Home

ECLI:NL:TGZCTG:2021:152 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 27-08-2021 c2020.184

ECLI:NL:TGZCTG:2021:152 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 27-08-2021 c2020.184

Gegevens

Instantie
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Datum uitspraak
27 augustus 2021
Datum publicatie
27 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:TGZCTG:2021:152
Zaaknummer
c2020.184

Inhoudsindicatie

Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde. Ten behoeve van patiënte, de echtgenote van klager, is een mentorschap ingesteld. Klager heeft de klacht zonder instemming van de mentor ingediend, zodat het Regionaal Tuchtcollege hem niet-ontvankelijk heeft verklaard in de klacht. Nadien wordt de mentor ontslagen en stelt klager beroep in. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het Regionaal Tuchtcollege klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in de klachten met betrekking tot de behandeling van patiënte, omdat wordt getoetst op het moment van indiening van de klacht. Ten aanzien van de klacht dat de specialist ouderengeneeskundezijn positie heeft misbruikt om onafhankelijk mentorschap af te dwingen overweegt het Centraal Tuchtcollege dat klager hier een zelfstandig klaagrecht toekomt, omdat het de samenwerking en de communicatie tussen klager en de specialist ouderengeneeskunde betreft. Het Centraal Tuchtcollege verklaart dit klachtonderdeel alsnog ongegrond.

Uitspraak

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.184 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., specialist ouderengeneeskunde, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J.M. de Vries te Eindhoven.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 20 november 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna: de specialist ouderengeneeskunde - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 juni 2020, onder nummer 19200 heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De specialist ouderengeneeskunde heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 juli 2021, waar zijn verschenen klager en de specialist ouderengeneeskunde, de specialist ouderengeneeskunde bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager heeft zijn standpunten en mr. De Vries heeft de standpunten van de specialist ouderengeneeskunde toegelicht aan de hand van notities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

De echtgenote van klager (hierna: patiënte) is in 2014 gediagnosticeerd met (gevorderde) dementie op basis van de ziekte van Alzheimer. Patiënte is op grond van artikel 60 Wet Bijzondere Opneming Psychiatrische Ziekenhuizen (hierna: Wet BOPZ) opgenomen in het behandelcentrum waar verweerder werkzaam is als specialist ouderengeneeskunde en Hoofd Medische Dienst.

Ten behoeve van patiënte is op 26 juni 2019 een mentor aangesteld. Op 24 maart 2020 is door de rechtbank een nieuwe mentor benoemd. Klager heeft tegen de aanstelling van een mentor beroep ingesteld.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder - kort samengevat - dat hij:

1) een verkeerd behandelbeleid heeft gevoerd ten aanzien van de echtgenote van klager. Zo heeft verweerder volgens klager:

a. verkeerde medicatie voorgeschreven en daarmee samenhangend een onjuiste behandeling uitgevoerd, waarbij hij in strijd heeft gehandeld met diverse richtlijnen waaronder die van Verenso en de bijsluiter van de producent van de geneesmiddelen;

b. geen zelfreflectie heeft betracht, onvoldoende kennis van bijwerking van de medicatie heeft en onvoldoende oog heeft gehad voor de toestand van patiënte, waardoor hij de behandeling onvoldoende heeft geëvalueerd;

2) zijn positie en de klachtenprocedure heeft misbruikt om onafhankelijk mentorschap af te dwingen;

3) aanvankelijk geen second opinion heeft willen laten uitvoeren en patiënte ten onrechte niet heeft doorverwezen;

4) heeft gehandeld in strijd met de regels uit de Wet BOPZ en de Wet langdurige zorg (Wlz).

Klager heeft voorts aangevoerd dat er een beroepsprocedure loopt over het mentorschap. Het is nog niet duidelijk of de huidige mentor de mentor van patiënte blijft.

4. Het standpunt van verweerder

Ontvankelijkheidsverweer

Naar de mening van verweerder is klager niet ontvankelijk in zijn klacht, kortgezegd

omdat er een mentor is benoemd ten behoeve van patiënte.

Inhoudelijk verweer

Verweerder is - kort samengevat - van mening dat er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

Op grond van artikel 1:453 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is degene ten aanzien van wie een mentor is benoemd onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. In het tweede lid van hetzelfde artikel is bepaald dat de mentor de betrokkene met betrekking tot die rechtshandelingen in en buiten rechte vertegenwoordigt.

Dit houdt in dat niet klager, maar de ten tijde van de indiening van de klacht benoemde mentor deze had moeten indienen. Nu er inmiddels op 24 maart 2020 een nieuwe mentor is benoemd, kan worden volstaan met een verklaring van die mentor dat hij/zij achter de indiening van de klacht staat. Ondanks herhaald verzoek van de secretaris, heeft klager echter geen document overgelegd waaruit blijkt dat de huidige mentor van patiënte instemt met de klacht. Het college moet er derhalve van uitgaan dat de mentor de klacht niet ondersteunt.

Klager kan ten aanzien van zijn klacht over de behandeling van patiënte niet worden aangemerkt als klachtgerechtigde als bedoeld in één van de categorieën van artikel 65 lid 1 Wet BIG. Hij is derhalve niet tot klagen bevoegd. Het college zal derhalve de klacht op grond van artikel 67a Wet BIG zonder nader onderzoek niet-ontvankelijk verklaren.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De specialist ouderengeneeskunde heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

Klachtonderdelen 1 – 3 – 4

4.3 Klager voert aan dat het Regionaal Tuchtcollege hem ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Klager heeft al 25 jaar een relatie met patiënte en is 15 jaar met haar gehuwd, zodat hij de meest aangewezen persoon is om haar belangen te behartigen. Bovendien, zo stelt klager, is de mentor van patiënte inmiddels ontslagen.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de toetsing of klager klachtgerechtigd is als bedoeld in artikel 65 lid 1 van de Wet BIG plaatsvindt op het moment dat de klacht wordt ingediend. Op het moment dat klager de in deze procedure aan de orde zijnde klacht indiende was ten behoeve van patiënte op grond van artikel 1: 453 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een mentor benoemd, niet zijnde klager, die patiënte in en buiten rechte vertegenwoordigde. Dit betekent dat de mentor bevoegd was een klacht in te dienen over de behandeling van patiënte en niet klager. Klachtonderdelen 1, 3 en 4 zien op de behandeling van patiënte. De mentor heeft niet met het indienen van de klacht door klager ingestemd. Omdat de mentor geen toestemming heeft verleend voor het indienen van de klacht heeft het Regionaal Tuchtcollege klager terecht niet-ontvankelijk verklaard in deze klachtonderdelen. Het beroep van klager dient in zoverre te worden verworpen.

Klachtonderdeel 2

4.5 In zijn tweede klachtonderdeel betoogt klager dat de specialist ouderengeneeskunde zijn positie en de klachtenprocedure heeft misbruikt om een onafhankelijk mentorschap voor patiënte af te dwingen en dat hij op deze wijze buiten spel is gezet.

4.6 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat dit klachtonderdeel niet de behandeling van patiënte betreft, maar de relatie tussen klager en de specialist ouderengeneeskunde en de communicatie over de behandeling van patiënte, de partner van klager. Bij de behandeling van dit klachtonderdeel heeft klager een eigen en rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 65 lid 1 onder a. van de Wet BIG en is klager daarom wel klachtgerechtigd. Het beroep is op dit onderdeel gegrond. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager ten aanzien van dit klachtonderdeel ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zal in zoverre worden vernietigd. Het Centraal Tuchtcollege zal dit klachtonderdeel, gelet op het bepaalde in artikel 73 lid 9 van de Wet BIG, alsnog inhoudelijk behandelen.

4.7 Ter zitting in beroep is door partijen toegelicht dat de communicatie tussen hen steeds moeizamer verliep. Tussen klager en de specialist ouderengeneeskunde bestond inmiddels een langdurig en voortdurend verschil van inzicht in de wijze van behandeling van patiënte, waardoor een impasse was ontstaan. Omdat de behandeling en verzorging van patiënte daardoor in het gedrang kwamen, heeft de specialist ouderengeneeskunde teneinde die impasse te doorbreken en in het belang van patiënte de mentorschapprocedure in gang gezet. Het Centraal Tuchtcollege acht de beslissing van de specialist ouderengeneeskunde, om in de gegeven omstandigheden de kantonrechter te verzoeken een onafhankelijk mentorschap ten behoeve van patiënte in te stellen, verdedigbaar. Dat daarbij sprake was van misbruik van positie, zoals klager heeft aangevoerd, is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken. Klachtonderdeel 2 zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.8 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep deels gegrond dient te worden verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal beslissen als na te melden.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover deze ziet op klachtonderdeel 2;

in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart klachtonderdeel 2. alsnog ongegrond;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter;

S.M. Evers en J. Legemaate, leden-juristen en H.J. Hasper en B.J.P. Vis-Janssens

de Varebeke, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus 2021.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.