Home

ECLI:NL:TGZCTG:2018:135 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 15-05-2018 c2017.372

ECLI:NL:TGZCTG:2018:135 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 15-05-2018 c2017.372

Gegevens

Instantie
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Datum uitspraak
15 mei 2018
Datum publicatie
16 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:TGZCTG:2018:135
Zaaknummer
c2017.372

Inhoudsindicatie

De klacht houdt in dat verweerder, bedrijfsarts, onzorgvuldig heeft gehandeld jegens

klaagster door tijdens haar arbeidsongeschiktheidsperiode haar op basis van een verkeerde

voorstelling van zaken gedurende langere tijd te hebben begeleid zonder daadwerkelijk een

passende bijdrage te hebben geleverd aan haar herstel. Klaagster stelt dat er aan de kant van

verweerder sprake is van niet integer handelen, een gebrek aan vakmanschap, gebrek aan

transparantie en inlevingsvermogen, inflexibel handelen, een passieve houding etc.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft als volgt beslist: klaagster heeft op 30 juli 2015 een klacht bij het RTG ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2016 heeft het College de klacht ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld en heeft ter zitting haar klacht tegen verweerder ingetrokken, waarna de behandeling van de klacht is gestaakt. Naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege had klaagster de onderhavige klacht gelijktijdig met de door haar op 30 juli 2015 ingediende klacht tegen verweerder kunnen indienen. Gelet op het beginsel van concentratie van klachten is klaagster niet-ontvankelijk in de klacht. Het CTG acht klaagster, zij het op andere gronden, eveneens niet-ontvankelijk in haar klacht en verwerpt het beroep.

Uitspraak

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.372 van:

A., wonende te B., appellante,

klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniëls, verbonden aan de VvAA te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 19 april 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam, tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 juli 2017, onder nummer 17/135, heeft dat College klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift ingediend.

De klacht is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 maart 2018, waar is verschenen klaagster, bijgestaan door haar vertrouwenspersoon de heer E., en de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. Daniëls.

Partijen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld jegensklaagster door tijdens haar arbeidsongeschiktheidsperiode haar op basis van een verkeerdevoorstelling van zaken gedurende langere tijd te hebben begeleid zonder daadwerkelijk eenpassende bijdrage te hebben geleverd aan haar herstel.

Ter toelichting op haar klacht stelt klaagster dat er aan de kant van verweerder sprake is van nietinteger handelen, een gebrek aan vakmanschap, gebrek aan transparantie en inlevingsvermogen,inflexibel handelen, een passieve houding et cetera.

3. De beoordeling

3.1. Het college merkt allereerst op dat eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde, en in hetbijzonder het beginsel van concentratie van klacht, meebrengen dat een klager zoveel mogelijk zijn klacht tegen een zorgverlener tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt. Voor detoepasselijkheid van het beginsel van concentratie van klachten is niet vereist dat het bij beideklachten om hetzelfde feitencomplex gaat, zij het dat in geval van hetzelfde feitencomplex ditbeginsel zich nog dwingender voordoet. Een uitzondering op het beginsel vormt de situatie dat eenklager niet eerder van de door hem gestelde fouten van de betrokken zorgverlener waarop denieuwe klacht is gebaseerd, op de hoogte was en deze evenmin eerder had kunnen ontdekken.

3.2. Het college stelt wat dat laatste betreft vast dat klaagster op 30 juli 2015 een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Amsterdam heeft ingediend over het handelen van verweerder vanwege het door haar gestelde feit dat verweerder weigert om haar klachten over zijn functioneren in behandeling te nemen en af te handelen. Bij beslissing van 12januari 2016 heeft het college de klacht ongegrond verklaard.

3.3. Klaagster heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld. Ter zitting bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft klaagster haar klacht tegen verweerder ingetrokken en is de behandeling van de klacht door het Centraal Tuchtcollege gestaakt.

3.4. Naar het oordeel van het college had klaagster gelijktijdig met de door haar op 30 juli 2015ingediende klacht tegen verweerder ook de onderhavige klacht tegen verweerder kunnen indienen.Klaagster was reeds toen op de hoogte van de nu door haar gestelde fouten van verweerder, zodatde hiervoor genoemde uitzondering op het beginsel van concentratie van klachten zich dus nietvoordoet. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat klaagster niet-ontvankelijk dient teworden verklaart in haar klacht."

3. De ontvankelijkheid van klaagster

3.1 Klaagster heeft reeds eerder, op 30 juli 2015, een klacht tegen de bedrijfsarts ingediend. Deze klacht hield in dat de bedrijfsarts weigert om de klachten van klaagster over zijn functioneren in behandeling te nemen en af te handelen. Aan de bedrijfsarts werden verwijten gemaakt met betrekking tot de inhoud van het plan van aanpak, zijn weigering om een kopie van het medisch dossier ter beschikking te stellen, het achterhouden van een klachtenrapport en het niet maken van een afspraak. Het Regionaal Tuchtcollege heeft deze klachten op 12 januari 2016 afgewezen. Het tegen die beslissing door klaagster ingestelde beroep heeft zij indertijd ter zitting van het Centraal Tuchtcollege ingetrokken, ten gevolge waarvan de behandeling van de klacht door het Centraal Tuchtcollege is gestaakt en de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege van 12 januari 2016 onherroepelijk is geworden.

3.2 De thans aan de orde zijnde klacht houdt in dat de bedrijfsarts onzorgvuldig heeft gehandeld jegens klaagster, door tijdens haar arbeidsongeschiktheidsperiode haar op basis van een verkeerde voorstelling van zaken gedurende langere tijd te hebben begeleid zonder daadwerkelijk een passende bijdrage te hebben geleverd aan haar herstel.

3.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat klaagster de thans aan de orde zijnde klacht tegelijk met haar eerdere klacht, derhalve op 30 juli 2015, aanhangig had dienen te maken. Dat klaagster opnieuw een klacht tegen de bedrijfsarts aanhangig maakt, oordeelt het Regionaal Tuchtcollege strijdig met het beginsel van concentratie van klachten. Daarom is klaagster door het Regionaal Tuchtcollege in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard.

3.4 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt hieromtrent als volgt. Het tuchtrecht voor de gezondheidszorg kent geen (wettelijke) bepaling op grond waarvan een klager gehouden is zijn klachten tegen een zorgverlener alle tegelijk en in één tuchtprocedure aanhangig te maken. Het Centraal Tuchtcollege acht het, gelet op een efficiënte procesorde en de op het spel staande belangen, weliswaar zonder meer wenselijk dat een klager zijn klachten bundelt, maar een verplichting daartoe bestaat niet (vgl. CTG 8 maart 2018, ECLI:NL:TGZCTG:2018:69). Voor zover het beroep van klaagster zich richt tegen het oordeel dat haar klacht niet ontvankelijk is ( wegens strijd met het beginsel van concentratie van klachten), slaagt het beroep van klaagster. Of dit klaagster ook kan baten, blijkt uit het navolgende.

3.5 Het Centraal Tuchtcollege leidt uit de inhoud van het beroepschrift en de daarop ter terechtzitting door klaagster gegeven toelichting af dat zij in de kern klaagt over de door de bedrijfsarts aan haar gegeven begeleiding. Echter, de voor beoordeling van klachten nodige precisie ontbreekt. Dat belang van precisering klemt te meer omdat, zoals hiervoor is vastgesteld, de bedrijfsarts al eerder door klaagster ten overstaan van de tuchtrechter ter verantwoording is geroepen over zijn handelen en nalaten in dezelfde periode en in het bestek van dezelfde (behandel)relatie. Het enkele gegeven dat klaagster toen uiteindelijk ervoor heeft gekozen door het intrekken van haar hoger beroep een eind te maken aan die tuchtprocedure maakt dat niet anders.

3.6 Het oordeel luidt dat het Regionaal Tuchtcollege, zij het op andere gronden, klaagster terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep zal dan ook worden verworpen.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter;

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. H.S. Boersma en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.