ECLI:NL:TGZCTG:2018:204 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 03-07-2018 c2018.017
ECLI:NL:TGZCTG:2018:204 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 03-07-2018 c2018.017
Gegevens
- Instantie
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
- Datum uitspraak
- 3 juli 2018
- Datum publicatie
- 11 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:TGZCTG:2018:204
- Zaaknummer
- c2018.017
Inhoudsindicatie
Klacht tegen een verpleegkundige in zijn hoedanigheid van verpleegkundig manager van een afdeling.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing, verklaart klager ontvankelijk in zijn gehele klacht (tweede tuchtnorm) en verklaart de klacht ongegrond.
Uitspraak
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2018.017 van:
A., wonend te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, werkzaam te Zwolle.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna: klager - heeft op 13 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna: de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 januari 2018 onder nummer 2017-119b heeft dat College klager deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 mei 2018 waar de verpleegkundige en zijn gemachtigde zijn verschenen en het woord hebben gevoerd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“2. De feiten
2.1 Klager is sinds enige jaren in verband met astma onder behandeling bij de afdeling longziekten van het E. in D. Klager heeft op voorschrift van de behandelend arts op 12 december 2016 op de afdeling Dagbehandeling en Kortverblijf (hierna: DBKV of de afdeling) een infuus gehad met het middel Rezlizumab (hierna ook: het middel). Het betrof een nieuw medicijn dat kort daarvoor was vrijgegeven. Bij de voorbereiding van het infuus op de afdeling bleek dat het hierop betrekking hebbende protocol niet toegankelijk was via het centraal protocollen beheerssysteem Iprova. Op verzoek van dienstdoende verpleegkundigen heeft de behandelend arts het protocol op 12 december 2016 voorafgaande aan de toediening van het infuus op papier naar de afdeling DBKV gebracht en gezegd dat de behandeling doorgang kon vinden. Verweerder heeft vervolgens, constaterend dat het protocol aanwezig was, toestemming voor behandeling gegeven. Achteraf is gebleken dat het papieren protocol wel op de afdeling aanwezig was maar door de Teamleider – deze was op 12 december afwezig – was opgeborgen in een afgesloten kast.
2.2 De dienstdoende verpleegkundigen hebben die dag de dosering voor het infuus berekend in het bijzijn van klager.
2.3 Verweerder is verpleegkundig manager van de afdeling.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven - als volgt.
a) Het protocol voor Rezlizumab was op 12 december 2016 niet op de afdeling aanwezig.
b) Het verpleegkundig personeel wist niet welke dosis van het middel nodig was.
c) Het verpleegkundig personeel was niet getraind om het middel toe te dienen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft primair betoogd dat klager niet-ontvankelijk is in de klacht en subsidiair dat de klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a):
Klager kan in de klacht onder a) worden ontvangen. Weliswaar was verweerder niet bij de toediening van het infuus betrokken en had hij geen individuele behandelrelatie met klager, maar het betreffende verwijt aangaande het ontbreken van het vereiste protocol raakt de organisatie van de zorg en daarmee mede de verantwoordelijkheid van verweerder als verpleegkundig manager van de afdeling. Verweerder kan daarop worden aangesproken op basis van de tweede tuchtnorm (van artikel 47 lid 1 onder b van de Wet Big).
5.2 Dit klachtonderdeel is echter ongegrond. Uit de feiten komt naar voren dat het papieren protocol op 12 december 2016 door de behandelend arts naar de afdeling is gebracht en dat de arts opdracht heeft gegeven de behandeling voort te zetten, waarna verweerder dit op goede gronden heeft geaccordeerd. Er was dus wel degelijk een juist protocol aanwezig. De omstandigheid dat het protocol toen nog niet was ingevoerd in het digitale systeem van het ziekenhuis maakt dit niet anders.
5.3 Ten aanzien van de klachtonderdelen b) en c) is klager niet-ontvankelijk.
Niet in geschil is dat verweerder geen individuele behandelrelatie had met klager (in de zin van artikel 47, lid 1 onder a van de Wet BIG). De verwijten jegens klager richten zich echter alleen daarop, te weten de wijze van uitvoering én de toediening van het infuus aan klager (bij uitstek individuele zorg). Hier was verweerder dus niet bij betrokken.
Nu er verder geen aanwijzing is dat de dienstdoende verpleegkundigen niet op hun taak waren berekend en er evenmin aanwijzingen zijn dat verweerder in dit verband als verpleegkundig manager iets heeft gedaan of nagelaten dat voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg vallen deze klachtonderdelen niet onder de reikwijdte van de tweede tuchtnorm (van artikel 47 lid 1 onder b van de Wet Big).
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is en zal worden afgewezen, terwijl klager niet in de klachtonderdelen b) en c) kan worden ontvangen.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. De klacht bestaat uit drie klachtonderdelen:
a. het protocol voor Rezlizumab was op 12 december 2016 niet op de afdeling aanwezig;
b. het verpleegkundig personeel wist niet welke dosis van het middel nodig was;
c. het verpleegkundig personeel was niet getraind om het middel toe te dienen.
Daarnaast werpt klager een aantal bezwaren op tegen de wijze waarop de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege is verlopen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geen zitting gehouden, een toegezegde verklaring is niet opgevraagd bij de verpleegkundige en klager stelt een brief over de behandeling van de zaak nooit te hebben ontvangen.
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd, kort gezegd, tot verwerping van het beroep.
4.3 Ten aanzien van de wijze waarop de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege is verlopen overweegt het Centraal Tuchtcollege dat indien en voor zover er al sprake is geweest van een verzuim, dit is hersteld door de behandeling van de zaak in beroep. Klager heeft in beroep (opnieuw) de gelegenheid gekregen datgene naar voren te brengen wat volgens hem van belang is en het - volgens klager onjuiste - oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de door hem ingediende klacht ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege kunnen voorleggen. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager in alle klachtonderdelen kan worden ontvangen. Weliswaar had de verpleegkundige niet een individuele behandelrelatie met klager maar hij was als verpleegkundig manager van de afdeling, bij afwezigheid van de teammanager, direct aanspreekpunt voor de behandelende verpleegkundigen. In deze hoedanigheid is de verpleegkundige op 12 december 2016 ook betrokken geweest bij de organisatie rond de zorg voor klager. Behalve de kwestie rondom de aanwezigheid van het protocol op de afdeling lag ook de vraag voor welke dosis moest worden toegediend en of het verpleegkundig personeel voldoende was toegerust voor de behandeling. De verpleegkundige heeft (mede) beslissingen genomen die direct van invloed waren op de gezondheidszorg voor klager: er was dus sprake van handelen dat weerslag heeft gehad op de individuele gezondheidszorg.
4.5 Evenals het Regionaal Tuchtcollege, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat klachtonderdeel a) niet slaagt. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt genoegzaam dat de behandelend arts op 12 december 2016 het desbetreffende protocol in papieren vorm naar de afdeling heeft gebracht voordat klager het infuus met Rezlizumab kreeg en daar, na overleg met de verpleegkundige, de behandelend verpleegkundigen en een verpleegkundig specialist, de opdracht heeft gegeven de behandeling voort te zetten, waarna de verpleegkundige dit heeft geaccordeerd. Het feit dat het protocol op dat moment nog niet was ingevoerd in het digitale systeem Iprova maakt dit niet anders.
De klachtonderdelen b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling en betreffen, kort samengevat, de vraag of het betrokken verpleegkundig personeel voldoende voor hun taak berekend was, waarvoor ook de verpleegkundige als verpleegkundig manager mede verantwoordelijk is. Het Centraal Tuchtcollege beantwoordt die vraag bevestigend.
De verpleegkundige heeft ter terechtzitting toegelicht dat, zoals ook uit de stukken blijkt, de afspraak van klager op verzoek van klager naar voren was gehaald. De teamleider, die het protocol aangaande de toediening van het medicijn Rezlizumab al had ontvangen maar op 12 december 2016 vrij was, was niet op de hoogte van de vervroeging van de afspraak. Nadat het protocol in papieren vorm op de afdeling aanwezig was en de toe te dienen dosis was berekend, heeft de verpleegkundige, in overleg met het betrokken verpleegkundig personeel, de behandelend arts en een verpleegkundig specialist beslist dat de behandeling doorgang kon vinden.
Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de verpleegkundige door in deze omstandigheden aldus te handelen adequaat is opgetreden. Het alternatief was geweest dat klager onverrichter zake naar huis was gestuurd. Het feit dat de toe te dienen dosis is berekend in aanwezigheid van klager verdient weliswaar niet de schoonheidsprijs maar leidt niet tot een ander oordeel.
4.6 De slotconclusie van het voorgaande is dat het beroep doel treft op het punt van de ontvankelijkheid van klager in de klachtonderdelen b) en c). De bestreden beslissing zal in zoverre worden vernietigd en de klachtonderdelen zullen, opnieuw rechtdoende, alsnog ongegrond worden verklaard. Voor het overige wordt het beroep verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover klager niet-ontvankelijk is verklaard in de klachtonderdelen b) en c)
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de klachtonderdelen b) en c) alsnog ongegrond;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,
mr. A. Smeeing-van Hees en mr. H. de Hek, leden-juristen en P. Nieuwenhuizen-Berkovits en P.A.M. Storck, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2018.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.