Home

ECLI:NL:TGZCTG:2019:207 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 25-07-2019 C2019.092V

ECLI:NL:TGZCTG:2019:207 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 25-07-2019 C2019.092V

Gegevens

Instantie
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Datum uitspraak
25 juli 2019
Datum publicatie
25 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:TGZCTG:2019:207
Zaaknummer
C2019.092V

Inhoudsindicatie

De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat het griffierecht niet tijdig was ontvangen. Appellante doet verzet tegen deze beslissing en betoogt onder meer dat haar een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht had moeten worden geboden. Het Centraal Tuchtcollege ziet aanleiding om aan te sluiten bij de bestaande praktijk bij andere tuchtrechtcolleges, die eerst een maningsbrief sturen, waarin aan de betrokkene een tweede termijn wordt gegund voor het betalen van het griffierecht. Het verzet is gegrond. Dit betekent dat de behandeling van het beroep wordt voortgezet.

Uitspraak

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing op het verzet onder nummer C2019.092V van:

A., psychiater, werkzaam te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.M. de Vries, advocaat te Eindhoven,

tegen

C., wonende te D., verweerder in beroep, klager in eerste aanleg, en E. wonende te D. verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

C. en E. – hierna klagers – hebben op 20 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 maart 2019, onder nummer 18134a, heeft dat college de klacht gegrond verklaard, aan de psychiater de maatregel van berisping opgelegd en bepaald dat de beslissing, indien zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift “Medisch Contact”.

De psychiater is van die beslissing in beroep gekomen.

De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft bij beslissing van 27 mei 2019 de psychiater niet-ontvankelijk verklaard in het beroep.

Tegen deze beslissing heeft de psychiater verzet aangetekend.

Het verzet is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 juli 2019, waar is verschenen de psychiater, bijgestaan door mr. J.M. de Vries, voornoemd. Klagers zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De psychiater en haar gemachtigde hebben ter terechtzitting het standpunt van de psychiater nader toegelicht.

2. Beoordeling van het verzet

2.1 Bij brief van 18 april 2019 heeft de secretaris van het Centraal Tuchtcollege de psychiater erop gewezen dat zij voor de behandeling van het beroep griffierecht is verschuldigd. In de beslissing van de voorzitter van 27 mei 2019 waartegen het verzet zich richt, is het beroep van de psychiater niet‑ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de in de brief van 18 april 2019 vermelde termijn van vier weken is ontvangen. Uiteindelijk is het griffierecht op 28 mei 2019, na afloop van de termijn, bijgeschreven op de daarvoor bestemde bankrekening.

2.2 De (gemachtigde van de) psychiater erkent de te late betaling maar voert aan dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de psychiater ten aanzien van de betaling in verzuim is geweest. Zij wijst er onder andere op dat de wettelijke verplichting tot betaling van het griffierecht pas onlangs – 1 april 2019 – in werking is getreden en dat bij andere tuchtrechtelijke colleges en rechtsprekende instanties pas wordt besloten tot niet‑ontvankelijkverklaring, wanneer eerst de gelegenheid is gegeven het verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen. Indien het Centraal Tuchtcollege die gebruikelijke werkwijze had gehanteerd, zou de betaling tijdig zijn geweest.

2.3 Ingevolge artikel 65a, derde lid, juncto artikel 73, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), zoals deze bepalingen vanaf 1 april 2019 luiden,wijst de secretaris de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daarbij aangegeven bankrekeningnummer. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven, verklaart de voorzitter het beroep niet‑ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de appellant ten aanzien van de betaling in verzuim is geweest.

2.4 Vast staat dat een aantal andere tuchtrechtelijke colleges, onder andere de Accountantskamer en de Kamers voor het Notariaat (en in beroep respectievelijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Notariskamer van het Gerechtshof te Amsterdam), als het griffierecht niet binnen de wettelijke termijn van vier weken is ontvangen, aan de klager dan wel de appellant een zogenoemde maningsbrief stuurt. Daarbij wordt de betrokkene een nieuwe – uiterste – termijn van twee weken geboden om het verschuldigde griffierecht alsnog te betalen. Niet-ontvankelijkheid volgt pas indien het verschuldigde griffierecht niet binnen deze tweede termijn wordt betaald. Ook de Centrale Raad van Beroep, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de rechtbanken en de civiele kamers van de Gerechtshoven hanteren deze werkwijze.

2.5 Met ingang van 1 april 2019 is de Wet BIG gewijzigd en moet ook voor procedures bij de tuchtcolleges in de gezondheidszorg € 50,00 griffierecht worden betaald. Het Centraal Tuchtcollege acht het niet ondenkbaar dat het verschil in de nieuwe werkwijze van het Centraal Tuchtcollege enerzijds en de al langer bestaande praktijk van voornoemde andere tuchtrechtelijke colleges en rechtsprekende instanties anderzijds bij rechtzoekenden tot verwarring kan leiden. Het Centraal Tuchtcollege ziet hierin aanleiding om aan te sluiten bij de bestaande praktijk van deze tuchtrechtelijke colleges en rechtsprekende instanties door, als het griffierecht niet binnen vier weken is ontvangen, de betrokkene een maningsbrief te sturen waarin een nieuwe – uiterste – termijn van twee weken wordt geboden. Indien dan alsnog binnen deze termijn wordt betaald, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de appellant in verzuim is ten aanzien van de betaling.

2.6 Mogelijk is ook de (gemachtigde van de) psychiater door het verschil in werkwijze in verwarring gebracht omdat zij er in dit geval op vertrouwde dat een tweede termijn zou worden gegund voor de betaling van het griffierecht. De (gemachtigde van de) psychiater heeft geen maningsbrief ontvangen. Als deze wel aan haar - overeenkomstig de bestaande werkwijze bij andere colleges - was gestuurd, was het griffierecht tijdig bijgeschreven. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de psychiater ten aanzien van de betaling van het griffierecht in verzuim is geweest.

2.7 Het verzet is gegrond. Dit betekent dat de beslissing van de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege van 27 mei 2019 vervalt en dat de behandeling van het beroep wordt voortgezet.

3. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: verklaart het verzet gegrond; bepaalt dat de behandeling van het beroep zal worden voortgezet.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; H. de Hek en

A. Smeeïng-van Hees, leden‑juristen, A.C.L. Allertz en M.C. ten Doesschate, leden‑beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2019.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.