ECLI:NL:TGZRZWO:2019:81 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 17-06-2019 264/2018
ECLI:NL:TGZRZWO:2019:81 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 17-06-2019 264/2018
Gegevens
- Instantie
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle
- Datum uitspraak
- 17 juni 2019
- Datum publicatie
- 17 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:TGZRZWO:2019:81
- Zaaknummer
- 264/2018
Inhoudsindicatie
Verwijten over de uitvoering van diagnostisch onderzoek kennelijk ongegrond. Door verweerster gedaan beroep op niet-ontvankelijkheid wegens een eerder gegeven bindend advies in het kader van de Wkggz slaagt niet.
Uitspraak
Beslissing d.d. 17 juni 2019 naar aanleiding van de op 21 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C, gz-psycholoog, (destijds) werkzaam te B,
bijgestaan door mr. W.R. Kastelein,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dat blijkt uit de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de e-mail van klager van 22 december 2018;
- het proces-verbaal van het op 4 april 2019 gehouden mondeling vooronderzoek;
- de e-mail van klager van 9 april 2019 met bijlagen;
- de brief van de zijde van verweerster van 10 april 2019.
Het mondeling vooronderzoek heeft plaatsgevonden tegelijkertijd met het mondeling vooronderzoek in de zaak met kenmerk 006/2019.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager, geboren in 1994, is in de zomer van 2017 tweemaal opgenomen geweest in verband met depressieve klachten met daarbij suïcidale gedachten. Klager is voor psychodiagnostisch onderzoek verwezen naar D, onderdeel van E.
De onderzoeksvragen betroffen:
1. is er sprake van een autismespectrumstoornis (ASS) volgens de DSM-5?
2. Is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM-5?
Op 28 september 2017 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Hierbij waren klager, F (gz-psycholoog) en G aanwezig. F voerde de regie over het onderzoek.
Na de intake hebben F en G besloten dat in eerste instantie zou worden ingezet op alleen een ASS-onderzoek, aangezien hun eerste bevindingen met name pasten bij ASS. G heeft aansluitend met klager het onderzoek door middel van een interview voortgezet. Een heteroanamnese met de zus van klager zou later plaatsvinden.
Het dienstverband van F is per 12 oktober 2017 geëindigd. Na deze datum is zij niet langer betrokken (geweest) bij het onderzoek. Regie over het onderzoek is na het vertrek van F overgenomen door verweerster. De hiervoor genoemde klacht met kenmerk 006/2019 is gericht tegen F.
Het op 10 november 2017 met klager geplande teruggavegesprek, waarbij onderzoeksresultaten en behandeladvies zouden worden besproken, is op verzoek van verweerster door G afgezegd. Dit is gebeurd in een e-mail van 8 november 2017 waarin staat:
“Ik heb geprobeerd om telefonisch contact op te nemen. Ik heb zojuist met de nieuwe hoofdbehandelaar van het onderzoek gesproken. Zij stelde voor om nog een keer met zijn drieën in gesprek te gaan over jouw klachten, aangezien het beeld nog niet duidelijk genoeg is op het moment. (...) dit betekent helaas dat de afspraak van a.s. vrijdag komt te vervallen. Excuses hiervoor.”
Verweerster heeft klager vervolgens gezien op 15 november 2017. Verweerster heeft een screenend onderzoek verricht naar eventuele persoonlijkheidsproblematiek, waartoe klager de vragenlijst voor kenmerken van een persoonlijkheid (VKP) heeft ingevuld. Een verder onderzoek naar de persoonlijkheid van klager is achterwege gebleven omdat de symptomen waar klager op scoorde beter verklaard leken te kunnen worden vanuit autisme dan vanuit een persoonlijkheidsstoornis.
Op 5 december 2017 zijn de onderzoeksresultaten met klager besproken en is een verkorte versie van het onderzoeksrapport aan hem overhandigd. Deze versie is op
19 oktober 2018 door het college ontvangen. Op de voorzijde van deze versie staat als datum van het teruggavegesprek vermeld: “10-11-2017”. De resultaten van de VKP zijn vermeld op pagina 3 onder het kopje: “Is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM-5?”. Op de laatste pagina van het (verkorte) onderzoeksrapport is een korte weergave gegeven van het teruggavegesprek op 5 december 2017.
Verweerster heeft als productie 6 bij het verweerschrift de uitgebreide versie van het onderzoeksrapport overgelegd. Ten opzichte van de verkorte versie is hierbij gevoegd een uitgebreide weergave van anamnese, observaties, autisme-onderzoek, conclusie aan de hand van de VKP én zijn als bijlage opgenomen een tabel met de score op de criteria voor een ASS en het resultaat van de VKP.
Klager heeft een (interne) klachtenprocedure gevoerd bij E/H. F was ten tijde van de behandeling van deze klacht al uit dienst en heeft op 23 december 2017 een schriftelijke toelichting gegeven. Verweerster was wel aanwezig bij de mondelinge behandeling door de interne klachtencommissie. De interne klachtencommissie heeft de klacht deels gegrond verklaard en wel op het punt van de communicatie. D heeft hierop een aantal verbetermaatregelen ingevoerd.
Klager heeft zich vervolgens gewend tot de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg. De Geschillencommissie heeft het geschil tussen klager als cliënt en E als zorgaanbieder beoordeeld. Bij bindend advies van 13 juli 2018 heeft de Geschillencommissie de klacht deels gegrond verklaard, namelijk voor zover deze betrekking had op de communicatie over het verloop van het psychologisch onderzoek.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER
Klager verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat:
a. de communicatie onvoldoende is geweest,
b. zonder klager daarover in te lichten een deel van het onderzoek niet is uitgevoerd,
c. geen overdracht heeft plaatsgevonden,
d. het rapport (nog altijd) onjuist is, althans onvolledig door een deel van het onderzoek niet in het rapport op te nemen,
e. dat inzage in de verschillende handelwijzen is geweigerd.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert - zakelijk weergegeven – in de eerste plaats aan dat de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk is omdat hierover door de Geschillencommissie al bij bindend advies is geoordeeld. Voorts is zij van mening dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Hierna wordt zo nodig meer specifiek op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
De gevolgde klachtenprocedure ten overstaan van de Geschillencommissie betreft een in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) geregelde procedure. Deze wet voorziet erin dat de zorgaanbieder (in casu E) is aangesloten bij een geschilleninstantie waar een klager in beroep kan gaan en die uitspraken kan doen over een vordering tot schadevergoeding van maximaal € 25.000,00. In artikel 20 Wkkgz is bepaald dat de geschilleninstantie bevoegd is over een geschil een uitspraak te doen bij wege van bindend advies, alsmede een vergoeding van geleden schade toe te kennen tot in ieder geval € 25.000,00. Het bindende karakter van het advies ziet op de (on)mogelijkheid het geschil na advisering door een geschillencommissie nog voor te leggen aan de burgerlijke rechter. Zie hiervoor ook Kamerstukken II 2012/13, 32402, 12, p. 28-29 waarin staat:“Daarmee is er in beginsel sprake van een voor beide partijen bindende uitspraak; alleen in geval van kennelijk onzorgvuldige behandeling zal deze beslissing via een beroep op de rechter mogelijk nog ongedaan kunnen worden gemaakt. Of de cliënt een schadeclaim aan de geschilleninstantie dan wel aan de burgerlijke rechter voorlegt, blijft aan hem ter beoordeling. Als een cliënt zich na een uitspraak van de geschilleninstantie alsnog tot de rechter wendt, zal de rechter de zaak niet opnieuw inhoudelijk beoordelen, maar marginaal toetsen.”
Dat een dergelijk bindend advies ook in de weg zou staan aan het voeren van een tuchtrechtprocedure tegen de betrokken (individuele) zorgverleners volgt niet uit de wet. Hiertoe is redengevend dat een Geschillencommissie géén beslissing kan geven over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen van individuele beroepsbeoefenaren. Dit oordeel is immers voorbehouden aan de tuchtrechter. De omstandigheid dat bij de behandeling door de Geschillencommissie ook het handelen van individuele beroepsbeoefenaren reden kan zijn voor een gegrondverklaring van een klacht maakt het voorgaande niet anders. Het door de Geschillencommissie gegeven bindend advies kan dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van klager in de door hem aan het college voorgelegde klacht.
5.2
Dat betekent dat het college over zal gaan tot de inhoudelijke behandeling van de klachtonderdelen. Daarbij wijst het college erop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Klager is ontevreden met de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, hij twijfelt aan de juistheid van de inhoud en de volledigheid van het onderzoek. Klager meent voorts dat de communicatie ten tijde van de uitvoering van het onderzoek en naar aanleiding van zijn interne klacht en zijn klacht bij de Geschillencommissie onvoldoende is geweest. Dit betreft deels verwijten die betrekking hebben op de organisatie en deels verwijten die betrekking hebben op het handelen van de betrokken beroepsbeoefenaren.
Omdat het bij het tuchtrecht gaat om persoonlijke verwijtbaarheid van de beroepsbeoefenaar hecht het college eraan te benadrukken dat hier enkel het handelen van verweerster ter beoordeling kan staan.
5.4
Verweerster heeft het teruggavegesprek van 10 november 2017 laten vervallen. Dit is pas op 8 november 2017 gebeurd. Omdat klager telefonisch niet bereikbaar was is dit per e-mail gedaan zodat een persoonlijke toelichting achterwege is gebleven. Het afzeggen van een afspraak op zo’n korte termijn is ongelukkig en het is te betreuren dat het niet gelukt is klager persoonlijk te bereiken zodat direct antwoord kon worden gegeven op eventuele vragen van klager. Het afzeggen van één afspraak, ook al is dit kort van tevoren gedaan, kan echter niet leiden tot het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierbij is van belang dat wel geprobeerd is klager telefonisch te bereiken en dat per e-mail wel een toelichting is gegeven op het vervallen van de afspraak, de reden dat verweerster klager zelf wilde zien en de aankondiging van een afspraak op korte termijn. Verweerster heeft voorts een afspraak ingepland op 15 november 2017, die ook is doorgegaan en waarin is besproken dat alsnog een screenend onderzoek naar de persoonlijkheid zou worden gedaan.
Klachtonderdeel a kan daarom niet slagen.
5.5
Klachtonderdeel b heeft betrekking op handelen (of nalaten) dat heeft plaatsgevonden in de periode dat verweerster (nog) niet bij het onderzoek betrokken was. Verweerster kan op dit punt dan ook geen verwijt worden gemaakt. Hierop stuit klachtonderdeel b af.
5.6
Zowel verweerster als F hebben aangevoerd dat een mondelinge overdracht heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Klager twijfelt aan deze lezing van verweerster en F. Deze twijfel lijkt met name te zijn veroorzaakt door de schriftelijke reactie van verweerster aan de interne klachtencommissie, waarin zij heeft geschreven dat de overdracht had plaatsgevonden op 19 oktober 2017. Verweerster heeft later aangegeven zij per abuis 19 oktober 2017 heeft geschreven. Tijdens het mondeling vooronderzoek is een print overgelegd uit de elektronische agenda van verweerster, met daarop een afspraak voor de overdracht van patiënten op 12 oktober 2017.
Het college is van oordeel dat de door verweerster in haar brief aan de interne klachtencommissie genoemde datum een vergissing moet zijn die niet kan leiden tot de conclusie dat een mondelinge overdracht nooit heeft plaatsgevonden. Daarmee faalt ook klachtonderdeel c.
5.7
Uit zowel de verkorte versie van het onderzoeksrapport, die door klager zelf is overgelegd, als de uitgebreide versie die door verweerster als productie 6 bij het verweerschrift is overgelegd, blijkt dat de resultaten van de VKP zijn beoordeeld en meegewogen in de conclusies. Het verwijt van klager dat een deel van het onderzoek niet in het rapport is opgenomen is daarmee niet terecht. Dat het rapport en de daarin opgenomen conclusies onjuist zijn, is evenmin gebleken.
Dat op het voorblad van het rapport achter “teruggavegesprek” de datum is ingevuld van het vervallen teruggavegesprek kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit het rapport zelf is namelijk op te maken dat op 5 december 2017 de laatste wijzigingen zijn verwerkt en dat daarin ook de resultaten van de ná 10 november 2017 ingevulde VKP zijn verwerkt.
Klachtonderdeel d kan niet slagen.
5.8
Verweerster heeft zowel ten overstaan van de interne klachtencommissie als de Geschillencommissie uitgelegd waarom zij klager zelf wilde zien alvorens de diagnose ASS te stellen en waarom zij toch nog een screenend onderzoek naar de persoonlijkheid wilde doen. Het verwijt dat verweerster inzicht in haar handelwijze heeft geweigerd is dan ook niet op zijn plaats. Hierop stuit ook klachtonderdeel e af.
5.9
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door J. Recourt, voorzitter, L.P.T. Raijmakers,
M. Mostert-Uijterwijk, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van
M. Keukenmeester, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de klachtonderdelen waarop die beslissing betrekking heeft.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.