Home

ECLI:NL:TGZCTG:2018:306 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20-11-2018 c2018.031

ECLI:NL:TGZCTG:2018:306 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 20-11-2018 c2018.031

Gegevens

Instantie
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Datum uitspraak
20 november 2018
Datum publicatie
21 november 2018
ECLI
ECLI:NL:TGZCTG:2018:306
Zaaknummer
c2018.031

Inhoudsindicatie

De fysiotherapeut ziet het volstrekt ontoelaatbare van zijn gedrag niet in. Het ontbreekt de fysiotherapeut dan ook geheel aan inzicht op de gevolgen van zijn handelen op zijn patiënt. Daarbij overweegt het Centraal Tuchtcollege nadrukkelijk dat irrelevant is - zo dit al juist is - of de behandeling heeft plaatsgevonden op het verzoek van klaagster. Bevestiging beslissing eerste aanleg; doorhaling.

Uitspraak

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.031 van:

A., fysiotherapeut, destijds werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg,

tegen

C., wonende te B., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 23 augustus 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de fysiotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 december 2017, hersteld bij beslissing van 7 december 2017, onder nummer 17/298F, heeft dat College de klacht gegrond verklaard, aan de fysiotherapeut de maatregel van doorhaling in het BIG-register opgelegd, dan wel, voor het geval de fysiotherapeut op het moment van het onherroepelijk worden van de beslissing niet is ingeschreven in het BIG-register, hem het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven ontzegd, bepaald dat de ontzegging onmiddellijk van kracht wordt en bij wijze van voorlopige voorziening de inschrijving van de fysiotherapeut in het BIG-register geschorst.

De fysiotherapeut is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De zaak is in beroep gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak C2018.030 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 oktober 2018, waar zijn verschenen de fysiotherapeut en klaagster.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1 Verweerder is fysiotherapeut en geeft behandelingen op het gebied van shiatsu. Klaagster is vanaf circa 2012 tot februari 2016 bij verweerder onder behandeling voor aanvankelijk schouderklachten en hoofdpijn en vervolgens voor zogenaamde “onderhoudsbehandelingen”. Deze behandelingen betroffen eveneens shiatsu behandelingen. De behandelingen werden gedeclareerd als fysiotherapie-behandelingen.

2.2 Op 4 februari 2016 heeft verweerder tijdens de behandeling klaagster anaal gepenetreerd.

2.3 Verweerder is hiervoor strafrechtelijk vervolgd. Hij is veroordeeld tot

8 maanden gevangenisstraf. Het hoger beroep in de strafzaak loopt nog (ten tijde van de behandeling ter zitting).

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder met klaagster tijdens de behandeling tegen haar wil seks heeft gehad.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder erkent dat met klaagster seksueel contact heeft plaatsgevonden en hij de beroepsnormen heeft geschaad. Het seksueel contact was, volgens verweerder, niet helemaal onvrijwillig.

5. De beoordeling

5.1. Voorop moet worden gesteld dat verweerder als geregistreerd fysiotherapeut aanspreekbaar is op zijn behandeling van en gedrag ten opzichte van klaagster. Dat de behandeling door verweerder naast fysiotherapie eveneens uit shiatsu bestond, doet daar niet aan af. Verweerder presenteert zich als fysiotherapeut en declareerde de behandelingen van klaagster ook allemaal als onder die noemer ook al was in feite sprake van shiatsubehandelingen van klaagster. Het college zal het handelen van verweerder derhalve beoordelen op grond van de voor fysiotherapeuten geldende regels en normen.

5.2. Vast staat dat tussen verweerder en klaagster tijdens een behandeling seksueel contact is geweest. Naar het oordeel van het college is dat handelen van verweerder volstrekt onaanvaardbaar. Het moet ook voor verweerder onmiskenbaar duidelijk zijn geweest dat hij zich had moeten onthouden van contacten van seksuele aard gedurende de behandelrelatie. Daarin passen geenszins lijfelijke intimiteiten. Verweerder wist dat klaagster een kwetsbare persoon is; zij was al heel lang bij hem onder behandeling. Het is het college duidelijk geworden, gelet op hetgeen naar voren is gekomen tijdens de zitting, dat klaagster ernstig lijdt onder hetgeen haar is overkomen.

Zelfs indien het seksueel contact mogelijk niet geheel onvrijwillig was, miskent verweerder zijn positie en verantwoordelijkheid als professional. Het is niet relevant of het seksueel contact vrijwillig is, als hiervan al sprake zou zijn. Verweerder had hierop niet moeten ingaan, nu er in de (langdurige!) behandelrelatie ook een element van afhankelijkheid is opgetreden zoals klaagster zelf ter zitting aangaf.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.4 Bij de keuze van de maatregel moet de preventieve werking het uitgangspunt zijn. Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege zijn gedragingen zoals die aan verweerder worden verweten zodanig in strijd met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden dat ten minste een schorsing van de inschrijving in het BIG-register passend en geboden is (CTG 10 april 2014 C2013.226). Het college is echter van oordeel dat er in deze zaak verzwarende omstandigheden zijn, die maken dat aan verweerder een zwaardere maatregel dan een schorsing dient te worden opgelegd. Daartoe overweegt het college het volgende.

Het college acht, gelet op het onderzoek ter zitting, aannemelijk geworden dat verweerder het ontoelaatbare van zijn gedrag heeft ingezien en bereid is gebleken de consequenties daarvan ten volle te dragen. Verweerder is momenteel niet werkzaam. Door de rechter-commissaris is verweerder als voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegd dat hij geen vrouwen behandelt. Verder heeft verweerder zich onder behandeling van een psychiater gesteld.

Maar het college heeft niet de volledige overtuiging bekomen dat het gedrag van verweerder zich niet zal (kunnen) herhalen. De klantenkring van verweerder bestond voor ongeveer 80% uit (kwetsbare) vrouwen. Verweerder heeft aangegeven dat hij na de gevangenisstraf weer als fysiotherapeut/shiatsutherapeut wil werken met dezelfde doelgroep. Hij kan dan ook die behandelingen weer als fysiotherapeut declareren. Dit komt het college niet gewenst voor.

Gelet op deze feiten en omstandigheden zal het college daarom de maatregel van doorhaling opleggen en wel met onmiddellijke ingang.

5.5 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 De fysiotherapeut meent dat het Regionaal Tuchtcollege geen rekening heeft gehouden met een aantal omstandigheden die volgens hem van groot belang zijn. De fysiotherapeut erkent dat hij klaagster had moeten doorverwijzen, maar het was volgens de fysiotherapeut de uitdrukkelijke wens van klaagster door hem te worden geholpen. Daarnaast voert de fysiotherapeut aan dat de behandelingen als privé-sessie zijn te beschouwen en ook niet in rekening zijn gebracht.

4.2 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het onderhavige beroep zich in de kern richt tegen de door het Regionaal Tuchtcollege in de bestreden beslissing opgelegde maatregel.

Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft het Centraal Tuchtcollege uit de stukken en ter zitting in beroep niet de indruk gekregen dat de fysiotherapeut, het volstrekt ontoelaatbare van zijn gedrag inziet. De wijze waarop de fysiotherapeut de achtergrond en motivatie van zijn handelen heeft toegelicht en de door hem aangevoerde gronden van beroep, waarbij hij ter zitting heeft volhard, brengen het Centraal Tuchtcollege tot de overtuiging dat het bij de fysiotherapeut ontbreekt aan een doorleefd besef van de ernst en de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag. Het gaat daarbij niet alleen om het laatste incident (de anale penetratie), maar ook om de seksuele handelingen, suggesties en uitlatingen die daarvóór door hem zijn verricht. Daarbij overweegt het Centraal Tuchtcollege nadrukkelijk dat irrelevant is - zo dit al juist is - dat de bedoelde behandeling(en) heeft (hebben) plaatsgevonden op het verzoek van klaagster. Het Centraal Tuchtcollege ziet in hetgeen de fysiotherapeut thans naar voren heeft gebracht geen adequate waarborg dat hij, binnen het bestek van “fysiotherapie” behandelingen niet opnieuw tot gedragingen, als thans aan de orde, zal overgaan.

Onder al deze omstandigheden is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register passend en geboden.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

bekrachtigt de beslissing waarvan beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het tijdschrift Fysiopraxis met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter, L.F. Gerretsen-Visser en

W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en V.T.M. Agterberg en F.P.A.J. Klomp, leden-beroepsgenoten en

M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.