Home

ECLI:NL:TGZCTG:2020:128 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 07-08-2020 c2020.083

ECLI:NL:TGZCTG:2020:128 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 07-08-2020 c2020.083

Gegevens

Instantie
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Datum uitspraak
7 augustus 2020
Datum publicatie
7 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:TGZCTG:2020:128
Zaaknummer
c2020.083

Inhoudsindicatie

Klacht tegen bedrijfsarts, werkzaam voor de Defensie Gezondheidszorg Organisatie. Namens klager is bij e-mailbericht van 20 februari 2015 verzocht om het medisch dossier van klager over de periode van 16 november 2009 tot en met 5 januari 2010 volledig te schonen en om elke referentie nadien naar deze periode eveneens uit het medisch dossier te verwijderen. Verweerster heeft dit verwijderingsverzoek in behandeling genomen. Klager verwijt verweerster in dit verband dat zij: 1) zonder medeweten en instemming van klager ten onrechte toegang heeft gehad tot het medisch dossier, 2) zonder medeweten en instemming van klager het medisch dossier heeft aangepast, 3) het medisch dossier niet volledig heeft geschoond conform de KNMG-norm, 4) valse oftewel onjuiste informatie aan het medisch dossier heeft toegevoegd, 5) zonder toestemming medische gegevens van klager heeft gedeeld met andere medewerkers van Defensie: a) de geadresseerden van de e-mail van 30 maart 2015, b) de bestuursstaf van het ministerie van Defensie, en 6) de vragen van klager in de brief van 2 september 2019 niet (voldoende) heeft beantwoord. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen 3 (geheel), 4 (geheel) en 5 (gedeeltelijk) gegrond verklaard, bepaald dat ter zake daarvan geen maatregel aan de arts wordt opgelegd, en de klacht voor het overige afgewezen. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het beroep richt zich tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring van klachtonderdeel 5. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel 5 alsnog in zijn geheel gegrond en in zoverre slaagt het beroep van klager, maar het Centraal Tuchtcollege ziet in deze omstandigheid geen aanleiding om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege – dat aan de arts geen maatregel wordt opgelegd – te wijzigen.

Uitspraak

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.083 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigden: mrs. M.L. Batting en M.A. de Vries

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 7 oktober 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 maart 2020, onder nummer 19/382, heeft dat College de klachtonderdelen 3 (geheel), 4 (geheel) en 5 (gedeeltelijk) gegrond verklaard, bepaald dat ter zake daarvan geen maatregel aan de arts wordt opgelegd, en de klacht voor het overige afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Vervolgens heeft klager nog enkele producties in het geding gebracht.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 juli 2020, waar zijn verschenen klager en de arts, laatstgenoemde bijgestaan door mrs. Batting en De Vries. De zaak is over en weer toegelicht. Klager heeft dat gedaan aan de hand van schriftelijke aantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Klager is in 1997 in dienst getreden bij de Koninklijke Luchtmacht en sinds

juli 2006 werkzaam (geweest) bij het onderdeel luchttransport op vliegbasis F..

2.2 Een militair is ingevolge artikel 12h van de Militaire Ambtenarenwet (Maw)

aangewezen op de geïntegreerde gezondheidszorg van Defensie. De Defensie Gezondheidszorg Organisatie (hierna: DGO) omvat alle ‘bedrijven’ die gezondheidszorg verlenen. De DGO beschikt daarnaast over een staf (hierna: staf DGO). De commandant van de DGO is tevens de Hoogste Medische Autoriteit (hierna: HMA) en verantwoordelijk voor de kwaliteit van de militaire gezondheidszorg. Ieder onderdeel van de krijgsmacht (lees: de landmacht, luchtmacht en marine) beschikt over verschillende gezondheidscentra. Binnen ieder gezondheidscentrum functioneert minstens één medisch zorgteam.

2.3 Voor de verlening van geïntegreerde (militaire) gezondheidszorg wordt gebruik gemaakt van een geïntegreerd militair geneeskundig dossier (vgl. artikel 1 lid 1 onder j Maw). Deze dossiers zijn opgenomen in het elektronisch Geneeskundig Informatiesysteem Defensie (hierna: GIDS). Artsen die werkzaam zijn op de gezondheidscentra en onderdeel zijn van een medisch zorgteam zijn geautoriseerd voor GIDS. Deze artsen hebben daarmee toegang tot het medisch dossier van iedere militair die zich tot hen wendt, dus op alle gezondheidscentra en ook in een operationele setting.

2.4 Op of omstreeks 16 november 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen dr. G., arts op het gezondheidscentrum van de vliegbasis F. (hierna: G. of ‘onderdeelsarts’), en de commandant van klager. Naar aanleiding van dit gesprek heeft G. onder vermelding van ‘consult’ de volgende aantekening opgenomen in het medisch dossier van klager:

“/S: gesprek met c336 en in SMT, mag nu niet vliegen van G. leeft mogelijk in een aparte wereld wel incidenten geweest, gaat niet op uitzending, g heeft contact gehad met H.”.

Daarbij is de volgende diagnose(code) ingevoerd:

“Cas P69 ICPC P99 Overige psychische stoornissen, Andere psychische stoornissen”

(hierna, als geheel: de aantekening van G.).

2.5 In een rapport van 5 februari 2015, geheten ‘Advies van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid naar aanleiding van een verzoek van de SG Defensie tot onderzoek alsmede de melding van [klager, college] d.d. 2 april 2013’, is (voor zover van belang) opgenomen dat:

“(…) in het onderhavige geval sprake is geweest van een onzorgvuldig wegschrijven onder een onjuiste code in het medisch dossier van klager door de eerste onderdeelsarts. Ondanks herhaalde verzoeken van klager tot correctie zijn de onjuistheden tot op heden niet gecorrigeerd.”

2.6 Bij e-mail van 20 februari 2015 heeft klager via zijn toenmalige gemachtigde aan I. (voor zover van belang) het volgende verzocht:

“Client verzoekt u nu reeds om zijn medisch dossier over de periode 16 november 2009 en 5 januari 2010 geheel te schonen en voorts elke referentie nadien naar deze periode eveneens te verwijderen” (hierna: het verwijderingsverzoek).

2.7 Normaliter wordt binnen DGO een verwijderingsverzoek door de zorgverlener afgehandeld. G. was ten tijde van het verwijderingsverzoek echter niet langer werkzaam bij het gezondheidscentrum van de vliegbasis. Binnen DGO wisselen zorgverleners regelmatig van functie. Het is daarom niet altijd mogelijk een verzoek door deze zorgverlener te laten afhandelen. Gegeven deze context en om de kwaliteit te waarborgen wordt vanuit de staf-DGO de regie gevoerd over de afhandeling van verwijderingsverzoeken wanneer de desbetreffende zorgverlener in een andere functie is geplaatst en dus (mogelijk) geen toegang meer heeft tot het medisch dossier. Zodoende kunnen deze verzoeken toch worden afgehandeld. Daarnaast is gewaarborgd dat de betrokken belangen zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen en wordt beoordeeld of er omstandigheden zijn die zich tegen de verwijdering verzetten als bedoeld in artikel 7:455 lid 2 BW. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Richtlijn Militaire Gezondheidszorg Omgang met medische gegevens’.

Een verwijderingsverzoek als in het onderhavige geval werd normaliter concreet afgehandeld door het hoofd van de medische staf van het onderdeel, in dit geval de luchtmacht, en in afstemming met de staf-DGO. Dit hoofd van de medische staf van het onderdeel was ten tijde van het onderhavige verwijderingsverzoek kolonel J. (hierna: J.), maar hij was niet BIG-geregistreerd. Verweerster was op dat moment stafarts bij de luchtmacht te K.. De staf-DGO heeft aan verweerster gevraagd het verwijderings-verzoek af te handelen. Zij was, als BIG-geregistreerd arts werkzaam binnen de gezondheidszorg van Defensie, geautoriseerd voor GIDS en had daarmee toegang tot het medisch dossier van klager.

2.8 Verweerster heeft daarop het verwijderingsverzoek in behandeling genomen. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij, om te beginnen, overeenkomstig artikel 4.2.2. (slot) van voornoemde richtlijn, het verwijderingsverzoek voor advies en toestemming heeft voorgelegd aan de HMA (zie 2.2). Zij heeft deze toestemming gekregen. De in artikel 7:455 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde uitzonderingen op de gehoudenheid om aan een verwijderingsverzoek te voldoen als vermeld in lid 1 van dit artikel (zie 5.4) werden niet aan de orde geacht.

2.9 Vervolgens heeft verweerster op 30 maart 2015 een e-mail (hierna: de e-mail van 30 maart 2015) gestuurd aan J. en (deels c.c.) zes personen die werkzaam waren op de afdeling Personeelszaken respectievelijk Juridische zaken van het ministerie van Defensie. In deze e-mail heeft zij geadresseerden, voor zover van belang, het volgende meegedeeld:

“Allen, Vandaag is de ziekte-episode van [klager, college] van 16/11/2009 t/m 05/01/2010 verwijderd uit het medische registratiesysteem GIDS. Onderstaand zijn enkele delen print-screen ingevoegd (pagina beperkt zichtbaar ivm medisch geheim van omgevende informatie op zelfde pagina). (…) Mocht deze aanpassing niet naar tevredenheid zijn, dan AUB uiterlijk vrijdag 3 april laten weten zodat ik nog aanpassingen kan (laten) doen.”

2.10 Verweerster heeft bij deze e-mail als bijlage gevoegd een printscreen van het in GIDS opgenomen medisch dossier van klager (hierna: de printscreen), waarop uitsluitend het volgende vermeld staat:

Onder “Chronologisch overzicht [klager, college]”:

“---Teksten---

Datum: 30-mar-2015 11:04

Geen ziekte/A97

Aantekening m.b.t. het ziektegeval: [naam klager, college];

/S: Op verzoek van [klager, college], met instemming van de behandelend arts Overste G. en H-AGZO Kolonel J., is de episode registratie van

16-11-2009 t/m 05-01-2010 op xx maart 2015 uit het medisch dossier verwijderd vanwege incorrecte consultregistratie en een onjuiste diagnose-code.

/O:

/E:

/P:”

Onder “ziekte-overzicht” is de nieuwe diagnose-code A97 weergegeven als:

“16-nov-2009 05-jan-2010 Geen ziekte”

2.11 Verweerster heeft niets vernomen van de geadresseerden van voornoemde e-mail in reactie daarop. Daarmee was voor haar de afhandeling van het verwijderingsverzoek afgerond en definitief geworden. Deze afhandeling kwam neer op de verwijdering uit het medisch dossier van de gegevens in de periode van

16 november 2009 t/m 5 januari 2010, in het bijzonder de aantekening van G., alsmede de toevoeging van voornoemde informatie (2.10) aan het medisch dossier door verweerster.

2.12 Op 2 april 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds klager vergezeld van zijn toenmalige gemachtigde en anderzijds betrokkenen van het ministerie van Defensie, waaronder I.. In een verslag van dit gesprek staat, voor zover van belang:

“Doel van dit gesprek is te trachten weer met elkaar in dialoog te geraken en in vervolg op het rapport tot een oplossing te komen. (…) Het tweede doel van het gesprek is te verkennen welke aspecten specifiek moeten worden betrokken om tot een oplossing te geraken. Voorafgaand aan het gesprek is het medisch dossier geschoond (…). Teneinde te bezien op welke wijze het medisch dossier is geschoond zal [klager, college] inzage krijgen in zijn dossier. (…)”

2.13 Op 20 april 2015 heeft I. klager geïnformeerd dat zijn medisch dossier was geschoond.

2.14 Op 22 april 2015 heeft klager een uitdraai van zijn medisch dossier ontvangen. Daarop staat vermeld, voor zover van belang:

“Ziektegeval Zorgverlener: C.

Van tot (…) Diagnose(s)

16-nov-2009 05-jan-2010 (…) Geen ziekte

Anamnese/Aantekeningen

Datum: 30-mar-2015

C.: Geen ziekte/A97

/S: Op verzoek van [klager, college], met instemming van de behandelend arts Overste

G. en H-AGZO Kolonel J., is de episode registratie van 16-11-2009 t/m 05-01-2010 op xx maart 2015 uit het medisch dossier verwijderd vanwege incorrecte consultregistratie en een onjuiste diagnose-code.

/O:

/E:

/P:”

Deze tekst komt overeen met de in 2.10 weergegeven tekst op de printscreen, en zal daarom - als geheel - hierna worden aangeduid als ‘de aantekening van verweerster’.

2.15 Op 11 mei 2015 heeft klager een gesprek gehad met I. en zijn ontevredenheid geuit over de aanpassing van het medisch dossier.

2.16 Bij brief van 2 september 2019 heeft klager verweerster 32 vragen gesteld over - samengevat - de aanpassing van zijn medisch dossier.

2.17 Verweerster heeft in haar brief van 3 oktober 2019 aan klager schriftelijk gereageerd op zijn voornoemde brief.

2.18 Verweerster heeft behoudens deze brief geen enkel contact gehad met klager in het kader van de afhandeling van het verwijderingsverzoek.

3. De klacht en het standpunt van klager

3.1 De klacht valt uiteen in zes onderdelen. Zoals ter zitting nader is gespecificeerd door klager, houdt de klacht – zakelijk weergegeven – in dat verweerster

1. zonder medeweten en instemming van klager ten onrechte toegang heeft gehad

tot het medisch dossier;

2. zonder medeweten en instemming van klager het medisch dossier heeft

aangepast;

3. het medisch dossier niet volledig heeft geschoond conform de KNMG norm;

4. valse oftewel onjuiste informatie aan het medisch dossier heeft toegevoegd;

5. zonder toestemming medische gegevens van klager heeft gedeeld met andere

medewerkers van Defensie, meer specifiek:

-J. en de overige geadresseerden van de e-mail van 30 maart 2015 (2.9);

-de bestuursstaf van het ministerie van Defensie, daaronder begrepen I.;

6. de vragen van klager aan verweerster bij brief van 2 september 2019 niet

(voldoende) heeft beantwoord.

3.2 Ten aanzien van alle klachtonderdelen doelt klager op de aantekening van

verweerster (2.14).

4. Het standpunt van verweerster

4.1 Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

4.2 Voor zover nodig wordt op de standpunten van klager en verweerster hieronder nader ingegaan.

5. De beoordeling

Maatstaf

5.1 Het college overweegt dat verweerster handelingen heeft verricht die rechtstreeks betrekking hebben op het medisch dossier van klager, en dat zij over deze handelwijze nadien ook heeft gecorrespondeerd met klager (2.17). Verweerster moet in zoverre dan ook als rechtstreeks bij de ‘patiënt’ (klager) betrokken beroepsbeoefenaar worden aangemerkt, zodat haar handelen dient te worden getoetst aan de eerste tuchtnorm (art. 47 lid 1 sub a Wet BIG).

5.2 Vooropgesteld wordt dat het bij tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of stand was aanvaard.

5.3 De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) is ingevolge artikel 7:464 BW van overeenkomstige toepassing op de verlening van militaire gezondheidszorg.

5.4 In artikel 7:454 BW staat, voor zover van belang, ten aanzien van het medisch dossier:

“1.De hulpverlener richt een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij (…) neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is.”

In artikel 7:455 BW staat:

“1.De hulpverlener vernietigt de door hem bewaarde bescheiden, bedoeld in artikel 454, binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek van de patiënt.

2.Lid 1 geldt niet voor zover het verzoek bescheiden betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de patiënt, alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet.”

5.5 In de KNMG Richtlijn ‘Omgaan met Medische gegevens’ van 25 mei 2018 staat vermeld in paragraaf 7.3 ‘Recht op verwijdering en vernietiging’ (hierna: de KNMG norm):

“De patiënt heeft het recht om patiëntgegevens die op het betrekking hebben te laten vernietigen. Een verzoek daartoe dient in beginsel te worden gehonoreerd. Aangeraden wordt om het verzoek tot vernietiging schriftelijk te laten indienen en dit verzoek, bijvoorbeeld als correspondentie, buiten het dossier te bewaren. Ook kan de arts in het dossier aantekenen dat (en wanneer) de patiënt een verzoek tot vernietiging van gegevens heeft gedaan. Daarmee mag hij niet aangeven welke gegevens zijn vernietigd.”

5.6 Het college zal de klachtonderdelen 1 en 2 respectievelijk de klachtonderdelen 3 en 4 gezamenlijk behandelen vanwege de samenhang daartussen.

Klachtonderdelen 1 en 2

5.7 Klager verwijt verweerster dat zij zonder zijn medeweten en instemming (1) toegang heeft gehad tot het medisch dossier en (2) het medisch dossier heeft aangepast.

5.8 Het college overweegt dat, als terecht is aangevoerd door verweerster,

(i) zij als BIG-geregistreerd arts werkzaam binnen DGO geautoriseerd was voor GIDS en daarmee toegang had tot het medisch dossier van klager,

(ii) dat aan haar toegang tot het verwijderingsverzoek van klager ten grondslag lag dat zij dat verzoek niet kon afhandelen zonder inzage in en aanpassing van zijn dossier, en

(iii) dat met het verwijderingsverzoek de toestemming van klager als gegeven mag worden beschouwd.

5.9 Dit verweer slaagt. Op verweerster rustte geen verplichting om contact op te nemen met klager en evenmin om toestemming aan hem te vragen voor het toegang nemen tot het medisch dossier met het doel te voldoen aan het verwijderingsverzoek. Ditzelfde geldt voor de aanpassingen die zij met het oog daarop in het medisch dossier heeft verricht. Dit geldt temeer nu het onderhavige verwijderingsverzoek specifiek en ondubbelzinnig was. Voor zover klager zich (ook) ter onderbouwing van deze klachtonderdelen er op beroept dat verweerster het medisch dossier niet volledig heeft geschoond conform de KNMG richtlijn en dat zij onjuiste informatie daaraan heeft toegevoegd (zie de klachtonderdelen 3 en 4) leidt dit niet tot een ander oordeel. Het slagen van die klachtonderdelen, als na te noemen, leidt er immers niet toe dat met terugwerkende kracht de door klager gestelde verplichting ontstaat in de gegeven situatie. Hiervoor bestaat geen tuchtrechtelijke grondslag. De klachtonderdelen 1 en 2 falen.

Klachtonderdelen 3 en 4

5.10 Klager verwijt verweerster dat zij door het toevoegen van de aantekening van verweerster het medisch dossier niet volledig heeft geschoond conform de KNMG norm (klachtonderdeel 3), terwijl deze toevoeging bovendien inhoudelijk onjuist is (klachtonderdeel 4). Klager voert hiertoe aan dat verweerster het medisch dossier volledig had moeten schonen voor wat betreft de verzochte periode, zonder verwijzing naar wat er eerder in stond. Klager stelt dat door de wijziging iedere arts die het medisch dossier in het vervolg inziet zal concluderen dat er in de genoemde periode een diagnose is gesteld, een behandeling heeft plaatsgevonden en dat de behandelend arts de heer G. was, hetgeen bovendien onjuist is.

5.11 Verweerster voert ten verwere aan dat de wijziging voldoet aan de KNMG norm. De aantekening van verweerster ziet alleen op de verwijdering. Verweerster heeft uitsluitend beoogd inzichtelijk te maken dat zij een wijziging in klagers dossier heeft aangebracht. Daartoe heeft verweerster neutrale bewoordingen gebruikt, die niet herleidbaar zijn tot de vernietigde gegevens, te weten de aantekening van G., aldus steeds verweerster.

5.12 Het college overweegt als volgt. Niet in geschil is dat verweerster overeenkomstig het verwijderingsverzoek van klager de aantekening van G. (2.4) uit het medisch dossier heeft verwijderd. Daarmee heeft zij niet volstaan. Zij heeft bovendien zelf een aantekening (2.14) toegevoegd aan het medisch dossier. Behalve de naam van klager als verzoeker om verwijdering, hetgeen op zichzelf is toegestaan in de KNMG norm, heeft zij bovendien in de aantekening opgenomen:

(i) de naam van G., dus de arts die de door verweerster verwijderde aantekening in het medisch dossier van klager heeft gemaakt, met de toevoeging dat G. de behandelend arts was;

(ii) de periode van 16 november 2009 t/m 5 januari 2010, waarop het verwijderings-verzoek was gericht;

(iii) 'incorrecte consultregistratie en een onjuiste diagnosecode' als reden voor de verwijdering.

5.13 Ter beoordeling ligt allereerst voor of deze aantekening de KNMG norm (5.5), te weten dat de arts die het verwijderingsverzoek afhandelt niet in het dossier mag aantekenen welke gegevens zijn vernietigd, overschrijdt.

Het college stelt voorop dat deze norm, in het licht van de ratio daarvan, niet zodanig strikt kan worden uitgelegd dat hieronder alleen wordt verstaan het expliciet vermelden van de vernietigde gegevens. Een zodanige vermelding zou er immers feitelijk op neerkomen dat de vernietigde gegevens weer zouden worden vermeld en er dus van verwijdering per saldo geen sprake zou zijn. Dit betekent dat het voor een redelijk handelend beroepsbeoefenaar duidelijk moet zijn dat deze norm in die zin ruimer uitgelegd moet worden dat met name ook het opnemen van gegevens die herleidbaar zijn tot de vernietigde gegevens onder het verbod vallen.

5.14 Het is evident dat de in 5.12 weergegeven gegevens, een en ander in onderlinge samenhang beschouwd, leiden tot de conclusie dat het G. is geweest die in genoemde periode een aantekening in het medisch dossier van klager heeft gemaakt. Daar komt bij dat de formulering van de reden van verwijdering in samenhang bezien met de aanduiding van G. als behandelend arts redelijkerwijs tot de conclusie kan leiden dat de gegevens in de aantekening van verweerster betrekking hebben op een consult met en een diagnose door G. als behandelend arts van klager in de genoemde periode. Vaststaat dat in de verwijderde aantekening van G. melding wordt gemaakt van een consult en een diagnose op 16 november 2009, dus binnen de genoemde periode. Daarmee is de aantekening zodanig herleidbaar tot de vernietigde gegevens, dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de KNMG norm.

5.15 Verweerster had als redelijk handelend beroepsbeoefenaar moeten inzien dat de formulering van haar aantekening de KNMG norm overschreed. De transparantie-doeleinden waarop zij zich beroept, kan het college in dit verband niet volgen. Niet valt immers in te zien ten behoeve van wie op deze wijze met deze formulering verheldering en verduidelijking van het verwijderingsverzoek noodzakelijk was. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat verweerster, zoals zij ter zitting in dit verband opmerkte, klager in het geheel niet kende en zij daarom (ook) aan hem een toelichting wilde geven. Zoals zij ook zelf heeft aangevoerd in het kader van de klachtonderdelen 1 en 2 was de toestemming van klager voor de verwijdering van de aantekening van G. immers reeds gegeven met het doen van het verwijderingsverzoek. Het college volgt verweerster gezien het voorgaande evenmin in haar verweer dat zij neutrale bewoordingen heeft gebruikt. Verweerster had bovendien moeten en kunnen begrijpen dat haar aantekening niet overeenkomstig de wens van klager was, gezien de toevoeging van klager aan zijn verwijderingsverzoek: “en voorts elke referentie nadien naar deze periode eveneens te verwijderen”. Dat verweerster, zoals zij ter zitting heeft betoogd, die toevoeging slechts heeft beschouwd als een verzoek om verwijdering van eventuele reeds bestaande referenties nadien naar de genoemde periode, doet daar niet aan af. Aan verweerster valt ten aanzien van haar handelwijze dus een persoonlijk verwijt te maken.

5.16 De door verweerster ter zitting opgeworpen omstandigheid dat in het adviesrapport (2.5) is weergegeven dat “sprake is geweest van een onzorgvuldig wegschrijven onder een onjuiste code in het medisch dossier van klager door de eerste onderdeelsarts” laat dit oordeel onverlet. Deze omstandigheid doet immers niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van verweerster als medisch beroepsbeoefenaar voor de wijze van afhandeling van het verwijderingsverzoek, daaronder begrepen de formulering van de aantekening van verweerster. Hieruit volgt dat klachtonderdeel 3 slaagt.

5.17 De vraag of de inhoud van de aantekening van verweerster onjuist is, beantwoordt het college bevestigend. De formulering 'incorrecte consultregistratie en een onjuiste diagnosecode' is in strijd met het vaststaande feit dat er in werkelijkheid op

16 november 2009 geen consult heeft plaatsgevonden tussen klager met G., laat staan een behandeling en een diagnose op basis daarvan. De grondslag voor de aantekening van G. ligt immers in een gesprek van G. met de commandant van klager en niet met klager zelf. Ook de vermelding van G. als 'behandelend arts' moet dus onjuist moet worden geacht in deze context. Dat G. degene is geweest die de aantekening heeft geplaatst en als zodanig als 'de hulpverlener' moet worden beschouwd in de zin van artikel 7:454 BW doet hieraan niet af. Dit betekent dat ook klachtonderdeel 4 slaagt.

Klachtonderdeel 5

5.18Dit klachtonderdeel ziet op het zonder toestemming van klager delen door

verweerster van medische gegevens van klager, te weten de aantekening van verweerster in het medisch dossier van klager (2.14), met andere medewerkers van Defensie, meer specifiek (i) J. en de overige geadresseerden van de e-mail van 30 maart 2015 (2.9) en (ii) de bestuursstaf van het ministerie van Defensie, daaronder begrepen I..

Verweerster betwist dat de inhoud van haar aantekening onder het medisch beroepsgeheim valt.

5.19 Het college stelt voorop dat ingevolge artikel 7:457 lid 1 BW - behoudens uitzonderingen op grond van wet- en regelgeving - de hulpverlener zorgdraagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de gegevens uit het medisch dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Deze zwijgplicht verplicht de hulpverlener om te zwijgen over alles wat hem door de patiënt is toevertrouwd. Het gaat dus niet alleen om medische gegevens, maar ook om andere informatie die in de relatie tussen hulpverlener en de patiënt naar voren komt. De hulpverlener verstrekt daarom aan anderen dan de patiënt geen gegevens over de patiënt.

5.20 De aantekening van verweerster ziet op informatie betreffende klager die zij heeft toegevoegd aan het medisch dossier. Gegeven de voormelde maatstaf (5.19) valt deze aantekening reeds daarom onder het medisch beroepsgeheim van verweerster. Het verweer dat de informatie niet ziet op medische gegevens van klager – wat daar verder van zij – kan verweerster dan ook niet baten. Vaststaat dat verweerster deze informatie heeft gedeeld met de geadresseerden van de e-mail van 30 maart 2015 door haar aantekening integraal als bijlage aan die e-mail toe te voegen. Het college is van oordeel dat verweerster hierdoor haar medisch beroepsgeheim heeft geschonden.

5.21 De door verweerster opgeworpen omstandigheid dat zij in opdracht van de defensiestaf het verwijderingsverzoek in behandeling had genomen, en zij daarom de geadresseerden van haar e-mail wilde informeren over de door haar voorgestelde afhandeling van dit verzoek, laat dit oordeel onverlet. Niet gesteld noch gebleken is immers dat deze omstandigheid, wat daar verder van zij, een uitzondering betreft op het medisch beroepsgeheim als hiervoor omschreven.

5.22 Voor zover verweerster zich beroept op het in 5.16 weergegeven citaat uit het adviesrapport kan haar dit ook in dit verband niet baten. Klager heeft ter zitting meegedeeld dat hij toestemming heeft gegeven voor opname van dit citaat in het adviesrapport met het doel het ministerie van Defensie eindelijk zover te krijgen om over te gaan tot verwijdering van de aantekening van G. uit zijn medisch dossier, maar dat hij daarmee niet heeft beoogd de vertrouwelijkheid van de aantekening van G. en van de aantekening van verweerster prijs te geven als weergegeven in zijn medisch dossier. G. kan dan ook niet geacht worden deze vertrouwelijkheid te hebben prijsgegeven, nog daargelaten dat het in het adviesrapport opgenomen citaat niet identiek is aan de aantekening van verweerster. Voor zover verweerster zich op een dergelijk prijsgeven beoogt te beroepen, gaat het college hierin dus niet mee. Ook de door verweerster opgeworpen omstandigheid dat de geadresseerden van de e-mail van 30 maart 2015 als zijnde betrokkenen bij de verdere inhoud van dat rapport reeds kennis hadden genomen van (genoemd citaat uit) dat rapport laat, wat daar verder van zij, dit oordeel onverlet.

5.23 Dit klachtonderdeel slaagt dus voor zover het ziet op het delen van de aantekening van verweerster met J. en de overige (deels c.c.) genoemde geadresseerden in de e-mail van 30 maart 2015.

5.24 Voor wat betreft het overige faalt dit klachtonderdeel. Voor zover het ziet op het delen van deze informatie met (andere) personen bestaande uit ‘de bestuursstaf van het ministerie van Defensie’ is niet gesteld noch gebleken wie die personen zijn, zodat het college reeds daarom niet kan vaststellen of het verwijt op feitelijke grondslag berust. De stelling van klager dat verweerster medische gegevens van klager met I. zou hebben gedeeld wordt evenmin gevolgd door het college. I. heeft ter zitting als getuige onder ede verklaard dat dit niet het geval is. Verweerster zelf heeft ook ter zitting verklaard dat zij dit niet heeft gedaan. Hieruit volgt dat het college de juistheid van deze stelling van klager niet kan vaststellen, zodat ook dit verwijt faalt.

5.25 Klachtonderdeel 5 slaagt derhalve gedeeltelijk.

Klachtonderdeel 6

5.26. Klager verwijt verweerster dat zij de vragen van klager aan verweerster bij brief van 2 september 2019 niet (voldoende) heeft beantwoord. De brief van 3 oktober 2019 naar aanleiding van zijn brief, volstaat daartoe niet. Dit maakt dat verweerster geweigerd heeft zich te verantwoorden wat betreft haar handelen als arts, aldus klager.

5.27 Dit klachtonderdeel kan niet slagen. Zoals verweerster terecht heeft aangevoerd, houden de vragen 9, 14, 26 en 28 t/m 32 in de brief van klager geen verband met de betrokkenheid van verweerster, zodat zij deze niet behoefde te beantwoorden. De andere vragen heeft zij niet één op één beantwoord, hetgeen ook niet is vereist. Wel heeft ze in haar reactie verantwoording afgelegd over haar handelen en transparantie betracht over de wijze waarop zij de medische gegevens van klager heeft verwerkt. Het college is van oordeel dat verweerster hier geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Dat klager het inhoudelijk niet met de reactie van verweerster eens is, doet daar niet aan af.

Conclusie

5.28 Concluderend slagen de klachtonderdelen 3 en 4 geheel en klachtonderdeel 5 gedeeltelijk. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft in zoverre gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet BIG jegens klager had behoren te betrachten.

5.29 Hieruit volgt dat het college verweerster ingevolge artikel 69 lid 3 Wet BIG een maatregel kan opleggen. Ingevolge lid 4 van dit artikel wordt een maatregel niet opgelegd indien dit door het college raadzaam wordt geacht in verband met de geringe ernst van het handelen of nalaten, de omstandigheden waaronder het handelen of nalaten hebben plaatsgevonden, dan wel omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. Het college overweegt hieromtrent als volgt.

5.30 Enerzijds staat vast dat verweerster door toevoeging van haar aantekening niet volledig heeft voldaan aan het verwijderingsverzoek van klager, terwijl bovendien haar aantekening onjuiste informatie bevat. Daar komt bij dat zij haar medisch beroepsgeheim heeft geschonden door de aantekening, welke onderworpen was aan haar medisch beroepsgeheim, te delen met derden die zelf geen toegang hadden tot het medisch dossier van klager. Dit valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten.

5.31 Anderzijds houdt het college rekening met de houding van verweerster ter zitting en het inzicht dat zij heeft gegeven over haar handelwijze in de gegeven omstandigheden. Zij heeft een heldere toelichting gegeven en zich transparant en toetsbaar opgesteld. Zij heeft kenbaar gemaakt dat zij, terugblikkend op hetgeen is gebeurd, de afhandeling van het verwijderingsverzoek niet had moeten uitvoeren op de wijze waarop zij dit heeft gedaan. De verklaring van verweerster ter zitting, haar beantwoording van vragen van het college alsmede de reflectie die zij daarbij heeft getoond, hebben het college overtuigd van de oprechtheid daarvan. Het is het college duidelijk geworden dat verweerster zeer prudent en zorgvuldig te werk heeft willen gaan bij de afhandeling van dit verwijderingsverzoek in de gegeven situatie. Zij was op de hoogte van de relevante wet- en regelgeving en heeft zorgvuldig willen zijn, maar is daarbij niet uitgegaan van de juiste maatstaf. Het is duidelijk dat de onderhavige procedure en het verhandelde ter zitting een bewustwordingsproces ter zake bij haar hebben teweeggebracht. De kans op herhaling moet dan ook zeer gering worden geacht.

5.32 Alles afwegend, is het college van oordeel dat onder deze omstandigheden een nadere terechtwijzing in de vorm van een maatregel geen enkel tuchtrechtelijk doel kan dienen. Het college zal dan ook volstaan met de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel aan verweerster.

5.33 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 Klager heeft beroep ingesteld. In zijn beroepschrift van 11 maart 2020 vermeldt klager dat hij beroep instelt tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van klachtonderdeel 5 omdat dit klachtonderdeel naar zijn mening niet gedeeltelijk maar geheel gegrond verklaard moet worden. Klager heeft zijn standpunt in het beroepschrift nader toegelicht. De arts heeft in haar verweerschrift vermeldt geen incidenteel beroep in te stellen, gereageerd op het beroepschrift van klager en is ingegaan op de context waarin haar handelen heeft plaatsgevonden.

4.2 Het beroep van klager richt zich dus uitsluitend tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring van klachtonderdeel 5. De arts heeft geen beroep ingesteld. Dit betekent dat de overige klachtonderdelen die door het Regionaal Tuchtcollege ongegrond zijn verklaard in beroep niet meer aan de orde zijn. Het Centraal Tuchtcollege zal dan ook buiten bespreking laten wat klager pas op de zitting in beroep heeft aangevoerd over klachtonderdeel 6.

Beoordeling

4.3 Klachtonderdeel 5 luidt, zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, dat de arts:

zonder toestemming medische gegevens van klager heeft gedeeld met andere medewerkers van Defensie, meer specifiek:

-J. en de overige geadresseerden van de e-mail van 30 maart 2015 (..);

-de bestuursstaf van het ministerie van Defensie, daaronder begrepen I..”.

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte alleen de aanhef en het eerste gedachtestreepje van dit klachtonderdeel gegrond verklaard. Ook het tweede gedachtestreepje van klachtonderdeel 5, voor zover het luidt: “de bestuursstaf van het ministerie van Defensie”, is gegrond. Vast is komen te staan dat (in elk geval) één van de geadresseerden van de e-mail van 30 maart 2015, te weten L., destijds onderdeel uitmaakte van de bestuursstaf van het ministerie van Defensie. Dit heeft de arts ook erkend. In zoverre slaagt het beroep van klager. Het Centraal Tuchtcollege volgt het Regionaal Tuchtcollege in zijn oordeel en de daarvoor gegeven motivering dat niet vastgesteld dat de arts medische gegevens met I. zou hebben gedeeld. Op dit punt slaagt het beroep dus niet.

4.5 In het voorgaande ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege om geen tuchtrechtelijke maatregel aan de arts op te leggen, te wijzigen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in de afweging die het Regionaal Tuchtcollege in de overwegingen 5.30 tot en met 5.32 heeft gemaakt en neemt deze over.

4.6 Dit betekent dat zal worden beslist als volgt.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover deze aan het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is onderworpen;

verklaart het tweede gedachtestreepje van klachtonderdeel 5 alsnog gedeeltelijk gegrond, op de wijze zoals hierboven omschreven;

bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; R. Prakke-Nieuwenhuizen en

H. de Hek, leden-juristen en J.A.W. Dekker en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden-beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 augustus 2020.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.