ECLI:NL:TNORAMS:2018:30 Kamer voor het notariaat 01-11-2018 642910/NT 18-4
ECLI:NL:TNORAMS:2018:30 Kamer voor het notariaat 01-11-2018 642910/NT 18-4
Gegevens
- Instantie
- Kamer voor het notariaat
- Datum uitspraak
- 1 november 2018
- Datum publicatie
- 3 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:TNORAMS:2018:30
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2019:2747, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 642910/NT 18-4
Inhoudsindicatie
Ongeacht hetgeen hierboven onder 5.3 is overwogen – waaraan valt toe te voegen dat bij een geschil over de inhoud van de opdracht het op de weg van de notaris ligt zijn visie te onderbouwen met een schriftelijke opdrachtbevestiging of gespreksaantekeningen – is de kamer van oordeel dat de precieze inhoud van de opdracht in het midden kan blijven. Ook indien klaagster en haar echtgenoot zich begin 2012 opnieuw tot de notaris wendden uitsluitend met de opdracht testamenten op te stellen – waarbij voorts opvalt dat de notaris ter zitting niet kon uitleggen wat de voorafgaande testamenten van de echtgenoot van klaagster en, indien daarvan sprake was, dat van klaagster, inhield(en) en waarom deze gewijzigd moest(en) worden, terwijl het opnemen van een uitsluitingsclausule in die tijd als betrekkelijk standaard moet worden aangemerkt (hetgeen de reden is voor de huidige wettelijke verankering) en klaagster voorts heeft verklaard dat er geen concrete aanleiding voor bestond – acht de kamer het, zeker onder de onder 5.4 geschetste omstandigheden, onbegrijpelijk en ernstig nalatig dat de notaris bij het opmaken van de testamenten niet het huwelijksgoederenregime heeft betrokken en noch tijdens de voorbespreking noch tijdens de passeerafspraak van beide testamenten niet bij klaagster en haar echtgenoot heeft geverifieerd of de specifieke feiten en omstandigheden, die in 2006 aanleiding waren voor het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden en die naar hun aard doorgaans tijdelijk zijn, nog steeds aanwezig waren of dat deze inmiddels waren gewijzigd.
Uitspraak
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing van1 november 2018 in de klacht met nummer 642910/NT 18-4 van:
[Klaagster],
wonende te [woonplaats],
klaagster,
raadsman: mr. R.A.M. Schram,
tegen:
[De notaris],
notaris te [vestigingsplaats],
de notaris,
raadsman: mr. P.H. Kramer.
1. Ontstaan en loop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klaagschrift met bijlagen, per e-mail ontvangen op 5 februari 2018;
- verweerschrift met bijlagen van 27 maart 2018, ingediend door de (destijds) gemachtigde van de notaris, mr. [A];
- brief van de raadsman van klaagster van 31 juli 2018 met als bijlagen kopie van de bij het Gerechtshof Amsterdam ingediende memorie van grieven van 17 juli 2018 en productie A.
Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 20 september 2018 zijn klaagster en de notaris, bijgestaan door hun raadslieden, verschenen. Tevens is verschenen als toehoorder mr. [A], voornoemd. Partijen hebben het woord gevoerd, de notaris aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Uitspraak is bepaald op 1 november 2018.
2. De feiten
De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:
Klaagster (geboren op 2 juni 1951) en wijlen haar echtgenoot, de heer [B] (geboren op 13 augustus 1948) (hierna: de echtgenoot van klaagster), zijn op 30 december 1971 in het huwelijk getreden. Bij akte van 22 december 1972, verleden door (oud-) notaris mr. [C], hebben zij huwelijkse voorwaarden opgesteld, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen.
De aanvankelijk aan klaagster en haar echtgenoot gezamenlijk toebehorende echtelijke woning ‘[naam woning]’, in [woonplaats] ([gemeente]), (hierna: de woning), is in 2006 op naam van klaagster gesteld. De bedoeling hiervan was de woning te onttrekken aan het verhaal van zakelijke schuldeisers van de echtgenoot van klaagster.
Omstreeks dezelfde tijd hebben zij hun huwelijkse voorwaarden aangepast bij akte van 13 november 2006. In de door de notaris opgestelde huwelijkse voorwaarden is onder meer in artikel 14 een facultatief finaal verrekenbeding opgenomen, dat luidt als volgt:
“Ingeval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, heeft ieder van de echtgenoten het recht te vorderen dat er verrekening van de vermogens van de echtgenoten plaatsvindt, zo dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zouden zijn indien tussen de echtgenoten de algehele gemeenschap van goederen had bestaan, met dien verstande dat ingeval van ontbinding van het huwelijk als gevolg van echtscheiding de helft van de waarde van het aan de comparante sub 2 in eigendom toebehorende woonhuis : [naam woning]” (..), alsmede een perceel bollengrond, (..), toekomt aan de comparant sub 1. De comparante sub 2 is alsdan verplicht op eerste vordering van de comparant sub 1 verplicht – onder verrekening van aan de comparant sub 1 toekomende waarde en de eventuele overbedelingsvordering – gemeld registergoed aan hem over te dragen.”
In december 2011 is bij de echtgenoot van klaagster longkanker geconstateerd.
Omstreeks januari 2012 hebben klaagster en haar echtgenoot opnieuw de notaris benaderd.
Bij testament van 9 maart 2012, opgemaakt ten overstaan van de notaris, heeft de echtgenoot van klaagster haar en ieder van zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel. In het testament is een uitsluitingsclausule opgenomen. De notaris heeft hiervoor het bestaande testament gewijzigd. Ook klaagster heeft bij testament van dezelfde datum over haar nalatenschap beschikt. De testamenten van klaagster en haar echtgenoot zijn gelijkluidend en op dezelfde datum door de notaris gepasseerd.
De echtgenoot van klaagster is in 2016 overleden.
Bij brief van 24 januari 2017 heeft de raadsman van klaagster aan de notaris geschreven, voor zover van belang:“(..) Zoals u bekend is, is in de huwelijkse voorwaarden die u zelf in het verleden heeft opgesteld, een facultatief verrekenbeding opgenomen. Dit leidt er toe dat bij overlijden van de heer [B], cliënte een hoger bedrag aan successierecht verschuldigd is ten opzichte van de situatie dat in de huwelijkse voorwaarden een niet-facultatief verrekenbeding zou zijn opgenomen.
Cliënte is van mening dat het op uw weg had gelegen om bij het opmaken van het testament ook de huwelijkse voorwaarden te betrekken c.q. te beoordelen. Dit geldt temeer nu het testament werd opgemaakt op een moment dat de heer [B] reeds ernstig ziek was en operaties had ondergaan. Door bij het opmaken van het testament geen rekening te houden met de huwelijkse voorwaarden c.q. deze niet mee te nemen in uw beoordeling en door niet te adviseren om de huwelijkse voorwaarden te wijzigen (met name ten aanzien van het verrekenbeding), is cliënte van mening dat u ernstig tekort bent geschoten in de nakoming van uw verplichtingen en dat u wanprestatie heeft gepleegd.
De schade die cliënte lijdt als gevolg van uw wanprestatie wordt vooralsnog begroot op een bedrag van circa € 250.000,-, doch de exacte omvang van de schade is op dit moment nog niet duidelijk. (..)”
Bij brief van 30 januari 2017 heeft mr. [A] de raadsman geantwoord:“(..) De aansprakelijkheid wordt niet erkend.
Het is niet zo dat bij het opmaken van de testamenten in 2012 het huwelijksvermogensregime c.q. de huwelijksvoorwaarden niet relevant waren, wat mw. [D] heeft aangegeven in de door u aangehaalde email is dat er in het dossier geen opdracht tot het raadplegen van de huwelijksvoorwaarden voorlag van cliënten.
Ook was geen opdracht verstrekt tot het maken van een estate-planning voor cliënten en zelfs was aan kantoor geen staat van vermogen van cliënten overlegd. Cliënten zijn vooraf bijgestaan door hun boekhouder van het kantoor van Valkering de Graaf accountants uit Limmen.
Een algemene zorgplicht in deze zin zoals door u bedoeld bij een opdracht tot het maken van een testament heb ik in de rechtspraak niet kunnen ontdekken. Het feit dat cliënt bij het verstrekken van de opdracht reeds ziek was, wijzigt de bedoelde zorgplicht niet.
Omdat geen opdracht was verstrekt met betrekking tot estate-planning maakt reeds dat er geen sprake kan zijn van wanprestatie bij het opmaken van het testament van cliënt. Van een tekortschieten in de verplichtingen jegens cliënt kan geen sprake zijn omdat de uiterste wil conform de wens van erflater is opgesteld.”
Klaagster heeft op 23 februari 2017 de notaris gedagvaard in een civiele procedure, waarin zij heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de notaris wanprestatie heeft gepleegd en dat hij onrechtmatig jegens klaagster heeft gehandeld. Daarnaast heeft zij schadevergoeding gevorderd.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2018 heeft de rechtbank de vorderingen van klaagster afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen: “(..)
4.2 In de onderhavige zaak staan twee vragen centraal. De eerste vraag is of de notaris in 2006 aan [klaagster] en [B] had moeten adviseren een verplicht finaal verrekenbeding op te nemen in de te wijzigen huwelijkse voorwaarden, in plaats van een facultatief finaal verrekenbeding. De tweede vraag is of de notaris in 2012 bij het opstellen [B] en [klaagster] had moeten informeren over de fiscale gevolgen van het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen facultatief finaal verrekenbeding. Met deze vraag hangt samen de beoordeling van de stelling van [klaagster] dat de notaris haar en [B] in 2012 had moeten adviseren om het facultatief finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden om te zetten in een finaal verrekenbeding. (..)
2006
4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat [klaagster] en [B] de notaris in 2006 hebben benaderd om de woning waarin zij woonden veilig te stellen voor verhaal door schuldeisers. (..) In 2006 dreigde een faillissement van het bedrijf waar [B] aandelen in had. (..) De huwelijkse voorwaarden zijn, zoals de notaris ter zitting onbetwist heeft gesteld, gewijzigd omdat [B] aanspraak op mede-eigendom dan wel de waarde van de woning wilde kunnen blijven maken voor het geval dat er tussen [klaagster] en [B] zelf problemen zouden optreden. Door opname van het facultatief finaal verrekenbeding werd dit voor [B] mogelijk gemaakt. De notaris heeft voorts aangevoerd dat het opnemen in de huwelijkse voorwaarden van een verplicht wederkerig verrekenbeding zou hebben betekend dat [B] en [klaagster] zich er op voorhand aan committeerden om in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden of echtscheiding af te rekenen alsof er een algehele gemeenschap van goederen had bestaan. Bij vooroverlijden van [B] zou dat betekenen dat de curator en eventuele andere schuldeisers van [B], althans diens bedrijf, toch verhaal zouden kunnen nemen op de echtelijke woning en het vermogen van [klaagster]. Dat stond haaks op hetgeen [klaagster] en [B] in 2006 nu juist beoogden. (..) Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat de notaris de hem gegeven opdracht heeft uitgevoerd zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mocht worden verwacht. Van een tekortkoming in de nakoming van de opdracht kan niet worden gesproken. Ook van onrechtmatig handelen jegens [klaagster] en [B] is geen sprake. (..)
2012
(..)
4.9 Gelet op de genoemde wetsartikelen (artikelen 17 jo 43 lid 1 Wna, Kr) is de rechtbank van oordeel dat de zorgplicht van de notaris bij het opstellen van de testamenten niet zo ver strekte dat hij uit eigen beweging onderzoek had moeten doen naar de huwelijkse voorwaarden en had moeten wijzen op de mogelijke fiscale gevolgen die samenhingen met het in die huwelijkse voorwaarden opgenomen facultatief finaal verrekenbeding. Niet gebleken is dat [klaagster] en [B] aan de notaris opdracht hebben gegeven te beoordelen of de huwelijkse voorwaarden nog voldeden aan hun wensen. De notaris had de opdracht een testament op te stellen en zijn zorgplicht zag op deze opdracht. De notaris diende [klaagster] en [B] te wijzen op de gevolgen die uit de inhoud van de testamenten zouden voortvloeien. Niet gesteld of gebleken is dat hij dat niet heeft gedaan. (..) Op grond van het al het voorgaande kan de notaris naar het oordeel van de rechtbank geen verwijt worden gemaakt van het feit dat hij bij het opstellen van de testamenten niet heeft gesproken over het verrekenbeding. (..)”
Op 17 juli 2018 heeft klaagster bij het Gerechtshof Amsterdam hoger beroep tegen voornoemd vonnis ingesteld.
De notaris is met ingang van 8 oktober 2018 gedefungeerd.
3. De klacht
De raadsman van klaagster heeft bij klaagschrift negen verschillende klachtonderdelen onderscheiden en verwijst voor een aanvulling en een toelichting daarop naar de bij het Gerechtshof Amsterdam ingediende memorie van grieven van 17 juli 2018. De kamer neemt de klachtonderdelen 1 t/m 5 samen met de onderdelen 8 en 9 en neemt eveneens de klachtonderdelen 6 en 7 samen. De klachten komen in de kern neer op het navolgende:
De notaris heeft in 2012 onzorgvuldig gehandeld door ten onrechte niet het bestaan en de inhoud van de huwelijkse voorwaarden uit 2006 - met het daarin opgenomen facultatieve verrekenbeding - aan de orde te stellen ten tijde van het opmaken van de beide testamenten voor klaagster en haar echtgenoot. De notaris had ook moeten uitleggen wat de (fiscale) gevolgen waren van het facultatief verrekenbeding bij het overlijden van de echtgenoot van klager. Daarmee hangt samen het klachtonderdeel dat de notaris ten onrechte ontkent dat hij door klaagster en haar echtgenoot op de hoogte is gesteld van de persoonlijke omstandigheden c.q. de ernstige ziekte van haar echtgenoot, hetgeen voor klaagster en haar echtgenoot de reden was om zich in maart 2012 tot de notaris te wenden. Voorts verschuilt de notaris zich ten onrechte achter het feit dat klaagster en haar echtgenoot zich indertijd door een accountant en/of een fiscaal adviseur lieten bijstaan, hetgeen feitelijk ook niet het geval was.
De notaris weigert om zijn dossier- c.q. gespreksnotities aan klaagster te verstrekken, zodat niet vastligt wat tussen partijen is besproken. Het had op de weg van de notaris gelegen om het dossier van klaagster en haar echtgenoot te bewaren, hetgeen hij ten onrechte niet heeft gedaan.
4. Het verweer
De notaris voert het navolgende verweer.
Met betrekking tot de eerste klacht voert de notaris aan dat de reden voor het opnemen van het facultatieve verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden van partijen in 2006 was dat de echtgenoot van klaagster grip zou houden op de waarde van de op naam van klaagster te stellen woning. Bij een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding zou hij deze grip kwijt zijn en zou dat tot ongewenste gevolgen aanleiding kunnen geven in geval van faillissement, wanneer die bevoegdheid door een curator zou worden uitgeoefend.
De opdracht in 2012 is geweest twee nieuwe gelijkluidende testamenten te passeren, met het oog op het opnemen van uitsluitings- of privé-clausules, aan welke opdracht de notaris heeft voldaan. Er is geen opdracht verstrekt om te bezien of de huwelijkse voorwaarden nog voldeden aan de wensen van partijen. De gevolgen van beide testamenten grepen ook niet in in de huwelijksvoorwaarden en bij de bespreking is niet aan de orde geweest of de situatie die tot de wijziging van de huwelijkse voorwaarden in 2006 heeft geleid inmiddels was veranderd. Sterker nog, de opdracht tot het opmaken van gelijkluidende testamenten was vanwege de vraag naar een uitsluitingsclausule, zodat vermogen bij onverhoopte echtscheidingen van de kinderen niet buiten de familie zou komen. Een andere of verdergaande opdracht lag niet voor, aldus de notaris. De notaris verwijst naar de uitspraken van het Hof Amsterdam van 11 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3257, de Hoge Raad van 20 januari 1989, NJ 1989, 766 en het hierboven onder 1.k. aangehaalde vonnis.
Met betrekking tot de tweede klacht voert de notaris aan dat in verband met een nadere wijziging van de gegevens in de Openbare Registers, het dossier opnieuw is bekeken en naar alle waarschijnlijkheid niet op de juiste plaats is teruggezet. De notaris heeft de gespreksnotities bewaard, echter deze zijn onvindbaar en daarom niet over te leggen. Daarvan ondervindt klaagster echter geen nadeel, omdat de herinneringen van de notaris van hetgeen destijds is besproken, worden ondersteund door hetgeen in de notariële akten is vastgelegd, aldus de notaris.
De notaris wijst op het feit dat hij twee langstlevende keuzetestamenten heeft opgemaakt, en dat hij dat niet zou hebben gedaan indien hij van de ziekte van de echtgenoot van klaagster op hoogte zou zijn gesteld. Daaruit volgt dat de ziekte van de echtgenoot van klaagster geen onderwerp van bespreking is geweest.
Er was voor de notaris geen noodzaak klaagster en haar echtgenoot, die adviseurs en accountants in dienst hebben, voor te lichten of bij hen nader navraag te doen.De notaris meent dat hij als een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris gehandeld heeft en concludeert tot ongegrondbevinding van de klachten.
5. De beoordeling
5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De notaris is gedefungeerd met ingang van 8 oktober 2018. Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn, blijven aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig in het eerste lid bedoeld handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
5.2 De raadsman van de notaris heeft ter zitting betoogd dat de door klaagster ingediende memorie van grieven van 17 juli 2018 buiten het procesdossier moet worden gelaten, omdat deze in feite een verkapte repliek vormt, terwijl de notaris niet de gelegenheid heeft te dupliceren, te minder daar in de procedure bij het Hof hij nog geen memorie van antwoord heeft overgelegd en die ook nog niet is opgesteld.
Na een korte schorsing van de behandeling besluit de kamer de memorie van grieven als processtuk toe te laten, enerzijds omdat het stuk ruimschoots op tijd, gezien de ingevolge artikel 16 van het toepasselijke procesreglement geldende termijn van 10 kalenderdagen vóór de zitting, is ingediend, en anderzijds omdat de notaris (daarom) ter zitting hierop ten volle kan reageren. Wel wijst de kamer erop dat het stuk slechts kan dienen ter toelichting van het door klaagster ingediende klaagschrift en niet om de (grondslag van de) klachten uit te breiden.
5.3 De kamer ziet aanleiding de tweede klacht zoals hierboven onder 3. samengevat als eerste te behandelen. Dit onderdeel is ongegrond. Van een notaris kan weliswaar worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens en de nodige onderbouwing ter (motivering van zijn) betwisting van de stellingen van een klager verstrekt, maar hij is niet verplicht zijn dossier- en gespreksnotities te bewaren en deze over te leggen. Wel neemt de notaris hiermee, naar bestendige jurisprudentie, het risico dat bepaalde stellingen van de klager of een door deze geschetste feitelijke gang van zaken door de tuchtrechter als vaststaand wordt aangenomen omdat de notaris zijn betwisting daarvan onvoldoende gemotiveerd of onderbouwd heeft. De kamer merkt nog op dat de notaris ter zitting heeft verklaard dat hij geen gespreksaantekeningen van de besprekingen in 2012 heeft gemaakt, terwijl hij bij verweerschrift verklaarde dat hij de gespreksnotities heeft bewaard, maar dat ze onvindbaar zijn en daarom niet over te leggen.
5.4 Vast staat dat de notaris op 9 maart 2012 voor klaagster en haar echtgenoot twee gelijkluidende testamenten - met daarin opgenomen een uitsluitingsclausule - heeft opgemaakt en daartoe twee besprekingen met hen heeft gevoerd.
De notaris heeft voorts ter zitting verklaard dat hij bij beide besprekingen zich de feiten en omstandigheden in 2006, die aanleiding gaven tot het aanpassen van de huwelijkse voorwaarden en het opnemen van het facultatieve verrekenbeding, te weten de toen bestaande crediteurendreiging in verband met de zgn. bloembollenfraude, zich precies kon herinneren. Klaagster en haar echtgenoot waren eigenaar van een groot landgoed en waren vermogende cliënten. Klaagster en haar echtgenoot hadden zich in 2006 tot de notaris gewend teneinde de echtelijke woning (en bijbehorende grond) en hun vermogen zoveel mogelijk veilig te stellen voor de curator en mogelijke andere crediteuren van het bedrijf van haar echtgenoot. Door het opnemen van een facultatief verrekenbeding en de slotbepaling in artikel 14 in de huwelijkse voorwaarden zou de echtgenoot grip houden op de echtelijke woning en zou klaagster verplicht worden - ingeval van echtscheiding - de woning over te dragen aan haar echtgenoot (tegen verrekening van het haar toekomende deel van de waarde van de woning).
5.5 Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar voor wat betreft de opdracht aan de notaris in 2012. Volgens klaagster was deze volledig open en luidde de opdracht alles door te nemen en ‘de papieren te regelen’ met mede als doel dat klaagster bij het verwachte aanstaande overlijden van haar echtgenoot in de woning kon blijven wonen. Daarbij is de toen recentelijk bij haar echtgenoot gediagnosticeerde ernstige ziekte uitdrukkelijk besproken volgens klaagster, dit was volgens haar de aanleiding om zich opnieuw tot de notaris te wenden. De notaris weerspreekt dat de ziekte is genoemd en stelt dat de opdracht uitsluitend was twee testamenten verlijden waarbij werd voorkomen dat bij echtscheiding van een van de kinderen iets van hun erfdeel naar ‘de koude kant’ zou gaan.
5.6 Ongeacht hetgeen hierboven onder 5.3 is overwogen – waaraan valt toe te voegen dat bij een geschil over de inhoud van de opdracht het op de weg van de notaris ligt zijn visie te onderbouwen met een schriftelijke opdrachtbevestiging of gespreksaantekeningen – is de kamer van oordeel dat de precieze inhoud van de opdracht in het midden kan blijven. Ook indien klaagster en haar echtgenoot zich begin 2012 opnieuw tot de notaris wendden uitsluitend met de opdracht testamenten op te stellen – waarbij voorts opvalt dat de notaris ter zitting niet kon uitleggen wat de voorafgaande testamenten van de echtgenoot van klaagster en, indien daarvan sprake was, dat van klaagster, inhield(en) en waarom deze gewijzigd moest(en) worden, terwijl het opnemen van een uitsluitingsclausule in die tijd als betrekkelijk standaard moet worden aangemerkt (hetgeen de reden is voor de huidige wettelijke verankering) en klaagster voorts heeft verklaard dat er geen concrete aanleiding voor bestond – acht de kamer het, zeker onder de onder 5.4 geschetste omstandigheden, onbegrijpelijk en ernstig nalatig dat de notaris bij het opmaken van de testamenten niet het huwelijksgoederenregime heeft betrokken en noch tijdens de voorbespreking noch tijdens de passeerafspraak van beide testamenten niet bij klaagster en haar echtgenoot heeft geverifieerd of de specifieke feiten en omstandigheden, die in 2006 aanleiding waren voor het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden en die naar hun aard doorgaans tijdelijk zijn, nog steeds aanwezig waren of dat deze inmiddels waren gewijzigd.
5.7 Het verweer van de notaris dat geen uitdrukkelijke opdracht tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden van partijen voorlag en dat hij niet heeft nagevraagd of deze feiten en omstandigheden - waaronder de crediteurendreiging - nog steeds van toepassing waren omdat dat een gevoelige kwestie was en hij er liever niet zelf over wilde beginnen, miskent naar het oordeel van de kamer zijn verantwoordelijkheid als notaris om bij partijen na te gaan wat hun wensen ten aanzien van de nalatenschap en daarmee samenhangend de vermogensbestanddelen van die nalatenschap waren en derhalve ook het huwelijksregime van partijen te bespreken.
Het was in deze aan de notaris om partijen hierin te adviseren of dit anderszins aan de orde te stellen en daarbij de mogelijke fiscale nadelen van de bestaande huwelijksvoorwaarden te betrekken. De kamer acht dit klachtonderdeel derhalve gegrond.
Maatregel(en)
5.8 Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt de kamer het volgende.
De kamer vindt de door de notaris gemaakte fout, gezien de bovenstaande gang van zaken, ernstig. Daarbij komt dat de notaris geen enkel blijk heeft gegeven de klachtwaardigheid van zijn handelen in te zien. Bovendien heeft de notaris ten overstaan van de kamer tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Daarvan valt niet alleen hetgeen hierboven onder 5.3. slot. is overwogen te noemen, maar ook dat de notaris in zijn verweerschrift heeft gesteld dat klaagster en haar echtgenoot werden geadviseerd door Valkering de Graaf en hij ter zitting verklaarde dat dit BDO was (die ook voor het bedrijf van de echtgenoot van klaagster adviseerde), terwijl klaagster bleef bij haar ontkenning dat sprake was van dergelijke bijstand.
De kamer acht de maatregel van berisping te licht, maar heeft anderzijds onder ogen te zien dat de zwaardere maatregelen van schorsing of ontzetting de notaris feitelijk niet meer raken, nu hij thans geen notarispraktijk meer voert en ook geen notariële werkzaamheden meer verricht als kandidaat-notaris. De kamer ziet daarom aanleiding de maatregel van berisping gecombineerd met de maatregel van een geldboete van € 5.000,- op te leggen. Deze cumulatie van maatregelen acht de kamer, blijkens de parlementaire toelichting op artikel 103 Wna (“Op advies van de Raad van State is voorzien in de invoering van de boete als maatregel in het notariële tuchtrecht. (..) Naar aanleiding van deze nieuwe tuchtmaatregel is de redactie van het eerste lid zodanig gewijzigd dat er niet langer van wordt uitgegaan dat slechts één soort tuchtmaatregel tegelijkertijd wordt opgelegd. Het is immers denkbaar dat, zulks ter beslissing van de tuchtrechter, de oplegging van een boete of dwangsom wordt gecombineerd met de oplegging van een waarschuwing of berisping of met de oplegging van een schorsing. MvT II, 32250, nr. 3, p.28”)mogelijk en in dit geval passend.
5.9 De geldboete moet door de notaris worden voldaanna het onherroepelijk worden van deze beslissing. De notaris dient de geldboete te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103a lid 2 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.
Vergoeding griffierecht aan klaagster
5.10 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- op grond van artikel 99 lid 5 Wna aan klaagster te vergoeden.
Kostenveroordeling
5.11 Per 1 januari 2018 is de Wna gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Wna hebben de kamers voor het notariaat per 1 januari 2018 de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat (Staatscourant 2017, nr. 70892), hierna: de richtlijn, vastgesteld. De richtlijn geldt voor klachten die vanaf 1 januari 2018 bij de kamers voor het notariaat worden ingediend.
5.12 Nu de kamer de klacht gegrond verklaart en de notaris tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de notaris op grond van artikel 103b lid 1 Wna jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten:
a. € 50,- kosten van klaagster;
b. € 1.000,-- kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. € 3.500,- kosten van behandeling van de klacht door de kamer.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.13 De notaris dient de kosten van klaagster en het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te voldoen. Klaagster dient daartoe tijdig schriftelijk haar rekeningnummer aan de notaris door te geven.
5.14 De notaris dient de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.
5.15Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De kamer voor het notariaat:
- verklaart de klacht (deels) gegrond;
- legt de notaris een berisping op;
- legt de notaris een geldboete van € 5.000,- op, te voldoen op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.9 bepaald;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van het griffierecht van € 50 en van de kosten van klaagster van € 1.050, op de wijze en binnen de termijn
als hiervóór onder 5.13 bepaald;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 3.500,- in de kosten van behandeling van de klacht door de kamer, op de wijze en binnen de termijn als hiervóór
onder 5.14 bepaald.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O.J. van Leeuwen, voorzitter, M.V. Ulrici,J.P. van Harseler, J.D.M. Schoonbrood en P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op1 november 2018.
Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).