ECLI:NL:TGZRAMS:2017:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 09-05-2017 2016/177VP
ECLI:NL:TGZRAMS:2017:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 09-05-2017 2016/177VP
Gegevens
- Instantie
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 mei 2017
- Datum publicatie
- 9 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:TGZRAMS:2017:50
- Zaaknummer
- 2016/177VP
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerder (verpleegkundige verbonden aan de instelling waar klager in het kader van een IBS gedwongen verbleef) dat hij zonder zijn toestemming medische informatie heeft verstrekt aan een medewerker van justitie. Dit naar aanleiding van een brand die was ontstaan in een afzonderingsruimte waar klager op dat moment was opgesloten. Verweerder voert verweer. Gegrond.
Uitspraak
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 2 juni 2016 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
gemachtigde: mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam,
tegen
C,
verpleegkundige,
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlage;
- het verweerschrift met de bijlagen waarvan de decursus met een beslissing ex artikel 67 lid 3 BIG niet aan klager is verstrekt;
- het proces-verbaal van het op 16 december 2016 gehouden vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van klager van 20 januari 2017.
De klacht is op een openbare zitting van 24 maart 2017, ex artikel 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk maar niet gevoegd, behandeld met de klachten aanhangig onder nummer 16/175 en onder nummer 16/176.
Partijen waren aanwezig en werden bijgestaan door hun raadsman. Mr. Heeren heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.
2. De feiten
2.1 Verweerder is als verpleegkundige werkzaam bij het F-act team van D. Klager is in oktober 2014 in behandeling gekomen bij het F-act team, na eerder elders opgenomen te zijn geweest met machtigingen in het kader van de BOPZ. Klager woonde na afloop van de machtigingen weer zelfstandig. In juni 2015 bereikte het F-act team signalen dat klager zijn medicatie onregelmatig gebruikte. In augustus 2015 is voor klager de maatregel van Inbewaringstelling (verder: IBS) aangevraagd en verleend. Klager is opgenomen in een psychiatrische kliniek en is vanwege agressie-incidenten overgeplaatst naar de KIB (Kliniek Intensieve Behandeling). Het F-act team behield (mede)behandelverantwoordelijkheid.
2.2 De IBS is per 10 september 2015 gevolgd door de maatregel van Voorlopige Machtiging, welke maatregel liep tot 11 januari 2016. Klager verbleef voortgezet in de KIB.
2.3 Op 13 november 2015 is geconstateerd dat klager 500 mg Depakine innam in plaats van de voorgeschreven 1800 mg per dag.
2.4 Op 16 november 2015 heeft klager een badkamerspiegel vernield en de waterkraan opengedraaid waardoor zijn kamer en de gang zijn ondergelopen. Ook heeft hij een verpleegkundige met de dood bedreigd. Klager is daarna gehuisvest in een afzonderingskamer. Daar heeft klager met een brandende sigaret een toiletrol en handdoek in de brand gestoken. Klager is door de politie aangehouden en meegenomen naar het politiebureau.
2.5 Rond 16 november 2015 is er een gesprek geweest met de neef van klager. Klager had de naam en gegevens van de neef op Facebook gezet en hem met de dood bedreigd. Klager zou ook gezegd hebben: “zeg maar dat ik hem ga killen”.
2.6 Klager is per 17 november 2015 uitgeschreven bij de KIB. Daardoor werd het F-actteam weer hoofdbehandelaar.
2.7 Na de aanhouding van klager heeft verweerder geprobeerd de verblijfplaats van klager te achterhalen. Op 18 november 2015 heeft verweerder contact gehad met het Openbaar Ministerie over klager om te weten te komen waar klager gedetineerd was en een medisch verantwoordelijke te spreken te krijgen. De officier van justitie bereidde op dat moment de voorgeleiding van klager voor bij de rechter-commissaris. Verweerder heeft meegedeeld dat bij ontslag van klager zonder juridisch kader geen geschikt behandelkader voor klager te vinden is. Op verzoek van de officier van justitie heeft verweerder mede namens een collega (zaak 16/176) een e-mail gestuurd over klager. Verweerder heeft daarover eerst met het multidisciplinair behandelteam en zijn manager overlegd, waarna is besloten geen diagnose van klager in de e-mail te vermelden.
2.8 Verweerder heeft in die e-mail van 18 november 2015 aan de officier van justitie gemaild, voor zover relevant:
“ (…) Normaal gesproken zou deze patiënt al lang met ontslag zijn gegaan om verder te worden behandeld door een ambulant team, met een ambulante machtiging. Doordat patiënt een onafgebroken stroom van intimidaties , scheldpartijen en doodsbedreigingen via facebook op het internet plaatste, werd het door ons als ambulant team, qua verantwoordelijkheid te risicovol geacht om de behandeling over te nemen van het KIB.
De doosbedreigingen en intimidaties in de richting van familie, verpleegkundige staf, ambulante behandelaar, en de vernielingen en brandstichting op de afdeling van het KIB komen dus niet voort uit een psychiatrisch beeld (de psychose is inmiddels genezen) maar uit zijn persoonlijkheid. Praktijk en wetenschappelijk onderzoek wijzen uit dat dit moeilijk om te behandelen is, en meer vraagt om een beheersmatige aanpak, in geval van agressie bij voorkeur vanuit een strafrechtelijk dwangkader.
Met Klinische behandeling middels een reguliere RM zonder strafrechtelijk kader zal betrokkene een tijdje gewenst gedrag laten zien tot hij weer ontslagen wordt, en zich vervolgens weer op alle manieren aan behandeling en medicatie onttrekken. Dit brengt onaanvaardbare risico’s mee voor familie en derden.
Wij pleiten dus voor een pro justitia rapportage, en een gedwongen behandeling via een artikel 37. Of in ieder geval ambulante behandeling met een forensisch kader”.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder met zijn brief van 18 november 2015 zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door medische informatie te verstrekken over klager. Tevens is onjuiste en overbodige informatie verstrekt.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerder beroept zich erop dat hij zijn beroepsgeheim heeft doorbroken wegens een conflict van plichten. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Het college stelt voorop dat het optreden van verweerder mede beoordeeld dient te worden naar het bepaalde in artikel 88 van de Wet BIG, volgens welk artikel verweerder verplicht is tot geheimhouding ten opzichte van al datgene wat hij bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd of ter kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. In deHandreiking Beroepsgeheim GGZ-Nederland is een en ander helder uitgewerkt. Een zorgprofessional heeft een zwijgplicht tegenover iedereen over hetgeen hem verteld wordt in het
hulpverleningscontact. De zwijgplicht is in de hulpverleningsrelatie essentieel. Juist vanwege de zwijgplicht kan een patiënt zich in vertrouwen openstellen voor hulpverlening en met de ggz-professional soms zeer gevoelige of schaamtevolle gebeurtenissen en gevoelens bespreken. De zwijgplicht dient – zoals hierboven beschreven – een individueel belang en
een maatschappelijk belang: vrije toegang tot de gezondheidszorg zonder vrees dat vertrouwelijke informatie openbaar wordt gemaakt. Ook heeft dezorgprofessional een verschoningsrecht tegenover de rechter, de rechter-commissaris, de officier
van justitie en de politie. Het verschoningsrecht geeft de zorgprofessional het recht om zich tegenover deze partijen te ‘verschonen’ van het afleggen van een getuigenis of van het beantwoorden van vragen wanneer hij door te spreken zijn beroepsgeheim zou schenden.
5.2 Deze geheimhoudingsplicht, ofwel het beroepsgeheim, mag alleen worden doorbroken als er sprake is van toestemming van de patiënt, bij een wettelijke plicht tot spreken, als er een meldrecht is of bij een conflict van plichten. Bij het maken van een keuze om deze plicht te doorbreken spelen onder meer de volgende criteria een rol:
* het is niet mogelijk toestemming van de patiënt te vragen dan wel te krijgen;
* de verpleegkundige komt in gewetensnood als hij zijn beroepsgeheim niet doorbreekt;
* zwijgen kan ernstige (verdere) schade opleveren;
* het doorbreken van het beroepsgeheim kan deze schade voorkomen;
* het beroepsgeheim wordt zo min mogelijk geschonden.
Bij het nemen van de beslissing om het beroepsgeheim wel of niet te doorbreken, moet de ggz-professional de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit toepassen. Subsidiariteit betekent dat de ggz-professional zich afvraagt of de veiligheid van de patiënt of anderen ook
op een minder ingrijpende manier kan worden beschermd dan door de politie of andere derden in te lichten. Als dat zo is, moet de ggz-professional kiezen voor het minder ingrijpende alternatief. Proportionaliteit betekent dat de schade als gevolg van schending van het beroepsgeheim in verhouding moetstaan tot het voordeel dat de schending met zich brengt.
5.3 Verweerder erkent zijn beroepsgeheim te hebben doorbroken, maar voert aan dat sprake was van een conflict van plichten. Dat kan naar het oordeel van het college ontstaan wanneer de verpleegkundige zich gesteld ziet zich voor twee conflicterende belangen, het belang van het beroepsgeheim en een ander – zwaarwegend – belang. Verweerder voert aan dat hij met zijn e-mail aan de officier van justitie wilde verzekeren dat klager, na uitschrijving bij de KIB, niet uit beeld zou raken en goede zorg zou krijgen en de maatschappij en zijn collegae, in het bijzonder de naaste familie van klager die eerder door hem was bedreigd, beschermen. Klager kon volgens verweerder niet meer terug naar het F-actteam.
5.4 Het college is van oordeel dat de mogelijkheden om het fundamentele belang van het beroepsgeheim te doorbreken, terughoudend moeten worden toegepast. Een conflict van plichten impliceert ook geenszins dat het beroepsgeheim doorbroken moet worden. Daar komt bij dat ook als sprake is van een conflict van plichten en de zorgprofessional overweegt de geheimhoudingsplicht te doorbreken, hij zich toch maximaal dient in te spannen om daarvoor toestemming van de patiënt te verkrijgen. Daarvan is hier geen sprake geweest. Naar verweerder ter zitting heeft verklaard heeft hij klager niet om toestemming verzocht omdat hij er op voorhand van uitging dat deze geen toestemming zou geven. Daarmee heeft verweerder een belangrijke norm genegeerd. Daarnaast had het Openbaar Ministerie via het JD-online toegang tot alle justitiële documentatie en eerdere reclasseringsrapporten en NIFP rapportages over klager, zodat al veel informatie over klager bekend had kunnen zijn. Verweerder betoogt dat men actuele informatie over klager wenste, maar het is het college niet gebleken dat dit niet op andere wijze had kunnen worden verkregen. Daar komt bij dat met de inverzekeringstelling van klager geen sprake meer was van een acute of gevaarlijke situatie voor collegae/familie die tot doorbreking van het beroepsgeheim noopte, nog los van de voor klager bestaande mogelijkheden van dwangbehandeling. Ook al zou klager niet in bewaring zijn gesteld door de rechter-commissaris, zou hij op grond van de voorlopige machtiging (die liep tot 11 januari 2016 en waarvan desnoods een verlenging had kunnen worden aangevraagd) weer in de KIB of in een andere kliniek, zonodig gedwongen of gesepareerd, kunnen worden opgenomen waarmee eventueel gevaar afgewend zou zijn geweest. Aldus is ook niet aan het vereiste van subsidiariteit voldaan.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.
De oplegging van de maatregel van waarschuwing is daarvoor passend. Daarbij weegt het college mee dat verweerder tijdig collegiaal verleg heeft gevoerd, alvorens zijn beroepsgeheim te doorbreken en dat de informatie die over klager is verstrekt beperkt is gebleven. Het college kan zich bovendien voorstellen dat de brandstichting en de dreiging door klager in de KIB tot grote onrust, ook bij verweerder en collegae, heeft geleid. Ook wil het college aannemen dat binnen de KIB en het F-actteam geen passende zorg meer geleverd kon worden en dat verweerder een passende plek voor klager wilde regelen waar die zorg wel gerealiseerd kon worden. Ook al ontbrak hiervoor in dit geval de juiste juridische grondslag heeft verweerder met het doorbreken van zijn geheimhoudingsplicht de beste bedoelingen gehad.
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van waarschuwing.
Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatcourant en ter plaatsing worden aangeboden aan de tijdschriften
Nursing,V&VN Magazine en V&VN GGZ Verpleegkunde.
Aldus beslist door:
mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,
drs. J. van der Sluis en M. Mansfeld MANP, leden-verpleegkundige,
bijgestaan door mr. C.G.J. Pluijgers, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
WG secretaris WG voorzitter