Home

ECLI:NL:TNORARL:2023:8 Kamer voor het notariaat 16-02-2023 C/05/389652 / KL RK 21 - 103C/05/395890 / KL RK 21 - 168C/05/402375 / KL RK 22 – 41

ECLI:NL:TNORARL:2023:8 Kamer voor het notariaat 16-02-2023 C/05/389652 / KL RK 21 - 103C/05/395890 / KL RK 21 - 168C/05/402375 / KL RK 22 – 41

Gegevens

Instantie
Kamer voor het notariaat
Datum uitspraak
16 februari 2023
Datum publicatie
9 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:TNORARL:2023:8
Zaaknummer
C/05/389652 / KL RK 21 - 103

Inhoudsindicatie

C/05/389652 KL RK 21 - 103 (Voorzittersbeslissing) De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet ontvankelijk op grond van het ne-bis-in-idem-beginsel en oordeelt voorts dat de klacht kennelijk van onvoldoende feitelijke grondslag is voorzien.

C/05/395890 KL RK 21 - 168 (Beslissing op verzet tegen de voorzittersbeslissing) De kamer is van oordeel dat de voorzittersbeslissing van 25 oktober 2021 niet op goede gronden gegeven is. Omdat de voorliggende klacht een nieuwe klacht is waarop het ne-bis-in-idembeginsel niet van toepassing is en die anders dan de voorzitter oordeelde van voldoende feitelijke grondslag is voorzien (twee getuigenverklaringen). Verzet gegrond.

C/05/402375 KL RK 22 – 41 (Kamer beslissing) Klager verwijt de notaris dat deze heeft gelogen bij gelegenheid van de behandeling van de in 2018 door klager tegen hem ingediende klacht bij de kamer en daarna in hoger beroep bij het hof. Kamer van oordeel dat klager onvoldoende feitelijke aanknopingspunten heeft aangevoerd om te concluderen dat de notaris in strijd met de waarheid zou hebben verklaard. Klacht ongegrond.

Uitspraak

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: C/05/389652 KL RK 21 - 103

Beslissing van de voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden op de klacht van

[K.],

wonende te […],

gemachtigde: mr. M.A. Schuring,

advocaat te Almelo,

tegen

[N.],

notaris te […],

gemachtigde: F. van der Woude,

advocaat te Amsterdam.

Partijen worden hierna verder aangeduid als klager en de notaris.

1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de klacht van 16 juni 2021

  • het verweer van 25 augustus 2021

2. De feiten

2.1 Op 6 juni 2018 heeft klager een koopovereenkomst gesloten met [C. B.V.] (hierna te noemen: verkoopster). In het koopcontract is vermeld dat verkoopster de onroerende zaak aan […] met de huisnummers [B]-[C] in […] (hierna: de onroerende zaak) aan klager heeft verkocht.

2.2 De koopovereenkomst is gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de twee hypotheekhouders instemden met de verkoop en medewerking zouden verlenen aan royement van hun hypotheekrecht.

2.3 Deze koopovereenkomst (hierna ook: de eerste koopovereenkomst) is op 29 juni 2018 ingeschreven in het Kadaster op grond van artikel 7:3 BW.

2.4 Op 1 juli 2018 heeft verkoopster bij klager aangegeven dat de onderhandelingen gestaakt zouden worden en dat de onroerende zaak aan een ander verkocht zou worden.

2.5 Op 2 juli 2018 heeft de destijds op het kantoor van de notaris werkzame kandidaat-notaris [Nn.], op verzoek van [V.] een koopovereenkomst (hierna ook: de tweede koopovereenkomst) opgesteld, waarbij verkoopster de onroerende zaak verkocht [V.]

2.6 Op 4 juli 2018 heeft verkoopster de koopovereenkomst met klager ontbonden omdat de tweede hypotheekhouder niet wilde meewerken aan royement van zijn hypotheekrecht.

2.7 Op 5 juli 2018 is de notaris van klager gebeld door [Nn.]. De kandidaat-notaris heeft verzocht om de eerste koopovereenkomst bij het Kadaster uit te schrijven, zodat [Nn.] de tweede koopovereenkomst kon inschrijven.

2.8 Op 6 juli 2018 ontving [Nn.] van de notaris van klager bericht dat de eerste koopovereenkomst niet werd uitgeschreven, omdat klager het niet eens was met de ontbinding van die eerste overeenkomst. Naar aanleiding hiervan heeft [Nn.] zijn werkzaamheden ten aanzien van de levering van de onroerende zaak opgeschort.

2.9 Op 7 augustus 2018 heeft de notaris een koopovereenkomst (hierna: de derde koopovereenkomst) opgesteld waarbij verkoopster aan [V.] heeft verkocht de onroerende zaak aan de […] met huisnummer [A.] te […]. Deze overeenkomst is op 8 augustus 2018 ingeschreven in het kadaster.

2.10 Op 12 oktober 2018 heeft klager vanwege het handelen van de notaris in deze zaak bij de kamer een klacht tegen hem ingediend. Klager heeft zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld dat de notaris vanwege het bestaan en zijn wetenschap van de eerste koopovereenkomst zijn werkzaamheden ten behoeve van de derde koopovereenkomst had moeten weigeren.

2.11 De kamer heeft de klacht van 12 oktober 2018 ongegrond verklaard omdat klager zijn stellingen in deze klachtprocedure onvoldoende heeft onderbouwd.

2.12 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de hierboven bedoelde beslissing van de kamer. Het gerechtshof heeft daarop bij beslissing van 18 februari 2020 (ECLI: NL:GHAMS:2020:336) geoordeeld dat het gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval op de weg van de notaris had gelegen, alvorens de derde koopovereenkomst op te stellen, eerst nader onderzoek in te stellen naar de status (verkocht/niet verkocht) en objectgrenzen van het te verkopen onroerend goed.

2.13 Het gerechtshof heeft de notaris terzake van de hierboven bedoelde tekortkoming de maatregel van berisping opgelegd.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klager verwijt de notaris dat deze bij de behandeling van de hierboven genoemde klacht (bij de kamer en het gerechtshof) heeft gelogen over het feit dat hij wel degelijk weet moet hebben gehad van het feit dat hij een koopovereenkomst opstelde voor een onroerend goed dat reeds verkocht was.

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4. De beoordeling

Toepasselijke regelgeving

4.1 Bij de beoordeling van de voorliggende zaak neemt de kamer als uitgangspunt de artikelen 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) en artikel 99 lid 11 Wna.

Daarnaast is volgens de vaste rechtspraak (zie onder meer Gerechtshof Amsterdam

6 november 2012 ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ5466 ) ook in het notarieel tuchtrecht van belang het zogenaamde ne-bis-in-idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat een beklaagde terzake van één en hetzelfde feit(encomplex) slechts éénmaal ten overstaan van één en hetzelfde rechterlijke college verantwoording behoeft af te leggen.

Toetsing

4.2 Klager legt aan de voorliggende klacht ten grondslag dat de notaris heeft gelogen bij de behandeling van de klacht die op 12 oktober 2018 bij deze kamer is ingediend (zie 2.10). De door klager gestelde leugen van de notaris ziet dus op dezelfde zaak als de zaak waarover de notaris eerder verantwoording bij de kamer heeft afgelegd.

4.3 Dit betekent dat het ne-bis-in-idem beginsel in de weg staat aan een inhoudelijke behandeling van de voorliggende klacht. Feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de voorliggende klacht zelfstandige betekenis heeft ten opzichte van de eerder door de kamer beoordeelde klacht, zijn niet gesteld of gebleken.

Klager stelt weliswaar dat de leugen eerst in hoger beroep, dus na de oorspronkelijke behandeling van de klacht door de kamer, aan het licht zou zijn gekomen, echter deze stelling heeft klager onvoldoende onderbouwd.

Uit de uitspraak van het hof van 18 februari 2020 blijkt niet dat de door klager in hoger beroep gestelde leugen van de notaris door het hof is vastgesteld of dat impliciete aanname van de gestelde leugen aan de uitspraak van het hof ten grondslag ligt.

Het hof heeft slechts overwogen dat het in deze zaak op de weg van de notaris had gelegen om de status (verkocht of niet) en de objectgrenzen van het verkochte onroerende goed nader te onderzoeken. Het hof heeft geen enkele uitspraak gedaan over het waarheidsgehalte van de verklaringen van de notaris bij de eerdere behandeling van de klacht door de kamer.

4.4 De voorzitter komt daarom tot de conclusie dat ten aanzien van de voorliggende klacht het ne-bis-in-idem-beginsel van toepassing is dan wel dat de eventueel nader te duiden klacht van onvoldoende feitelijke grondslag is voorzien. Klager kan om deze reden kennelijk niet in zijn klacht worden ontvangen dan wel de klacht dient kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4.5 Dit leidt tot de volgende beslissing.

5. De beslissing

0border-collapse:collapse; width:558px
3

De voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter, op 25 oktober 2021.

3

Tegen deze beslissing van de voorzitter kan klager binnen veertien dagen na de datum van de verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de Kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Postadres: postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Klager dient daarbij gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter hij zich niet kan verenigen.

-----

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerknummer: C/05/395890 KL RK 21 - 168

Beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden op het verzet van

[K.],

wonende te […],

gemachtigde: mr. M.A. Schuring,

advocaat te Almelo,

tegen

[N.],

notaris te […],

gemachtigde: F. van der Woude,

advocaat te Amsterdam.

Partijen worden hierna verder aangeduid als klager en de notaris.

1.1 Voor het verloop van de procedure tot aan de beslissing van de voorzitter van

25 oktober 2021 verwijst de kamer naar hetgeen daarin dienaangaande is overwogen.

1.2 Bij brief ingekomen 5 november 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen voornoemde

beslissing van de voorzitter.

1.3 Het verzet is behandeld op de zitting van de kamer van 21 januari 2021. Daarbij zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde en namens de notaris zijn gemachtigde.

1.4 Van de zitting is een proces-verbaal opgesteld. De gemachtigden van klager en van de notaris hebben hierop gereageerd respectievelijk bij e-mail van 3 maart 2022 en van

18 maart 2022.

De reacties van partijen op het proces-verbaal worden aan het proces-verbaal gehecht en maken deel uit van het dossier waar in deze zaak op wordt beslist.

Voor de feiten gaat de kamer uit van hetgeen is overwogen in de beslissing van de voorzitter

Van 25 oktober 2021 aangezien daartegen door klager geen bezwaren zijn ingebracht.

3.1 Tijdigheid van het verzet

Het afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 25 oktober 2021 aan klager verzonden. Het verzetschrift is door de kamer ontvangen op 5 november 2021 Het verzet is derhalve binnen de verzettermijn van veertien dagen van artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna) ingesteld. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn verzet.

3.2 Gronden van de voorzittersbeslissing

Het verzet richt zich tegen de voorzittersbeslissing van 25 oktober 2021 waarbij de klacht van klager kennelijk niet-ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond is verklaard. De voorzitter heeft daarbij

- kort samengevat - overwogen dat op de klacht van klager het ne-bis-in-idem-beginsel van toepassing is dan wel dat de eventueel nader te duiden klacht van onvoldoende feitelijke grondslag is voorzien. De klacht is daarom kennelijk niet ontvankelijk en kennelijk ongegrond verklaard.

3.3 Het standpunt van klager

Klager is het op een aantal punten oneens met de voorzittersbeslissing. Klager stelt dat het verwijt van leugenachtigheid in het licht van artikel 2 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels 2011 (VBG 2011) zelfstandige betekenis heeft en zelfstandig beoordeeld kan worden en niet onder het bereik van het ne-bis-in-idem beginsel kan worden gebracht. Daarnaast stelt klager dat het verwijt van leugenachtigheid met de overlegging van de processen-verbaal uit de civiele procedure voldoende is onderbouwd.

3.4 De norm

3.4.1 Ingevolge artikel 99 lid 11 Wna kan de voorzitter na een summier onderzoek de klacht terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat deze kennelijk niet-ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond is, of van onvoldoende gewicht. In verzet moet getoetst worden of deze beslissing op goede gronden gegeven is.

3.4.2 Artikel 2 VBG bepaalt dat de notaris zich in de uitoefening van zijn beroep en daarbuiten zodanig gedraagt dat het vertrouwen in het notariaat en in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

3.5 Toetsing

3.5.1 De kamer is van oordeel dat de voorzittersbeslissing van 25 oktober 2021 niet op goede gronden gegeven is. Ter toelichting het volgende.

3.5.2 De klacht betreft niet het handelen van de notaris bij de verkoop en het transport van de panden waar het hier om gaat. Dit handelen is tuchtrechtelijk beoordeeld in een procedure voor deze kamer (beslissing 17 april 2019 ) en in hoger beroep bij de notariskamer (beslissing 18 februari 2020). In de onderhavige klachtprocedure stelt klager aan de orde dat volgens hem de notaris in de eerdere procedure bij de kamer en daarna bij het hof heeft gelogen. Klager beroept zich daarbij op twee verklaringen van getuigen, die na de uitspraak van de kamer, maar voor de behandeling van het hoger beroep, in een civiele procedure zijn gehoord. Blijkens de uitspraak van de notariskamer heeft klager dit verwijt in hoger beroep aan de orde gesteld. Uit die uitspraak blijkt echter niet dat het hof zich daarover een oordeel heeft gevormd, noch dat daarover een beslissing is genomen, daargelaten de vraag of het hof daartoe bevoegd zou zijn geweest, nu tijdens lopende procedures klager geen nieuwe klachten kunnen inbrengen.

Uit het voorgaande volgt dat er sprake is van een nieuwe klacht die niet wordt getroffen door het ne-bis-in-idembeginsel en die anders dan de voorzitter oordeelde van voldoende feitelijke grondslag is voorzien (twee getuigenverklaringen). Het verzet zal gegrond worden verklaard en de beslissing van de voorzitter zal worden vernietigd

3.6 Dit leidt tot de volgende beslissing.

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

- verklaart het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van gegrond en bepaalt dat de klacht van 16 juni 2021 zo spoedig als mogelijk inhoudelijk op de zitting van de kamer zal worden behandeld.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.C.J. Heessels, voorzitter, mr. M.M.M. Oors en

mr. D. Vergunst, leden en in tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.

secretaris voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open

-----

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: C/05/402375 KL RK 22 - 41

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[K.]

wonende te […],

gemachtigde: mr. M.A. Schuring,

advocaat te Almelo,

tegen

[N.],

notaris te […],

gemachtigde: F. van der Woude,

advocaat te Amsterdam.

Partijen worden hierna aangeduid als klager en de notaris.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de klacht van 16 juni 2021

  • het verweer van 25 augustus 2021

  • de voorzittersbeslissing van 25 oktober 2021

(kenmerknummer C/05/395890 KL RK 21 - 168)

  • het verzetschrift ingekomen op 5 november 2021

  • de reactie van de notaris op het verzetschrift van 19 januari 2022

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzet van 21 januari 2022

  • de brief met bijlagen van de advocaat van klager van 27 januari 2022

  • de brief van de advocaat van de notaris van 3 maart 2022

  • de brief van de advocaat van klager van 18 maart 2022

  • de beslissing van de kamer van 12 april 2022

(kenmerknummer C/05/389652 KL RK 21 - 103)

  • het nader verweer van de notaris ingekomen 17 oktober 2022.

1.2 De zaak is ter zitting van de kamer van 28 oktober 2022 behandeld, waarbij zijn verschenen klager en de notaris bijgestaan door hun gemachtigden.

De gemachtigden van partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd en deze voorgedragen en van het overige verhandelde is aantekening gehouden door de secretaris.

Voor de feiten gaat de kamer uit van hetgeen is overwogen in de beslissing van de voorzitter

van 25 oktober 2021, aangezien daartegen geen bezwaren zijn ingebracht en deze ook zijn overgenomen in de beslissing op verzet van de kamer van 12 april 2022.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klager stelt dat de notaris bij de kamer en het gerechtshof heeft gelogen met betrekking tot de totstandkoming van de (concept-) koopovereenkomsten van 21 juni 2018 en 26 juni 2018 tussen [C.B.V] en [V].

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2. In deze zaak verwijt klager de notaris dat deze heeft gelogen bij gelegenheid van de behandeling van de in 2018 door klager tegen hem ingediende klacht bij de kamer en daarna in hoger beroep bij het hof.

Klager stelt zich op het standpunt dat de notaris daarbij in strijd met de waarheid heeft verklaard dat op 21 juni 2018 en 26 juni 2018 (concept-)koopovereenkomsten zijn gesloten tussen [C. B.V.] en [V.]

4.3 Klager heeft deze stelling onderbouwd met verklaringen van een (adviseur van de) voormalig bestuurder van [C. B.V.] Deze verklaringen zijn afgelegd bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 22 mei 2019 ten overstaan van de rechter in de civiele procedure tussen klager en [C. B.V. ].

4.4 Genoemde procedure was aanhangig gemaakt door klager tegen [C. B.V.] en eerdergenoemde voormalig bestuurder van deze vennootschap.

Haar adviseur heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat hij “rond 25 juni 2018” in contact is gekomen met [V.]. Dit strookt niet met de stelling van de notaris dat er op 21 juni 2018 al een getekende koopovereenkomst was. De voormalig bestuurder zelf heeft daar evenwel verklaard dat [V.] volgens haar al in mei 2018 in beeld kwam, hetgeen de mogelijkheid open laat dat de overeenkomst wel al op 21 juni 2018 getekend kon zijn.

De stelling van klager dat de notaris heeft gelogen berust voor het overige geheel op de verklaring van de voormalig bestuurder. Deze enkele verklaring van de voormalig bestuurder als gedaagde partij, is evenwel onvoldoende om daaruit de gevolgtrekking te kunnen maken dat de notaris niet de waarheid heeft gesproken.

4.5 De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

- verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. I.C.J.I.M. van Dorp, voorzitter, G.J. Meijer,

H.J.T. Vos, J.A.H. Bruggemann en A.J.H.M. Janssen, leden, en in tegenwoordigheid van

mr. M.J. Derksen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op

16 februari 2023.

0border-collapse:collapse; width:558px

De secretaris

De voorzitter

3

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.