ECLI:NL:TGZCTG:2024:93 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 15-05-2024 C2023/1951
ECLI:NL:TGZCTG:2024:93 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 15-05-2024 C2023/1951
Gegevens
- Instantie
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
- Datum uitspraak
- 15 mei 2024
- Datum publicatie
- 15 mei 2024
- ECLI
- ECLI:NL:TGZCTG:2024:93
- Zaaknummer
- C2023/1951
Inhoudsindicatie
Klacht tegen een psychotherapeut (tevens GZ-psycholoog en in die hoedanigheid verweerster in zaak C2023/2145). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest en er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Ten aanzien van het verstrekken van de stukken heeft het Regionaal Tuchtcollege geoordeeld dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de melding bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, is het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het verstrekken van de genoemde stukken proportioneel was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Klager is in beroep gekomen van deze beslissing. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij ten opzichte van klager nooit in de hoedanigheid van psychotherapeut heeft gehandeld, maar uitsluitend in de hoedanigheid van GZ-psycholoog/bestuurder. Verweerster stelt zich daarom op het standpunt dat de klacht tegen verweerster als psychotherapeut niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Het Centraal Tuchtcollege deelt dat standpunt niet omdat de hoedanigheden van GZ-psycholoog en psychotherapeut zodanig in elkaars verlengde liggen dat voor een buitenstaander als klager het handelen in de ene hoedanigheid niet van het handelen in de andere hoedanigheid kan worden onderscheiden. Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht van klager ontvankelijk maar ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.
Uitspraak
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1951 van: A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Nijmegen, tegen C., psychotherapeut, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. J.C. Plettenburg & mr. A. Jagt, advocaten te Amsterdam. 1. Verloop van de procedure A. – hierna klager – heeft op 4 augustus 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerster - een klacht ingediend in haar hoedanigheid van psychotherapeut en GZ-psycholoog. Bij beslissingen van 28 april 2023, nummers A2022/4612 (psychotherapeut) en A2022/4722 (GZ-psycholoog), heeft dat college de klacht ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissingen beroep ingesteld. Verweerster heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft hierna van beide partijen nog aanvullende producties ontvangen. De beide zaken zijn in beroep tegelijkertijd behandeld op de zitting van 20 maart 2024. De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigden. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Sindram en mr. Plettenburg hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het college en de wederpartij hebben overhandigd. In de zaak tegen verweerster als GZ-psycholoog wordt vandaag ook uitspraak gedaan. Die zaak is door het Centraal Tuchtcollege geregistreerd onder nummer C2023/2145. 2. Beslissing in eerste aanleg Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. “3. Wat is er precies gebeurd? 3.1 Klager was van december 2019 tot en met december 2020 onder behandeling bij het expertisecentrum van verweerster. De medebestuurster van het expertise-centrum was klagers regiebehandelaar en behandelde klager zelf tot oktober 2020. Daarna nam een collega in het expertisecentrum, een gz-psycholoog, de behandeling van klager over en bleef medebestuurster klagers regiebehandelaar. 3.2 Op 12 november 2020 vond er intercollegiaal overleg/multidisciplinair overleg (MDO) plaats over klager op initiatief van de genoemde gz-psycholoog, in aanwezigheid van verweerster en medebestuurster. Klagers behandeling eindigde op 18 december 2020. 3.3 Op 25 november 2021 deed een lid van de Raad van Toezicht van het expertisecentrum een melding ‘geweld in de zorgrelatie’ bij de IGJ, vanwege een romantische relatie tussen psychotherapeute (medebestuurster van het expertisecentrum) en een cliënt (klager). De IGJ gaf de Raad van Toezicht opdracht om onderzoek te doen. In het Plan van aanpak van de onderzoekscommissie staat dat de onderzoekscommissie heeft kennisgenomen van verschillende stukken waaronder: ‘(…) Urgentieverklaring woning van 14 september 2020 - Logboek de heer A. van 3 december 2019 t/m 27 januari 2020 - Ontslagbrief van 17 december 2020 (…)’ 3.4 Op 19 oktober 2021 e-mailde klager aan de medebestuurster onder andere: ‘(…) Ik heb al contact gehad met de BIG en met NIP hierover en die raad mij aan om mijn klacht te doen. (…)’. In de e-mail van een medewerker van het expertise-centrum aan de medebestuurster staat dat zij klager op 10 november 2021 telefonisch heeft gesproken. In de e-mail schreef de medewerker: ‘ (…) We hebben volgens hem geen idee wat voor shit er nog over ons heen gaat komen (…). Hij is nog lang niet klaar met ons. Hij zal wel eens openbaar gaan maken wat voor schimmige praktijken wij er bij E. op na houden (…)’ 3.5 Op 8 november 2021 verzocht klager per e-mail aan medebestuurster en de algemene mailbox van het expertisecentrum tot het aanleveren van zijn dossier. Klager wenste dat zijn dossier werd vernietigd. 4. Wat houdt de klacht in? Klager verwijt verweerster dat zij: a) zonder toestemming en medeweten van klager kennis heeft genomen van zijn dossier, terwijl zij niet betrokken was bij zijn behandeling; b) zonder legitieme reden zijn verzoek tot vernietiging van het dossier heeft genegeerd; c) zonder toestemming en medeweten van klager zijn dossier aan derden ter beschikking heeft gesteld; d) haar persoonlijke belangen heeft laten prevaleren boven de rechten van klager als ex-patiënt van het expertisecentrum. 5. Wat is het verweer? Verweerster heeft een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid vanwege misbruik van het tuchtrecht. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk behandelt, heeft verweerster de klacht bestreden. Volgens verweerster was zij zowel als medebehandelaar, als supervisor en als medebestuurder betrokken bij de behandeling van klager, waardoor inzage in zijn dossier op momenten noodzakelijk was. Omdat klager eerder had geuit dat hij een tuchtklacht wilde indienen of een procedure wilde starten tegen het expertisecentrum, waren er legitieme redenen om niet op het vernietigingsverzoek van klager in te gaan. Verweerster heeft enkele stukken uit klagers dossier verstrekt aan de onderzoekscommissie en later aan de IGJ, vanwege het onderzoek dat liep. Zij zijn bevoegd tot inzage in een dossier en zijn uit hoofde van hun beroep tot geheimhouding verplicht. Volgens verweerster heeft zij gehandeld overeenkomstig de wet en instructies van IGJ. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken. 6. Wat zijn de overwegingen van het college? Is de klacht ontvankelijk? 6.1 Het beroep van verweerster op misbruik van procesrecht wordt afgewezen. Klager heeft een zakelijk geformuleerde klacht ingediend over het beroepsmatig handelen van verweerster. Verweerster is met betrekking tot dit handelen niet eerder door klager in een tuchtrechtprocedure betrokken. De door de gemachtigde van verweerster in het verweerschrift beschreven voorgeschiedenis, waaronder de vermeende betrokkenheid van de (voormalige) medebestuurster van het expertisecentrum bij de klacht, doet aan het voorgaande niet af. Het college verklaart klager dan ook ontvankelijk in zijn klacht en beoordeelt de klacht hieronder inhoudelijk. Welke criteria gelden bij de beoordeling? 6.2 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende zorgverlener. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. 6.3 In artikel 455 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek staat dat een hulpverlener de gegevens uit het dossier na een daartoe strekkend schriftelijk of elektronisch verzoek van de patiënt vernietigt. Dit geldt niet als het verzoek gegevens betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de patiënt. 6.4 In artikel 11 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) staat dat de zorgaanbieder onverwijld melding doet bij de inspectie van geweld in de zorgrelatie. Volgens de Wkkgz wordt onder geweld in de zorgrelatie verstaan: iedere vorm van geweld of seksueel grensoverschrijdend gedrag van een zorgverlener tegenover een cliënt. 6.5 In artikel 24, vierde lid, van de Wkkgz staat dat de ambtenaren van de IGJ, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd zijn tot inzage van de dossiers van cliënten. Voor zover de betrokken zorgverlener uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt een gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar. Volgens artikel 8.6, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit Wkkgz verstrekken de betrokken zorgaanbieder en de betrokken zorgverleners na een verplichte melding desgevraagd aan de IGJ alle gegevens die voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn. Tot de gegevens, bedoeld in het eerste lid, behoren persoonsgegevens en, indien de Inspectie zulks onder opgave van redenen verzoekt, gegevens over gezondheid, gegevens van strafrechtelijke aard en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens van de bij de gemelde feiten betrokken cliёnt of cliënten en de betrokken zorgverleners. Klachtonderdeel A (inzage verweerster in het medisch dossier van klager) 6.6 Zoals blijkt uit het medisch dossier was verweerster één van de deelnemers aan MDO-gesprek op 15 november 2020. Zij was als supervisor betrokken. Daarnaast was verweerster als medebestuurster verantwoordelijk voor alles wat er binnen het expertisecentrum gebeurde en moest zij erop toezien of administratief alles ordentelijk verliep. Ook op grond van die hoedanigheid kon verweerster klagers dossier inzien. Verweerster was verplicht een melding te doen als bedoeld in artikel 8.6 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz. Tot slot heeft verweerster inzage in klagers dossier mogen hebben, om zich te kunnen verweren in deze tuchtprocedure. Het college is van oordeel dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond. Klachtonderdeel B (verzoek tot vernietiging van het medisch dossier van klager) 6.7 Een patiënt heeft het recht om gegevens uit zijn medisch dossier te laten vernietigen. Dit staat in artikel 455 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Er zijn redenen om af te zien van vernietiging. Het college is van oordeel dat in dit geval sprake is van een dergelijke reden, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Al voordat klager zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier had ingediend, waren er concrete vermoedens dat klager een juridische procedure zou starten tegen (één van de bestuurders van) het expertisecentrum dan wel tegen verweerster. Dit blijkt onder andere uit klagers e-mail van 19 oktober 2021. Daarin staat dat hij bij verschillende instanties heeft geïnformeerd en dat die hem aanraadden om een klacht in te dienen. Nadien heeft klager zijn dreiging met een procedure of klacht meerdere keren herhaald. Verweerster had er daarom belang bij dat klagers gegevens bewaard bleven, zodat zij de gegevens voor haar verweer kon gebruiken. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond. Klachtonderdeel C (medisch dossier van klager aan derden verstrekt) 6.8 Verweerster heeft zowel aan de onderzoekscommissie als aan de IGJ een aantal stukken uit klagers dossier verstrekt. Het gaat om een “urgentieverklaring woning” van 14 september 2020 voor klager opgesteld door de medebestuurster, een logboek van klagers dossier over de periode 3 december 2019 tot en met 27 januari 2022 en een ontslagbrief van 17 december 2020. Deze stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van de melding aan IGJ. Het leek er namelijk sterk op dat de medebestuurster tijdens, en in ieder geval na, klagers behandeling een intieme relatie had met klager. Daarom was verweerster ook verplicht dit te melden. Verweerster heeft die stukken als bestuurder van het expertisecentrum verstrekt in overleg met de voorzitter van de onderzoekscommissie. Het college is van oordeel dat het verstrekken van de stukken noodzakelijk was voor de beoordeling van de klacht bij de IGJ. Weliswaar is in eerste instantie het onderzoek gestart door een onderzoekscommissie en zijn in eerste instantie ook aan die commissie de stukken verstrekt, maar ook die had de stukken net als later de IGJ nodig voor de beoordeling van de melding. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, acht het college het verstrekken van de genoemde stukken ook proportioneel. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond. Klachtonderdeel D (persoonlijk belang laten prevaleren) 6.9 Klager heeft het verwijt dat verweerster haar persoonlijk belang laat prevaleren niet nader geconcretiseerd en onderbouwd. Het college acht het klachtonderdeel ongegrond. Conclusie 6.10 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.” 3. Vaststaande feiten en omstandigheden Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft vastgesteld en hierboven onder 3. ‘Wat is er precies gebeurd?’ zijn weergegeven. De daar vastgestelde feiten zijn in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden. 4. Beoordeling van het beroep Omvang van het beroep 4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep van klager heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle omvang beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart. 4.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht dan wel het beroep te verwerpen. Oordeel van het Centraal Tuchtcollege 4.3 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht van klager ontvankelijk maar ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat oordeel hieronder verder toe. Ontvankelijkheid 4.4 Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij ten opzichte van klager nooit in de hoedanigheid van psychotherapeut heeft gehandeld, maar uitsluitend in de hoedanigheid van GZ-psycholoog/bestuurder. Verweerster stelt zich daarom op het standpunt dat de klacht tegen verweerster als psychotherapeut niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Het Centraal Tuchtcollege deelt dat standpunt niet omdat de hoedanigheden van GZ-psycholoog en psychotherapeut zodanig in elkaars verlengde liggen dat voor een buitenstaander als klager het handelen in de ene hoedanigheid niet van het handelen in de andere hoedanigheid kan worden onderscheiden. Evenals het Regionaal Tuchtcollege is ook het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat van misbruik van procesrecht niet is gebleken. De klacht is ontvankelijk en het Regionaal Tuchtcollege heeft deze terecht inhoudelijk behandeld. Klachtonderdeel A (inzage verweerster in het medisch dossier van klager) 4.5 Klachtonderdeel A luidt dat verweerster ten onrechte kennis heeft genomen van het dossier van klager. Uit het dossier is gebleken dat verweerster deelnam aan het MDO over klager op 15 november 2020. Het is gebruikelijk dat deelnemers aan het MDO ter voorbereiding daarvan het dossier van de betreffende patiënt raadplegen. Daarnaast zag verweerster in haar rol als mede-bestuurster in 2021 aanleiding bij de IGJ een melding als bedoeld in art. 11 lid 1 onder b Wkkgz te doen (een zogenoemde melding ‘geweld in de zorgrelatie’). In het kader van deze wettelijk verplichte melding was het onvermijdelijk dat verweerster kennis nam van het dossier van klager, teneinde de door de IGJ verlangde gegevens met betrekking tot de gemelde situatie te verzamelen en in de melding op te nemen. Op deze gronden kan niet worden gezegd dat verweerster ten onrechte kennis heeft genomen van het dossier van klager. Klachtonderdeel A is ongegrond. Klachtonderdeel B (verzoek tot vernietiging van het medisch dossier van klager) 4.6 In klachtonderdeel B verwijt klager verweerster dat zij zonder legitieme reden het verzoek van klager tot vernietiging van het dossier heeft genegeerd. Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van het dossier van klager en daarom op goede gronden geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van klager tot vernietiging daarvan. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft overweging 6.7 van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier volledig over. Klachtonderdeel C (medisch dossier van klager aan derden verstrekt) 4.7 Klachtonderdeel C luidt dat verweerster zonder toestemming van klager (delen van) zijn dossier ter beschikking heeft gesteld aan derden, te weten de door de instelling op verzoek van de IGJ ingestelde onderzoekscommissie. Op de zitting werd namens klager onder meer aangevoerd dat van ‘geweld in de zorgrelatie’ geen sprake was en dat ook andere argumenten om derden te informeren ontbraken. Daarover oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Op grond van de stukken en de toelichting op de zitting oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat verweerster op goede gronden kon concluderen dat zich tussen klager, als (ex)patiënt, en de mede-bestuurster van verweerster een zodanige (ook seksuele) relatie had ontwikkeld dat was voldaan aan de invulling die de wet en de IGJ geven aan het begrip ‘geweld in de zorgrelatie’. De melding daarover door verweerster bij de IGJ was dan ook terecht. Zoals hiervoor genoemd mag een melder in het kader van die melding gegevens uit een patiëntendossier vermelden. Art. 8.6 Uitvoeringsbesluit Wkkgz biedt daarvoor ook een wettelijke basis. Verweerster heeft op de zitting verklaard dat zij zich voorafgaand aan de melding uitvoerig ethisch en juridisch heeft laten informeren over de aanvaardbaarheid daarvan. Verder heeft zij zo goed mogelijk geprobeerd alleen de voor de melding relevante gegevens uit het dossier in die melding op te nemen. In het algemeen geldt dat het onvermijdelijk is zorgverleners bij het beoordelen en wegen van die relevantie van gegevens enige beoordelingsruimte te gunnen (CTG 13 april 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:87). Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat verweerster in deze zaak op dit punt zorgvuldig en weloverwogen heeft gehandeld. De (deel)klacht dat verweerster ten onrechte zonder toestemming van klager gegevens aan de IGJ heeft verstrekt is ongegrond. 4.8 De IGJ verzocht verweerster de melding te laten onderzoeken door een onafhankelijke onderzoekscommissie. Dat is niet ongebruikelijk. Uit de aard van de melding en de regelgeving daaromtrent vloeit logisch voort dat in zo’n situatie ook de onderzoekscommissie over de relevante, voor het onderzoek noodzakelijke onderdelen van het betreffende patiëntendossier mag beschikken. Dat de commissie in deze zaak haar opdracht door omstandigheden heeft moeten teruggeven doet daar niet aan af. Ook de (deel)klacht dat verweerster ten onrechte zonder toestemming van klager gegevens aan de commissie heeft verstrekt is ongegrond. Klachtonderdeel D (persoonlijk belang laten prevaleren) 4.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij haar persoonlijke belangen heeft laten prevaleren boven de rechten van klager als ex-patiënt. Het Centraal Tuchtcollege overweegt nogmaals dat verweerster in haar rol als mede-bestuurder wettelijk verplicht was om een melding ‘geweld in de zorgrelatie’ te doen. Zoals hiervoor onder 4.7 is overwogen, heeft verweerster bij deze melding zorgvuldig en weloverwogen gehandeld. Klachtonderdeel D is eveneens ongegrond. 4.10 Omdat het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege deelt dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn, zal het beroep van klager worden verworpen. 5. Beslissing Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: verwerpt het beroep. Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; A.S. Gratama en J. Legemaate, leden-juristen en M.A.J. Hagenaars en A. de Keijser, leden-beroepsgenoten en K.M. ten Pas, secretaris. Uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2024. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.