ECLI:NL:TGZCTG:2017:313 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 21-11-2017 c2015.316
ECLI:NL:TGZCTG:2017:313 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 21-11-2017 c2015.316
Gegevens
- Instantie
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
- Datum uitspraak
- 21 november 2017
- Datum publicatie
- 22 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:TGZCTG:2017:313
- Zaaknummer
- c2015.316
Inhoudsindicatie
Klacht tegen apotheker. De klacht is door het Regionaal Tuchtcollege ongegrond verklaard. In beroep trekken klagers hun beroep ter terechtzitting in. De gemachtigde van de apotheker stelt daarop dat, gelet op het feit dat artikel 65 lid 10 van de Wet BIG op grond van artikel 73 lid 7 van de Wet BIG in de procedure in beroep van toepassing is, (ook) bij intrekking van het beroep de behandeling van het beroep dient te worden voortgezet in het geval degene over wie is geklaagd zulks verlangt of in het geval het Centraal Tuchtcollege beslist dat de behandeling van het beroep om redenen, aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet. Op basis hiervan verzoekt de apotheker om voortzetting van de behandeling van het beroep. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de Wet BIG niet de mogelijkheid biedt om bij intrekking van het beroep de behandeling van het beroep, op verlangen van de degene over wie is geklaagd of om redenen aan het algemeen belang ontleend, voort te zetten. Nu klagers - niet hun klacht maar - alleen hun beroep hebben ingetrokken en de apotheker geen - incidenteel - beroep heeft ingesteld, staakt het Centraal Tuchtcollege de behandeling van het beroep.
Uitspraak
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.316 van:
A. en B. beiden wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg, gemachtigde: mr. S. Springer, advocaat te Amstelveen,
tegen
U., apotheker, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.
1. Verloop van de procedure
A. en B. - hierna klagers - hebben op 11 september 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen U. - hierna de apotheker - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 juli 2015, onder nummer 2013-210b, heeft dat College de klacht afgewezen.Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De apotheker heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog nadere correspondentie ontvangen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2 De feiten
2.1 De zoon van klagers, KB. (hierna: K.), is op 15 juli 2011 geboren in het L. te M. na een zwangerschap van 30 weken en 4 dagen.
2.2 Op 21 juli 2011 is K. overgeplaatst naar het N. te E. in verband met een ernstige dys- en hypoplastische aortaklep met stenose, een onderontwikkelde aorta ascendens en aortaboog, een musculeus ventrikelseptumdefect, een open ductus met retrogade vulling van de halsvaten en boog en een pulmonale hypertensie.
2.3 Verweerder is hoofd van de afdeling Klinische Farmacie en Toxicologie van het E..
2.4 Op 26 juli 2011 is een bilaterale banding van de beide longslagaders aangelegd en is de ductus opengehouden met Prostin. Vanaf die datum heeft K. deze medicatie tezamen met Dobutamine op één lijn toegediend gekregen via een zogenaamd Y-stukje. Over deze wijze van toediening heeft overleg plaatsgevonden tussen de verpleging en de apotheek van het N.. De apotheek heeft die wijze goedgekeurd. Niet is achterhaald, welke medewerker van de apotheek deze goedkeuring heeft verleend.
2.5 Op 1 en 7 september 2011 is bij K. een Rashkind-procedure (openen van het atriumseptum) uitgevoerd, waarbij op 8 september 2011 ook een ballondilatatie van de aortaklep is verricht om het ventrikel te ontlasten (met gering effect).
2.6 Op vrijdag 30 september 2011 is K. overgeplaatst naar het S. te T. (S.). Daar werd de toediening van Dobutamine en Prostin gescheiden en zijn deze medicamenten vervolgens over twee infuuslijnen toegediend. De dosis Prostin werd verlaagd en vervolgens teruggebracht tot nihil.
2.7 Op donderdag 6 oktober 2011 is K. met succes geopereerd in het S.. Een maand later is K. naar huis ontslagen.
2.8 Op 23 november 2011 zijn in beide pulmonaaltakken stents geplaatst vanwege littekenweefsel ontstaan na de bilaterale banding. Ook hiervan is K. goed hersteld.
3. De klacht
3.1 Klagers verwijten verweerder zakelijk weergegeven dat:
1. de opdracht om Dobutamine en Prostin over één infuuslijn toe te dienen in
strijd met het toepasselijke veiligheidsprotocol is;
2. niet achterhaald kan worden wie deze opdracht heeft gegeven.
3.2 Klagers hebben hun klacht aldus toegelicht dat K. door de hiervoor beschreven toediening wellicht een onnodig hoge dosis Prostin heeft gekregen. Bovendien is de toediening van Prostin en Dobutamine over één lijn, niet toegestaan. Verweerder is als hoofd van de afdeling Klinische Farmacie en Toxicologie, tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de organisatie van de apotheek van het N. en er daarom verantwoordelijk voor dat niet meer te achterhalen is wie de opdracht tot toediening van de medicamenten over één infuuslijn heeft geaccordeerd.
4. Het standpunt van verweerder
4.1 Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Als meest verstrekkend verweer heeft verweerder aangevoerd dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht tegen hem, althans dat van ontvankelijkheid niet zonder meer sprake is.
Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat hij geen opdracht heeft gegeven tot de door klagers bekritiseerde toedieningswijze, hij evenmin persoonlijk betrokken is geweest bij de beantwoording van de aan de apotheek voorgelegde vraag naar deze toedieningswijze en van falen noch feilen in de organisatie waarvoor hij verantwoordelijk is, is gebleken.
5.2 Naar het oordeel van het College biedt artikel 47 lid 1 sub a van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) geen grondslag voor de ontvankelijkheid van de klacht van klagers. Gesteld noch gebleken is dat verweerder persoonlijk betrokken is geweest bij de aan K. verleende zorg.
5.3 Naar het oordeel van het College biedt artikel 47 lid 1 sub b van de Wet BIG die grondslag, anders dan verweerder stelt, wel. Het door de apotheek gegeven advies omtrent de toediening van de onderhavige medicamenten heeft immers voldoende weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg. Klagers zijn derhalve ontvankelijk in hun klacht tegen verweerder.
5.4 De ter zitting door verweerder meegebrachte deskundige heeft verklaard dat Alprostadil (Prostin) weliswaar niet met andere geneesmiddelen mag worden gemengd, maar dat de gezamenlijke toediening daarvan met Dobutamine over één Y-stukje, zoals in dit geval, verantwoord is. De deskundige heeft in dat verband verwezen naar een search op Pubmed , een artikel in het JPPT, 2006 Vol 11,no 4, 233 e.v., waaruit blijkt dat een aantal medicamenten, waaronder Dobutamine met alprostadil in vitro verenigbaar zijn. Naar het oordeel van de deskundige is deze bron en de bestaande ervaring voldoende grond om in dringende gevallen verantwoord tot toediening via een Y-stukje in combinatie met dobutamine over te gaan. Het College heeft geen aanleiding om de juistheid van deze verklaring in twijfel te trekken en volgt die derhalve.
5.5 De deskundige heeft eveneens verklaard dat binnen de beroepsgroep van ziekenhuisapotheken geen uniform systeem bestaat voor de registratie van consultvragen. Meer in het bijzonder heeft hij verklaard dat niet is voorgeschreven dat iedere consultvraag wordt genoteerd, in die zin dat traceerbaar is welke vraag is gesteld en wie deze heeft beantwoord.
Voorts heeft de deskundige verklaard dat, indien wordt afgeweken van een protocol de aantekening ‘in overleg met de apotheek’ daarvoor een gebruikelijke aanduiding in het medisch dossier van de patiënt is en het daarbij niet gebruikelijk is vast te leggen met welke medewerker van de apotheek dat overleg heeft plaatsgevonden. Het College vindt het invoelbaar dat klagers ernstige vragen hebben bij het ontbreken van een registratie waaruit tenminste blijkt welke patiënt gerichte vragen of vragen die voor de behandeling van de patiënt relevant zijn aan de apotheek worden voorgelegd en wie daaromtrent heeft geadviseerd, nu aannemelijk is dat dit niet tot een onaanvaardbare belasting voor een ziekenhuisapotheek leidt. Niettemin blijkt uit de verklaring van de deskundige dat het ontbreken van een zodanige registratie in de beroepsgroep niet ongebruikelijk is. Het gaat het College echter te ver om verweerder in de huidige situatie tuchtrechtelijk persoonlijk een verwijt te maken dat in de ziekenhuisapotheek het registratiesysteem in de tweede helft van 2011 nog niet was opgezet.
5.6 De conclusie is derhalve dat de klacht in beide onderdelen ongegrond is.”
3. Verder verloop van de procedure in beroep
3.1 De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.315 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van
26 september 2017, waar zijn verschenen klagers, bijgestaan door mr. Springer, en de apotheker, bijgestaan door mr. Kastelein.
Als deskundige aan de zijde van de apotheker is ter terechtzitting gehoord
V., hoogleraar ziekenhuisfarmacie in het J.. Partijen hebben hun standpunten ter terechtzitting nader toegelicht, mr. Kastelein mede aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities.
3.2 Naar aanleiding van hetgeen de deskundige ter terechtzitting heeft verklaard hebben klagers het beroep ter zitting ingetrokken. Vervolgens heeft mr. Kastelein het Centraal Tuchtcollege namens de apotheker verzocht de behandeling van het beroep voort te zetten. Zij heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 65 lid 10 juncto artikel 73 lid 7 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG).
3.3 Artikel 65 lid 10 van de Wet BIG, welk artikel betrekking heeft op de procedure in eerste aanleg, luidt als volgt:
“In geval van intrekking van de klacht wordt de behandeling daarvan gestaakt, tenzij degene over wie is geklaagd, schriftelijk heeft verklaard voortzetting van de behandeling te verlangen, het tuchtcollege heeft beslist dat de behandeling van de klacht om redenen, aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet of het tuchtcollege het onderzoek van de zaak op de terechtzitting reeds heeft beëindigd.”
In artikel 73 lid 7 van de Wet BIG wordt artikel 65, achtste tot en met elfde lid, van de Wet BIG van overeenkomstige toepassing verklaard op de procedure in beroep.
3.4 De gemachtigde van de apotheker stelt dat, gelet op het feit dat artikel 65 lid 10 van de Wet BIG op grond van artikel 73 lid 7 van de Wet BIG in de procedure in beroep van toepassing is, (ook) bij intrekking van het beroep de behandeling van het beroep dient te worden voortgezet in het geval degene over wie is geklaagd zulks verlangt of in het geval het Centraal Tuchtcollege beslist dat de behandeling van het beroep om redenen, aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet. Op basis hiervan verzoekt de apotheker om voortzetting van de behandeling van het beroep.
3.5 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
3.6 Anders dan de gemachtigde van de apotheker heeft betoogd is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het bepaalde in artikel 73 lid 7 van de Wet BIG slechts met zich brengt dat bij intrekking van de klacht in beroep artikel 65 lid 10 van de Wet BIG van toepassing is.
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege biedt de Wet BIG echter niet de mogelijkheid om bij intrekking van het beroep de behandeling van het beroep, op verlangen van de degene over wie is geklaagd of om redenen aan het algemeen belang ontleend, voort te zetten. Nu klagers - niet hun klacht maar - alleen hun beroep hebben ingetrokken, zoals ter terechtzitting uitdrukkelijk bij klagers is geverifieerd, en de apotheker geen - incidenteel - beroep heeft ingesteld, dient de behandeling van het beroep te worden gestaakt.
3.7 Om redenen aan het algemeen belang ontleendgelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verstaat dat het beroep van klagers is ingetrokken;
staakt de behandeling het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 van de Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. A.J.S. van Hattum en drs. P.W. Lebbink, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2017.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.