ECLI:NL:TNORARL:2021:37 Kamer voor het notariaat 12-07-2021 C/05/380875 / KL RK 20-150
ECLI:NL:TNORARL:2021:37 Kamer voor het notariaat 12-07-2021 C/05/380875 / KL RK 20-150
Gegevens
- Instantie
- Kamer voor het notariaat
- Datum uitspraak
- 12 juli 2021
- Datum publicatie
- 2 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:TNORARL:2021:37
- Zaaknummer
- C/05/380875 / KL RK 20-150
Inhoudsindicatie
De notaris erkent dat hij tegen de rechter-commissaris verklaard heeft dat klager gezegd heeft de UBO van [X. D.O.O.] te zijn. Deze informatie valt in deze zaak onder de geheimhoudingsplicht waarvoor de rechter-commissaris de notaris reeds verschoningsrecht had toegekend. De notaris was dus in het verhoor niet gehouden te verklaren over hetgeen klager hem al of niet over het UBO-schap van [X. D.O.O.] vertelde. Immers, voor zover daar door de rechter-commissaris al naar gevraagd werd, had de notaris zijn werkwijze in dit dossier kunnen en moeten toelichten zonder de bedoelde informatie te geven. Ook had de notaris zonder schending van zijn geheimhoudingsplicht de rechter-commissaris kunnen zeggen dat hij eerder al met toepassing van artikel 25 lid 9 Wna schriftelijke vragen van het OM over het UBO-schap beantwoordde. Aldus zou hij naar bedoelde – naar de notaris terecht stelt reeds bekende – informatie hebben kunnen verwijzen zonder te verklaren over hetgeen klager hem als notaris vertelde. Door op dit laatste punt wel te verklaren heeft de notaris naar het oordeel van de kamer de geheimhoudingsplicht geschonden. Maatregel waarschuwing.
Uitspraak
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN
Kenmerk: C/05/380875 / KL RK 20-150
beslissing van de kamer voor het notariaat
op de klacht van
1) [K.],
wonende te […],
2) besloten vennootschap naar Spaans recht [L. S.L.]
gevestigd te […],
gemachtigde mr. N.A. de Leon-van den Berg,
tegen
[N.],
notaris te Utrecht,
gemachtigde: mr. B.W. Newitt.
Partijen worden hierna respectievelijk klager(s) en de notaris genoemd.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit
- de klacht, met bijlagen, van 13 december 2020
- het verweer van de notaris van 8 februari 2021
- de e-mail van de gemachtigde van de notaris van 17 mei 2021
1.2 De klachtzaak is ter zitting van 17 mei 2021 behandeld, waarbij zijn verschenen klagers enerzijds en de notaris anderzijds. Partijen hebben een pleitnotitie overgelegd en dienovereenkomstig het woord gevoerd.
2.1 Op 14 maart 2018 heeft de notaris een akte van levering gepasseerd betreffende een perceel grond met bedrijfspand gelegen aan de […]. Verkoper was de besloten vennootschap [V. B.V.] en koper was de besloten vennootschap naar Spaans recht [L. S.L.]. Klager is bestuurder van laatstgenoemde vennootschap.
2.2 Op 5 februari 2018 en 7 februari 2018 zijn twee bedragen bedoeld ter voldoening van de uiteindelijke koopprijs op de derdengeldrekening van de notaris gestort door de besloten vennootschap naar Sloveens recht [X. D.O.O].
2.3 Op 6 november 2018 heeft het Openbaar Ministerie (OM) op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in samenhang met artikel 25 lid 9 Wna bij de notaris informatie opgevraagd.
2.4 Bij e-mail van 14 november 2018 heeft de notaris in antwoord op de vragen van het OM onder meer geantwoord dat klager de Ultimate Benificial Owner (UBO) was van [X. D.O.O.].
2.5 Van 1 maart 2019 tot en met 10 mei 2019 heeft het Bureau Financieel Toezicht (BFT) een onderzoek ingesteld naar de werkzaamheden van de notaris voor de overdracht als bedoeld in 2.1. Het BFT is daarbij tot de conclusie gekomen dat de notaris onvoldoende nader onderzoek heeft gedaan naar de UBO van [X. D.O.O.] en het BFT heeft de notaris gewaarschuwd vanwege dat feit.
2.6 Op 26 juni 2019 heeft het OM onder leiding van de rechter-commissaris onderzoek gedaan op het kantoor van de notaris en daarbij alle documenten met betrekking tot de overdracht als bedoeld in 2.1 verzegeld meegenomen voor nadere beoordeling.
2.7 Op 9 september 2019 heeft de notaris bij gelegenheid van een bijeenkomst in het kabinet van de rechter-commissaris een beroep gedaan op de geheimhoudings- en verschoningsplicht ten aanzien van alle bij de doorzoeking meegenomen stukken.
2.8 Op 13 juli 2020 is de notaris op verzoek van het OM door de rechter-commissaris gehoord als getuige in een strafzaak tegen [L. S.L] Eveneens op 13 juli 2020 is het proces-verbaal van dit verhoor vastgesteld. Dit proces-verbaal bevat onder meer de volgende passage:
“ (…) De officier van justitie vraag mij te vertellen hoe het contact is ontstaan met de heer Gacanin (klager).
Opmerking rechter commissaris
Het verschoningsrecht van notaris is zwaarwegend. Beoordeeld moet worden of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, hierbij verwijs ik naar de jurisprudentie hieromtrent. De contacten tussen notaris en cliënt vallen naar het oordeel van de rechter-commissaris onder het verschoningsrecht nu dit in vertrouwelijkheid tussen notaris en zijn cliënt wordt gewisseld. Het verschoningsrecht kan doorbroken worden in geval van uitzonderlijke omstandigheden. In dit geval is hier naar het oordeel van de rechter-commissaris geen sprake van, zodat het verschoningsrecht ten aanzien van deze vraag (de vraag hoe het contact tussen klager en de notaris is ontstaan) niet doorbroken behoeft te worden. Dat geldt naar het oordeel van de rechter-commissaris voor alle contacten die hebben plaatsgevonden tussen klager en zijn notaris in het kader van de (notaris)werkzaamheden..
De officier van justitie vraagt mij naar de vaststelling van de UBO van de partijen betrokken bij deze transactie, welk onderzoek ik heb gedaan naar de koper van het pand Slingerweg 86 en de geldlener voor de aankoop van dat pand. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht. De raadsman verzoekt een oordeel van de rechter-commissaris omtrent het beroep op verschoningsrecht.
Opmerking rechter commissaris
Hier geldt hetzelfde als zojuist bij de vorige vraag vermeld is omtrent de uitzonderlijke omstandigheden, hier is geen sprake van. Het verschoningsrecht wordt dus niet doorbroken.
De officier van justitie vraagt mij naar de vordering 126nd WvSv (hierin wordt verwezen naar de wet op het notarisambt) waarop ik heb gereageerd op 6 november 2018. Ik kan mij dat nog herinneren.
De officier van justitie houdt mij voor dat ik daarop per e-mail heb aangegeven dat [K.]de UBO van [L. S.L.] was en u vraagt mij op welke bronnen die verklaring gebaseerd is, (…)
De officier van justitie vraagt mij in wiens opdracht voornoemde verklaring is opgesteld. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht.
De raadsman verzoekt een oordeel van de rechter-commissaris omtrent het beroep op verschoningsrecht.
Opmerking rechter commissaris
Hier geldt hetzelfde als zojuist bij de vorige vraag vermeld is omtrent de uitzonderlijke omstandigheden, hier is geen sprake van. Het verschoningsrecht wordt dus niet doorbroken.
De officier van justitie verwijst mij naar het voornoemde e-mail bericht waarin ik aangeef dat de UBO van [X. D.O.O.] tevens [L.]is. Ja, dat kan ik mij herinneren. U vraagt mij aan te geven op welke bron ik dat antwoord gebaseerd heb. Uitsluitend op de verklaringen daarover van [K.]..
U vraagt mij of u het goed begrijpt dat hij dat mondeling heeft aangegeven. Ja dat klopt. U vraagt mij of dat voldoende was om uit te gaan van de juistheid van deze informatie. Toentertijd heb ik daar genoegen mee genomen maar nu, achteraf, zeg ik dat dat niet voldoende was. Ik denk daar onder andere zo over omdat wij hier nu zo zitten. Al eerder ook natuurlijk, toen er een onderzoek werd gestart - u refereerde net zelf al aan het onderzoek waarop u het e-mail bericht in 2018 aanhaalde. Dus uw verzoek, of de politie, waarmee het politieonderzoek begonnen is. U vraagt mij of u het zo moet begrijpen dat de vragen van de politie mij aan het denken hebben gezet. Ja, zeker.
Opmerking officier van justitie
De vragen die getuige zojuist beantwoordt kunnen ertoe leiden dat de getuige als verdachte wordt aangemerkt in het kader van de WWFT.”
3.1 Klager verwijt de notaris:
Klachtonderdeel 1) De notaris heeft verklaard in strijd met de geheimhoudingsplicht
Klachtonderdeel 2) De notaris heeft verklaard in strijd met de werkelijkheid
3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.
4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Artikel 22 Wna lid 1 bepaalt dat de notaris, voor zover niet bij wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht is. Dezelfde verplichting geldt voor de personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn voor al hetgeen waarvan zij kennis dragen uit hoofde van hun werkzaamheid.
4.3 Op grond van artikel 99 lid 1 Wna kan een ieder die daarbij een redelijke belang heeft een klacht worden ingediend tegen een notaris, een toegevoegd notaris of een kandidaat-notaris.
4.4 Ontvankelijkheid
Uit de stukken volgt dat klager en de notaris over dit onderwerp enigszins uiteenlopende standpunten innemen, echter de notaris erkent het belang van klager bij de indiening van de voorliggende klacht. De kamer stelt vast dat klager inderdaad een redelijk belang heeft en ziet in deze zaak geen belemmering klager in zijn klacht te ontvangen.
4.5 Klachtonderdeel 1) De notaris heeft verklaard in strijd met de geheimhoudingsplicht
4.5.1 Klager verwijt de notaris dat de notaris in het verhoor bij de rechter-commissaris op
13 juli 2020 heeft verklaard dat klager hem, de notaris, heeft gezegd dat hij, klager, UBO van [X. D.O.O.] was.
4.5.2 De notaris stelt zich op het standpunt dat hij met zijn verklaring van 13 juli 2020 eigenlijk, zij het ongelukkig geformuleerd, heeft bedoeld een toelichting te geven op de werkwijze van de notaris en dat dit deel van de verklaring daarmee buiten het verschoningsrecht valt. Dat geldt ook voor de door de notaris bij e-mail van
14 november 2018 schriftelijk aan het OM verstrekte informatie, waarvoor immers op grond van artikel 25 lid 9 Wna een uitzondering op de geheimhoudingsplicht geldt. De informatie dat klager UBO van [X. D.O.O.] was/zou zijn, was naar de notaris veronderstelde reeds bij het OM bekend, zodat een beroep op de geheimhoudingsverplichting volgens de notaris niet meer aan de orde was.
4.5.3 De kamer overweegt als volgt. De notaris erkent dat hij verklaard heeft dat klager gezegd heeft de UBO van [X. D.O.O.] te zijn. Uit de stukken volgt dat deze informatie onder de geheimhoudingsplicht valt waarvoor de rechter-commissaris de notaris reeds verschoningsrecht had toegekend.
De door de notaris aangevoerde feiten en omstandigheden brengen hierin geen verandering. De notaris was dus in het verhoor van 13 juli 2020 niet gehouden te verklaren over hetgeen klager hem al of niet over het UBO-schap van [X. D.O.O.] vertelde. Immers, voor zover daar door de rechter-commissaris al naar gevraagd werd, had de notaris zijn werkwijze in dit dossier kunnen en moeten toelichten zonder de bedoelde informatie te geven. Ook had de notaris zonder schending van zijn geheimhoudingsplicht de rechter-commissaris kunnen zeggen dat hij eerder al met toepassing van artikel 25 lid 9 Wna schriftelijke vragen van het OM over het UBO-schap beantwoordde. Aldus zou hij naar bedoelde – naar de notaris terecht stelt reeds bekende – informatie hebben kunnen verwijzen zonder te verklaren over hetgeen klager hem als notaris vertelde. Door op dit laatste punt wel te verklaren heeft de notaris naar het oordeel van de kamer de geheimhoudingsplicht geschonden, hetgeen hem tuchtrechtelijk te verwijten valt. De klacht wordt daarom op dit punt gegrond verklaard.
4.6 Klachtonderdeel 2) De notaris heeft verklaard in strijd met de werkelijkheid
4.6.1 Klager ontkent en betwist de UBO van [X. D.O.O.] te zijn en/of een mededeling van die strekking aan de notaris te hebben gedaan. Klager stelt dat de notaris zijn stelling op dit punt niet aan de hand van destijds gemaakte aantekeningen kan aantonen omdat de notaris, toen de politie en het BFT een onderzoek naar de zaak instelde, voor het eerst het standpunt innam dat klager hem had verteld de UBO van [X. D.O.O.] te zijn.
4.6.2 De notaris heeft de stellingen van klager op dit punt gemotiveerd weersproken.
4.6.3 De kamer, na afweging van hetgeen partijen hier over en weer hebben aangevoerd, komt tot de conclusie dat de feitelijke grondslag voor het verwijt dat klager de notaris hier maakt, niet is komen vast te staan. Immers kan niet worden vastgesteld of nu de stelling van klager juist is en dus dit klachtonderdeel, dan wel die van de notaris. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
4.7 Klachtonderdeel 3) De notaris wil op oneigenlijke wijze straf- en tuchtrechtelijke vervolging voorkomen.
4.7.1 Klager stelt dat de notaris door zijn geheimhouding te doorbreken (zie klachtonderdeel 1) heeft willen voorkomen dat hij zelf straf- of tuchtrechtelijk vervolgd zou worden. Hiermee is volgens klager sprake van onbetamelijk handelen van de notaris.
4.7.2 De notaris heeft de stellingen van klager op dit punt gemotiveerd weersproken.
4.7.3 De kamer overweegt, tegen de achtergrond van hetgeen de notaris in dit verband heeft aangevoerd, dat klager (de onbetamelijkheid van) (de motieven van) het handelen dat hij de notaris op dit punt verwijt, niet aannemelijk heeft weten te maken. Niet kan worden aangenomen dat de notaris uit eigen belang heeft verklaard in strijd met zijn geheimhoudingsplicht. De klacht treft daarom op dit onderdeel geen doel.
4.8 Maatregel
De kamer overweegt dat het verwijt dat de notaris gemaakt moet worden voor wat betreft het gegrond verklaarde klachtonderdeel 1) ernstig is. De geheimhouding van al hetgeen waarvan de notaris als notaris kennis neemt raakt immers rechtstreeks de vertrouwenspositie van de notaris die de kernwaarden van het notariaat - waaronder integriteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid - dient te waarborgen.
De schending van de geheimhouding rechtvaardigt daarom in beginsel de oplegging van een zware maatregel. Echter de kamer houdt rekening met het feit dat in deze zaak eerder al een onderzoek door het OM werd ingesteld waarop artikel 25 lid 9 Wna van toepassing was. Dit bracht mee dat in dat voorafgaande onderzoek door de notaris bepaalde vragen wel zonder schending van de geheimhoudingsplicht beantwoord konden worden, terwijl een verklaring over dit onderwerp door de notaris in het verhoor van de rechter-commissaris juist niet zonder schending van de geheimhoudingsverplichting afgelegd kon worden. Ook heeft de kamer bij de bepaling van de maatregel rekening gehouden met het feit dat de notaris in deze kwestie al te maken heeft gehad met een onderzoek en waarschuwing van het BFT en een doorzoeking van zijn kantoor.
In aanmerking genomen tot slot dat de notaris niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd kreeg zal de kamer de hier op te maatregel in dit geval tot een waarschuwing beperken.
4.9 Kostenveroordeling en terugbetaling griffierecht
4.9.1 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel
99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.
4.9.2 De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en sub a Wna en de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat zoals die gold ten tijde van de indiening van de klacht, te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00;
4.9.3 De kamer ziet voorts gelet op bovengenoemde regelgeving aanleiding klager een vergoeding toe te kennen in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarvoor worden in dit geval 2 punten à € 500,00, derhalve een bedrag van € 1.000,00, toegekend. Eén voor het indienen van de klacht en één voor het bijwonen van de zitting. Voor het feit dat niet alleen de tuchtrechtadvocaat van klager maar ook de strafadvocaat van klager de zitting heeft bijgewoond, worden geen extra punten toegekend.
4.9.4 De notaris moet het griffierecht en de kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager vergoeden. Klager dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.
4.9.5 Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en
sub b Wna en de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.500,00, met een wegingsfactor 1. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.
De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:
- verklaart de klacht op onderdeel 1) gegrond en op de onderdelen 1) en 2) ongegrond;
- legt de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- bepaalt dat de notaris klager het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 en de gemaakte forfaitaire kosten van € 50,00, alsmede de vergoeding kosten rechtsbijstand van
€ 1.000,00 vergoedt op de wijze als bepaald onder 4.9.3;
- bepaalt dat de notaris de kosten voor behandeling van deze zaak van € 3.500,00 betaalt op de wijze als bepaald onder 4.9.5.
c20top5583 Deze beslissing is gegeven door mr. M.C.J. Heessels, voorzitter, mr. M.J.C. van Leeuwen, mr. H.J.T. Vos, leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2021. | |
c22top235 De secretaris | c24top239 De voorzitter |
c20top5583 Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. | |