ja op welke wijze die correcties hun beslag krijgen in het concept interviewverslag, kan ik nu nog niet zeggen. (…)
(…) Gelet op jouw uitgebreide commentaar op eerdere concept interviewverslagen, dat wat ons betreft correcties van feitelijke onjuistheden ver te buiten gaat, is het raadzaam het gesprek op te nemen.
Voor wat betreft jouw vraag te bevestigen dat de door ons uitgevoerde onderzoeken objectief en onafhankelijk – dus zonder bemoeienis van [kantoor] – zijn gedaan en opgesteld en dat hetzelfde geldt voor de verslaglegging, merk ik het volgende op. (…) Bij onze werkzaamheden voor [kantoor] (en alle andere cliënten) nemen wij de voor advocaten geldende gedragsregels in acht, waaronder art. 10a van de Advocatenwet inzake (onder meer) partijdigheid en onafhankelijkheid (…). Een bevestiging als door jou gevraagd, kunnen wij gelet op de door [kantoor] aan ons verstrekte opdracht (kort gezegd: bepaling rechtspositie en advies) niet geven.”
3.12 Bij brief van 20 december 2019 hebben klagers advocaten aan verweerder en mr. W onder meer laten weten dat zij klager hebben geadviseerd niet meer mee te werken aan het onderzoek, omdat het onderzoek kenmerken heeft van een incriminerend onderzoek.
3.13 Bij brief van 7 januari 2020 heeft mr. W mede namens verweerder aan de advocaat van klager onder meer geschreven:
“Wij betreuren dat [klager] op uw advies niet verder zal meewerken aan ons onderzoek betreffende de dossiers [D] en [B]. Uit uw brief maken wij op dat uw cliënt geen gebruik meer zal maken van het recht op wederhoor/commentaar op de aan hem toegezonden conceptstukken. Dat betekent dat een belangrijk deel van de stukken die wij hebben opgesteld helaas in conceptvorm zal blijven. Dit brengt met zich dat wij niet definitief aan [kantoor] kunnen adviseren en rapporteren.”
3.14 Bij brief van 8 januari 2020 van de opdrachtgever is aan klager onder meer geschreven dat hij tot een beëindiging van de samenwerking (althans de opzegging van klagers lidmaatschap en aansluitingsovereenkomst) komt.
3.15 In een notitie van 13 januari 2020 hebben mrs. H en V van het kantoor van verweerder de opdrachtgever geadviseerd dat van (…) kantoor (…) in redelijkheid niet kan worden gevergd dat klagers lidmaatschap en zijn aansluitingsovereenkomst voortduurt. Daarbij hebben zij acht geslagen op de notitie van 21 december 2019 van de opdrachtgever – waarin zijn bevindingen mede voortkomend uit het onderzoek van verweerder en mr. W zijn opgenomen -, de aard van de verwijten, de belangen van (..) en de belangen van [praktijkgroep].
3.16 Op 28 januari 2020 is klagers lidmaatschap van (…) kantoor (...) met onmiddellijke ingang opgezegd.
3.17 Op 15 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3.18 Mr. B, advocaat en partner van het kantoor van verweerder, heeft verschillende interviews gegeven. In een artikel van Mr. Online van 30 oktober 2018 en een artikel in het Advocatenblad van 18 april 2019 heeft zij verklaard dat het kantoor van verweerder beschikt over een eigen onderzoeksprotocol. Op de website vermeldt het kantoor van verweerder:
“In een interview met Mr. magazine spreken [mr. B] en [mr. De B.] over de do's en don'ts van interne onderzoeken en waarom [het kantoor van verweerder] een eigen protocol heeft als het vragen over transparantie en subsidiariteit betreft. "Naarmate de exposure groter is," aldus [mr. B], "moet je extra zorgvuldigheid in acht nemen.”
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Voor zover in hoger beroep nog van belang, verwijt klager verweerder het volgende.
1) (…)
2) (…)
3) Verweerder heeft geen protocol geëxpliciteerd en het proces en de gemaakte keuzes niet verifieerbaar gemaakt.
4) (…)
5) (…)
6) (…)
7) (…)
8) (…)
9) (…)
10) Verweerder heeft klager niet of te laat geïnformeerd over zijn rechten. Ook heeft verweerder medewerkers en stagiaires van de opdrachtgever onder druk gezet.
11) Verweerder heeft suggestieve vragen gesteld en de verhoren ten onrechte niet opgenomen. In de verslaglegging zijn door verweerder gestelde vragen en door klager gegeven antwoorden veranderd of weggelaten.
12) (…)
13) (…)
14) (…)
15) (…)
5 BEOORDELING
Omvang hoger beroep
5.1 Het beroep van klager ziet onder meer op klachtonderdelen waartegen het verzet door de raad ongegrond is verklaard. Tegen de beslissing op verzet kan echter geen beroep worden ingesteld (ingevolge art. 46h lid 7 Advw). Klager stelt zich echter op het standpunt dat het appelverbod tegen de klachtonderdelen waartegen het verzet ongegrond is verklaard, doorbroken moet worden wegens bijzondere omstandigheden.
5.2 Volgens klager is sprake van een juridische misslag in de beslissing op verzet door de raad, waardoor klager een rechterlijke instantie is ontnomen. De raad zou namelijk hebben overwogen dat de voorzitter de juiste maatstaf heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden, terwijl na het wijzen van de voorzittersbeslissing tal van nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen – onder meer naar aanleiding van het door de raad gelaste nadere dekenale onderzoek. Tegelijk zou de raad die nieuwe informatie ook betrokken hebben bij zijn beoordeling en zich niet hebben aangesloten bij het oordeel van de voorzitter dat die klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn. Het oordeel van de raad zou daarmee innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk zijn.
5.3 Anders dan klager tot uitgangspunt neemt, kan het appelverbod slechts worden doorbroken wegens de schending van fundamentele rechtsbeginselen in de procedure in eerste aanleg die meebrengt dat geen sprake is geweest van een eerlijk en onpartijdig proces. Klagers gestelde grond voor doorbreking van het appelverbod betreft in feite een gebrek in de motivering van de beslissing van de raad. Motiveringsgebreken leveren naar vaste jurisprudentie van dit hof echter geen grond op voor doorbreking van een appelverbod (zie onder meer: HvD 20 september 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:183 en HvD 28 augustus 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:172. Zie ook: HR 23 juni 1995, NJ 1995/661). In dat verband wijst het hof er ten overvloede op dat de raad in verzet ex nunc toetst, wat betekent dat het bij de beoordeling nieuwe feiten en omstandigheden mag betrekken waarop de voorzitter geen acht heeft kunnen slaan.
5.4 Het beroep op doorbreking van het appelverbod faalt. De beoordeling in beroep blijft beperkt tot de klachtonderdelen 3), 10) en 11), de onderdelen waartegen het verzet gegrond is verklaard.
Overwegingen raad
Toetsing aan onderzoeksprotocol
5.5 De raad stelt voorop dat het hebben van een onderzoeksprotocol niet is vereist. In het geval een advocaat en/of zijn kantoor echter gebruik maakt van een dergelijk protocol, dan dient de advocaat de in het protocol gestelde eisen ook na te leven, tenzij daarvan gemotiveerd wordt afgeweken.
De raad heeft overwogen dat hij het door verweerder verrichte onderzoek kan toetsen aan het door klager overgelegde protocol uit 2017 van het kantoor van verweerder, nu niet is komen vast te staan welk specifieke onderzoeksprotocol van toepassing is op het hier aan de orde zijnde onderzoek. De raad knoopt voor dit uitgangspunt aan bij de publiekelijk gedane uitlatingen van mr. B, een partner van verweerders kantoor en een e-mail van diezelfde partner aan verweerder van 7 maart 2022. In die e-mail verklaart mr. B dat dit protocol in 2017 is opgesteld in het kader van een onderzoeksopdracht van het Ministerie en dat dit protocol bij latere gelegenheden (op onderdelen) is hergebruikt wanneer cliënten onderzoeksopdrachten verstrekten. Dit werd ook bedoeld in het artikel van 30 oktober 2018 in Mr. De raad is van oordeel dat verweerder zich aan dat eigen onderzoeksprotocol van zijn kantoor diende te houden.
Klachtonderdeel 3): geen protocol en niet-verifieerbaar proces en keuzes
5.6 Vast staat dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van het algemeen geldende onderzoeksprotocol uit 2017 van zijn kantoor. Daarvan kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel 3 acht de raad daarmee gegrond.
Klachtonderdeel 11): suggestieve vragen, geen geluidsopnames, onjuiste verslaglegging
5.7 Uit het onderzoeksprotocol volgt dat van elk interview een geluidsopname dient te worden gemaakt. Vast staat dat verweerder geen geluidsopnames heeft gemaakt van de twee interviews met klager. Hij heeft zich daarmee niet gehouden aan het voor hem geldende protocol. Ook daarvan kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel 11) is daarmee gegrond voor zover dat betrekking heeft op het niet opnemen van de interviews met klager.
5.8 Klachtonderdeel 11) is voor het overige ongegrond. Dat suggestieve vragen zijn gesteld of dat in de verslaglegging vragen en antwoorden zijn veranderd of weggelaten, kan de raad niet vaststellen.
Klachtonderdeel 10): niet informeren over rechten en druk zetten tijdens interviews
5.9 De raad heeft klachtonderdeel 10) deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Het hof begrijpt het dictum van de beslissing van de raad aldus dat de gegrondverklaring van klachtonderdeel 10) niet alleen ziet op rechtsoverweging 6.11, maar ook dient te zien op 6.10. In die overweging is immers de klacht gegrond verklaard voor zover die betrekking heeft op de verwarring over welk informatieblad aan klager is verstrekt ten tijde van het interview.
5.10 De raad kon op basis van het dossier en de tegenstrijdige verklaringen niet vaststellen welk informatieblad aan klager is verstrekt ten tijde van het interview. Deze verwarring komt voor rekening van verweerder. Het lag op de weg van verweerder om te voorkomen dat onduidelijkheid zou kunnen bestaan over de inhoud van het informatieblad bijvoorbeeld door dit van te voren toe te sturen of door klager voor ontvangst te laten tekenen.
5.11 Verder heeft verweerder het informatieblad te laat aan klager verstrekt. Verweerder had het informatieblad ruim voor het interview aan klager moeten verstrekken, bijvoorbeeld per brief of e-mail, zodat klager voor het interview op de hoogte was van onder meer zijn rechten en weloverwogen kon beslissen of hij wilde deelnemen aan het interview en, zo ja, of hij zich bijvoorbeeld wilde laten bijstaan door een advocaat. Klager is aldus te laat geïnformeerd over zijn rechten door verweerder. Daarvan kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
5.12 In zoverre heeft de raad klachtonderdeel 10) gegrond verklaard.
5.13 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij medewerkers en stagiaires van de opdrachtgever onder druk heeft gezet, is dit door hem onvoldoende onderbouwd. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
Beroepsgronden klager
5.14 Klager heeft beroep ingesteld tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring van klachtonderdelen 10) en 11).
I. klachtonderdeel 10): druk zetten tijdens interviews
5.15 Klager stelt zich op het standpunt dat hij het verwijt dat verweerder medewerkers en stagiaires onder druk heeft gezet voldoende heeft onderbouwd. Ten eerste heeft klager gemotiveerd aangevoerd dat hij de interviews van verweerder als zeer intimiderend heeft ervaren – wat aanleiding vormde om in het tweede interview te vragen of het onderzoek op hem persoonlijk was gericht. Ten tweede is opvallend dat verweerder enkel jongere medewerkers van de afdeling heeft gehoord, waarbij de gesprekken in 3-tegen-1-setting zijn gevoerd in het volle zicht van alle kantoorgenoten in een van de drukste gangen van het kantoor van de opdrachtgever. Ten derde is aan de geïnterviewden geen informatieblad verstrekt en zijn zij er niet op gewezen dat zij zich konden laten bijstaan door een advocaat. Verweerder heeft in die gesprekken aangegeven dat er mogelijk strafrechtelijke consequenties waren, terwijl dat volgens klager evident onjuist is. Ten slotte hebben meerdere geïnterviewden aangegeven dat zij aangeslagen waren door de gesprekken en zijn meerdere geïnterviewden in huilen uitgebarsten tijdens de interviews van verweerder. Het merendeel van de geïnterviewden is nadien vertrokken als medewerker bij de opdrachtgever.
II. klachtonderdeel 11): suggestieve vragen en onjuiste verslaglegging
5.16 Uit het procesdossier blijkt dat verweerder suggestieve vragen heeft gesteld en dat de antwoorden van klager zijn weggelaten. Dit blijkt onder meer uit de te beperkte proces-verbalen van de 1,5 uur durende gesprekken en de volgende punten:
1. Zo is door verweerder veelvuldig gevraagd naar cash-bedragen uit Irak, waarvan hij wist of kon weten dat die bedragen al waren aangegeven bij de douane en na verificatie van de herkomst van die gelden door Rabobank op een bankrekening waren gestort.
2. Verweerder heeft in het concept feitenrelaas geschreven dat onduidelijk was wat de rol van S. van W. (verder: de externe deskundige) in de dossiers was, terwijl klager verweerder heeft gewezen op de rol van deze externe deskundige, zijnde de deskundige die een second opinion waardering had afgegeven op de waarde van de aandelen van de Iraakse onderneming. Ook later in een e-mail heeft klager aangegeven dat hij deze informatie in het feitenrelaas miste. Er zijn diverse e-mails hierover boven tafel gekomen in het onderzoek. Dit was van essentieel belang, omdat klager onder meer in de arbitrageprocedure omtrent zijn ontslag werd verweten dat er een deskundigenrapport ontbrak van de aandelenwaardering.
Beroepsgronden verweerder
1. Klachtonderdeel 3): geen protocol en niet-verifieerbaar proces en keuzes
5.17 Het is niet verplicht een onderzoeksprotocol te gebruiken bij het uitvoeren van onderzoek. Daarbij heeft de raad het interview in de media van de partner van verweerders kantoor uit zijn verband getrokken. Het protocol waarop de partner in het interview wijst, is bedoeld voor externe onderzoeken ten behoeve van publieke verantwoording in opdracht van het Ministerie van Financiën. Dit is dus geen algemeen geldend onderzoeksprotocol dat altijd als leidraad moet worden gevolgd. Uit de context van het interview blijkt verder dat is bedoeld dat er algemene modellen en standaarden zijn, die door de advocaten van verweerders kantoor kunnen worden aangepast en toegespitst al naar gelang de specifieke opdracht – rekening houdend met het type en doel van het concrete onderzoek en de ontwikkelingen in de markt en tuchtrechtspraak. Er bestaat dus geen vast onderzoeksprotocol als leidraad. De onderzoeken moeten op eigen merites worden beoordeeld en naar hun eigen aard, doel, reikwijdte en werkwijze zorgvuldig ingericht en uitgevoerd worden.
5.18 De vraag is enkel of verweerder bij zijn onderzoek heeft gehandeld met voldoende zorgvuldigheid. In dit verband voert verweerder aan dat mr. W binnen verweerders kantoor heeft gevraagd of een algemeen geldend onderzoeksprotocol bestond. Dat was niet het geval. Daarop heeft verweerder het informatieblad opgesteld waarin doel en werkwijze van het onderzoek zijn samengevat. Dat informatieblad is door klager gelezen en goedgekeurd. Dit informatieblad is toegepast door mr. W en verweerder. Het zou onzorgvuldig zijn als verweerder met een algemeen protocol, dat niet is toegespitst op dit onderzoek, had gewerkt. Uit de tuchtrechtspraak volgt immers dat bij elk onderzoek wordt bepaald aan welke maatstaven en uitgangspunten moet worden voldaan, beoordeeld op eigen merites met inachtneming van aard en doel van het onderzoek.
2. Klachtonderdeel 11): geen geluidsopnames
5.19 Nu het onderzoeksprotocol uit 2017 niet van toepassing was, hoefde verweerder ook geen geluidsopnames te maken van de interviews. Bovendien waren er goede redenen geen opnames te maken. Zo spreken mensen vrijer en was al sprake van schriftelijke vastlegging. Klager heeft ook zelf niet verzocht om opnames te maken.
3. Klachtonderdeel 10): niet informeren over rechten
5.20 De raad heeft ten onrechte overwogen dat verweerder het informatieblad te laat heeft overgelegd. Ten eerste stond niet ter discussie of er een informatieblad was overgelegd, maar was de inhoud van het informatieblad onderwerp van discussie. Ten tweede had de opdrachtgever klager al op voorhand geïnformeerd over het onderzoek. Klager – partner van een groot zakelijk kantoor – had vervolgens vijf dagen zich te beraden op dat onderzoek en eventueel vragen daarover te stellen. Bovendien heeft klager tijdens het interview de tijd genomen het informatieblad te bestuderen en daarop weloverwogen aangegeven dat hij vrijwillig deelnam aan het interview en dat hij geen gebruik wenste te maken van een advocaat. Tevens heeft klager welbewust commentaren geleverd op het verslag en daarna was hij bereidwillig deel te nemen aan het tweede gesprek. Klager was aldus tijdig en goed op de hoogte van zijn rechten en kon weloverwogen beslissen of hij deelnam dan wel een advocaat in de arm nam. Daarbij is klager als partner bij andere grote kantoren bekend met de werkwijze in de advocatuur en het belang van een dergelijk onderzoek.
Verweer beide partijen
5.21 Beide partijen hebben gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar van belang wordt dat besproken onder de beoordeling van het hof.
Maatstaf
5.22 Het hof stelt voorop dat – anders dan klager tot uitgangspunt neemt – op de gedragingen van verweerder niet het toetsingskader van toepassing is dat geldt voor onafhankelijke en objectieve advocaat-onderzoekers, zoals het hof dat in juni 2023 heeft uitgewerkt (HvD 2 juni 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:59), Van toepassing is de maatstaf die geldt voor de advocaat-wederpartij, zoals hierna toegelicht. In de beslissing van de raad is onder r.o. 6.14 immers vastgesteld dat er geen onduidelijkheid bestond over de hoedanigheid van verweerder. Het is de raad niet gebleken dat door verweerder is gepretendeerd dat hij ‘objectief en onafhankelijk onderzoek’ zou doen. Stellingen van klager dat verweerder zou hebben gepretendeerd onafhankelijk en objectief onderzoek te doen, zijn niet voldoende onderbouwd door klager, aldus de raad. Nu tegen dit oordeel van de raad geen hoger beroep openstaat en het beroep op doorbreking van het appelverbod faalt, dient het hof dit tot uitgangspunt te nemen. Het hof is overigens met de raad van oordeel dat de hoedanigheid van verweerder als advocaat van (…) kantoor (…) voldoende duidelijk was.
5.23 Deze zaak betreft aldus een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij of een derde worden beperkt, tenzij de belangen van de wederpartij of de derde nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en mag hij bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij of de derde niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. De advocaat moet zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij of de derde toebrengen.
Opvragen vertrouwelijke stukken deken Amsterdam
5.24 Klager heeft het hof verzocht vertrouwelijke stukken op te vragen bij de deken Amsterdam. Het gaat om het volgende. Klager heeft klachten ingediend tegen alle advocaten van het kantoor van verweerder die bij de onderhavige kwestie zijn betrokken. De betrokken kantoorgenoten van verweerder – mr. W, mr. H en mr. V – staan ingeschreven in een ander arrondissement dan verweerder, te weten het arrondissement Amsterdam. De klachten van klager tegen de Amsterdamse advocaten liggen op dit moment ter beoordeling voor aan de raad Amsterdam, die de deken Amsterdam om nader onderzoek heeft verzocht. Het resultaat van dat onderzoek beslaat onder meer stukken die de deken Amsterdam, zo begrijpt het hof, niet aan klager wil verstrekken omwille van de vertrouwelijkheid van die stukken. Klager stelt zich op het standpunt dat die stukken vermoedelijk inzicht geven in ‘de aanleiding en het doel van het onderzoek, de onderzoeksopdracht, de rechtspositie van klager daarbij en de vraag of het een zgn. feitenonderzoek en/of persoonsgericht onderzoek betrof’. Die stukken zijn van essentieel belang voor de beoordeling van de onderhavige klacht, aldus klager.
5.25 Het hof wijst dit verzoek af. Zoals hiervoor overwogen, gaat het in de voorliggende zaak om een klacht tegen de advocaat wederpartij. De verwijten die aan het hof nog voorliggen zijn daarbij beperkt tot klachtonderdelen 3), 10) en 11). Die verwijten vergen naar hun aard geen inzage in de relatie tussen verweerder en cliënt H, waarop geheimhouding rust. Het hof dient zich te beperken tot het oordeel of verweerder als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat van de wederpartij niet onzorgvuldig jegens klager is opgetreden ter zake van het onderzoeksprotocol, het informeren van klager over zijn rechten en de gedragingen inzake de interviews en verslaglegging daarvan. Het hof ziet dan ook geen reden om de vertrouwelijke stukken in de klachtzaken van drie andere verweerders op te vragen voor de beoordeling van de hier voorliggende klachtonderdelen.
Overwegingen hof
Klachtonderdeel 3): geen protocol en niet-verifieerbaar proces en keuzes
5.26 Zoals overwogen in 5.22 gaat het hof ervan uit dat verweerder geen misverstand heeft laten bestaan over zijn hoedanigheid en over zijn wijze van onderzoek. Voor een advocaat die onderzoek voor zijn cliënt verricht als partijdige belangenbehartiger kan in het kader van zorgvuldig handelen in het algemeen niet gesteld worden dat het gebruik van een onderzoeksprotocol is vereist. Enkel als voor het onderzoek in kwestie een gericht protocol van toepassing is verklaard, moet dit protocol ook (tijdig) bekend zijn gemaakt aan de betrokken partijen en worden toegepast.
5.27 Kennelijk beschikt het kantoor van verweerder over een algemeen model onderzoeksprotocol, dat toegesneden kan worden op specifieke onderzoeken die het kantoor uitvoert. Anders dan de raad en klager veronderstellen, betekent dat naar het oordeel van het hof niet automatisch dat dat model ook als zodanig van toepassing was op het onderhavige onderzoek. In het voorliggende dossier ontbreek daarvoor een concreet aanknopingspunt. Het feit dat mr. W vaker met dit algemene modelprotocol heeft gewerkt en dat het protocol blijkbaar basisuitgangspunten geeft voor meerdere onderzoeken, brengt niet mee dat het van toepassing was op het onderhavige onderzoek en dat klager daar rechten aan zou kunnen ontlenen.
5.28 De slotsom is dat het beroep van verweerder slaagt en klachtonderdeel 3) ongegrond is.
Klachtonderdeel 10): niet informeren over rechten en druk zetten tijdens interviews
5.29 Het hof stelt voorop dat een advocaat bij het doen van onderzoek – of dat nu als partijdige belangenbehartiger of als objectief onderzoeker is – de partijen die onderdeel van zijn onderzoek zijn moet informeren over het doel ervan en hun rechten. De advocaat dient immers te voorkomen dat hij de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze schaadt. Zoals ook in deze zaak is gebleken, heeft het onderzoek van verweerder en mr. W voor klager ingrijpende gevolgen gehad. De bevindingen uit dit onderzoek hebben namelijk tot op zekere hoogte bijgedragen aan de beëindiging van klagers aansluitingsovereenkomst met (…) kantoor (…) Op voorhand had verweerder op dergelijke mogelijke consequenties van zijn onderzoek voor de betrokken partijen bedacht moeten zijn en lag bij hem de verantwoordelijkheid klager te wijzen op zijn rechten in het onderzoek.
5.30 Verweerder heeft zich ter zake beroepen op een informatieblad dat hij tijdens het eerste interview aan klager heeft laten lezen. Tussen partijen bestaat discussie welke versie van het informatieblad is verstrekt en aldus welke informatie aan klager is verstrekt. Volgens klager ging het om een A-4tje waarin slechts algemene informatie was opgenomen met drie mededelingen (klager mocht advocaat meenemen, onderzoek was strikt vertrouwelijk en deelname was vrijwillig). Volgens verweerder ging om het informatieblad van vier pagina’s (dat zich in het dossier bevindt) met informatie over de context van het onderzoek, de gang van zaken tijdens interviews, het gebruik van tijdens het onderzoek verkregen informatie en de wijze waarop met persoonsgegevens werd omgegaan. Het hof kan bij gebrek aan verdere concrete onderbouwing met stukken niet vaststellen om welke versie en aldus welke informatie het gaat. Bij het oordeel of klager voldoende is geïnformeerd over zijn rechten, gaat het hof daarom voorbij aan de informatie in het informatieblad dat zich in het dossier bevindt.
5.31 Wat betreft de vraag of klager voldoende en tijdig is geïnformeerd over zijn rechten in het onderzoek, overweegt het hof als volgt. De opdrachtgever heeft klager allereerst voor de aanvang van het onderzoek geïnformeerd over het onderzoek op 16 oktober 2019 (r.o. 3.4). De opdrachtgever heeft klager daarin voor zover nodig geïnstrueerd zijn volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek. Daarbij is benoemd dat dit onderzoek in uiterste consequentie een strafrechtelijk component kon hebben. Vervolgens heeft het eerste interview plaatsgevonden op 21 oktober 2019. Blijkens het verslag van dit eerste interview van 5 november 2019 (r.o. 3.5) heeft verweerder eerst een informatieblad verstrekt (onbekend blijft welk), waarover klager geen vragen had. Daarop heeft verweerder expliciet aangehaald dat de deelname van klager aan het interview vrijwillig is en dat het hem vrijstaat zich te laten bijstaan door een advocaat. Klager heeft daarvan afgezien. Klager heeft verder doorgevraagd over het doel van het onderzoek. Het antwoord van verweerder houdt in dat het interview in beginsel ziet op een feitenonderzoek en niet gericht is op een beoordeling of waardering van die feiten, maar dat dat anders kan zijn bij de advisering van zijn opdrachtgever.
5.32 Het hof is niet gebleken dat deze uitlatingen van verweerder reden voor klager waren om af te zien van het interview, te verzoeken het op een later tijdstip te laten plaatsvinden of tijdens of na het interview nadere vragen te stellen of alsnog een beroep op rechtsbijstand te doen. Vervolgens heeft op 12 november 2019 een tweede interview plaatsgevonden. In het verslag van dit interview wordt melding gemaakt van een e-mail waarin klager opnieuw erop wordt gewezen dat hij zich kan laten bijstaan door een advocaat (r.o. 3.6). Opnieuw heeft klager ervoor gekozen zich niet te laten bijstaan door een advocaat. Ten slotte heeft klager op 17 december 2019 nog gevraagd of verweerders zouden kunnen bevestigen dat de door hen uitgevoerde onderzoeken objectief en onafhankelijk (dus zonder bemoeienis van advocatenkantoor H) zijn gedaan. Daarop is door mr. W mede namens verweerder gereageerd dat zij onderzoek doen om de rechtspositie van (…) kantoor (…) te bepalen en dat kantoor daarover te adviseren. Zij schrijven verder dat zij zich bij hun onderzoek houden aan onder meer de kernwaarden van partijdigheid en onafhankelijkheid die voor hen gelden als advocaat en dat een dergelijke bevestiging (over objectief en onafhankelijk onderzoek) niet kan worden gegeven, gelet ook op de opdracht van de opdrachtgever over advies en bepaling rechtspositie van de opdrachtgever.
5.33 Het hof is van oordeel dat er voor klager, mede gelet op zijn eigen positie binnen (…) kantoor (…), voorafgaand aan de met hem gehouden interviews voldoende aanknopingspunten waren om zich te beraden op zijn eigen rechtspositie. Allereerst had de opdrachtgever hem op voorhand ingelicht dat er door verweerder en mr. W onderzoek zou worden gedaan naar de behandeling van dossier D, waarbij klager was betrokken en hem verzocht volledig mee te werken en dat het onderzoek in het uiterste geval strafrechtelijke consequenties kon hebben. Daarbij hebben verweerder en mr. W bij beide interviews op voorhand of bij aanvang van de interviews erop gewezen dat klager zich kon laten bijstaan door een advocaat. Ten slotte is door verweerder in het eerste interview expliciet aangegeven dat het primair weliswaar een onderzoek naar feiten betrof, maar dat in de advisering aan de opdrachtgever die feiten beoordeeld zouden worden. Gezien ook klagers eigen kennis en ervaring, had hij aldus voldoende gelegenheid om zich te beraden op zijn eigen (rechts)positie in verband met zijn rol in de onderzochte dossiers en zijn verhouding met de opdrachtgever. Gelet op de tijdige aankondiging van het doel van het onderzoek en het herhaalde advies een advocaat in de arm te nemen, is klager tijdig genoeg gewezen op zijn rechten. Ofschoon nadere en concretere informatie over het onderzoek eerder verstrekt had kunnen worden heeft verweerder, gelet op de voormelde omstandigheden, in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.34 De tussenconclusie is dat verweerder als partijdige belangenbehartiger de belangen van klager niet onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. De door hem gebruikte middelen zijn op zichzelf beschouwd dus niet ongeoorloofd. Het beroep van verweerder slaagt en klachtonderdeel 10) is ongegrond.
5.35 Voor het overige onderschrijft het hof het oordeel van de raad dat klager zijn stelling dat verweerder de medewerkers en stagiaires onder druk heeft gezet onvoldoende heeft onderbouwd – nog daargelaten de vraag of hij een rechtstreeks eigen belang heeft bij dit verwijt. De concretere toelichting van klager in beroep brengt immers geen feitelijke onderbouwing mee. Het beroep van klager tegen het ongegrond verklaarde klachtonderdeel 10) faalt.
Klachtonderdeel 11): suggestieve vragen, geen geluidsopnames, onjuiste verslaglegging
5.36 Nu geen onderzoeksprotocol van toepassing was op het onderzoek van verweerder, was hij tegenover klager ook niet gehouden van de interviews geluidsopnames te maken. Ook op andere gronden kon van verweerder niet worden verlangd dat van de interviews geluidsopnames werden gemaakt. Het is het hof gebleken dat klager de gelegenheid had om de verslagen van de met hem gehouden interviews na te kijken en zo nodig te corrigeren. In zoverre zijn er door het handelen van verweerder ook geen belangen van klager geschaad. Ook op dit punt slaagt het beroep van verweerder en is klachtonderdeel 11) ongegrond.
5.37 Evenals de raad acht het hof klachtonderdeel 11) voor het overige ongegrond. De stelling van klager dat suggestieve vragen zijn gesteld en dat in de verslaglegging vragen en antwoorden zijn veranderd of weggelaten door verweerder, is gemotiveerd betwist door verweerder en komen bij gebrek aan een begin van een concrete, feitelijke onderbouwing niet vast te staan. Dat de verslagen van de interviews een korte zakelijke weergave geven, is gebruikelijk en is als zodanig niet onzorgvuldig en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voor zover klager stelt dat verweerder ten onrechte zijn commentaren niet heeft overgenomen in het conceptfeitenrelaas, geldt dat verweerder optrad als partijdige belangenbehartiger en (ook overigens in het kader van de kernwaarde onafhankelijkheid) zelfstandig mag afwegen welke commentaren hij relevant acht voor de verslaglegging ten behoeve van zijn cliënt. Niet, althans onvoldoende, is gebleken dat verweerder hierdoor de belangen van klager op onevenredige wijze heeft geschaad. Daarbij is ook relevant de omstandigheid dat klager op enig moment zijn medewerking aan het onderzoek heeft gestaakt en verweerder slechts in conceptvorm aan zijn opdrachtgever heeft kunnen rapporteren. Het beroep van klager tegen het ongegrond verklaarde deel van klachtonderdeel 11) faalt.
Slotsom
5.38 Het hof concludeert dat het beroep van verweerder slaagt en het beroep van klager faalt. De beslissing van de raad wordt vernietigd, voor zover daarin klachtonderdelen 10) en 11) deels gegrond zijn verklaard. De klachtonderdelen 3), 10) en 11) zijn volledig ongegrond.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 25 juli 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 21-149/DH/RO, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof en voor zover daarin de klachtonderdelen 3, 10 en 11 gegrond zijn verklaard en daarin de maatregel van waarschuwing is opgelegd en verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de proceskosten en de reiskosten van klager;
en doet opnieuw recht:
6.2 verklaart de klachtonderdelen 3), 10) en 11) ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk, R. Verkijk, J.E. Soeharno en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 februari 2024.