Home

Raad van State, 11-04-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1165, 201803537/1/V1

Raad van State, 11-04-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1165, 201803537/1/V1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
11 april 2019
Datum publicatie
17 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:1165
Zaaknummer
201803537/1/V1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.

Uitspraak

201803537/1/V1.

Datum uitspraak: 11 april 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 april 2018 in zaak nr. NL17.7545 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.

Bij uitspraak van 5 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Wat de staatssecretaris in grief 3 aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).

3.    In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het asielbesluit. Daartoe voert hij aan dat hij de asielaanvraag van de vreemdeling heeft ingewilligd en de vreemdeling daarom niet in een betere positie kan komen te verkeren.

4.    Het is niet uitgesloten dat de vreemdeling bijvoorbeeld in het kader van een eventuele nareisaanvraag in een betere positie kan komen te verkeren als zij in onderhavige procedure in het gelijk wordt gesteld. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.

De grief faalt.

5.    In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, gelet op de leeftijdsschouw van 21 augustus 2017 (hierna: de leeftijdsschouw) en paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), ten onrechte geen leeftijdsonderzoek heeft aangeboden. Daartoe voert hij aan dat de vreemdeling in Italië als meerderjarig is geregistreerd en asiel heeft aangevraagd als meerderjarige, zij geen identificerende documenten heeft overgelegd die haar gestelde minderjarigheid aannemelijk maken en niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert. Volgens de staatssecretaris bestaat daarom geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de leeftijdsregistratie in Italië, is de leeftijdsschouw onverplicht uitgevoerd en bestaat geen aanleiding om een leeftijdsonderzoek uit te voeren.

6.    Naar aanleiding van het onderzoek in het Eurodac-systeem heeft de staatssecretaris navraag gedaan bij de Italiaanse autoriteiten. Hij heeft vernomen dat de vreemdeling bij binnenkomst in Italië is geregistreerd met als geboortedatum 1 januari 1997 en dat zij met die geboortedatum in Italië asiel heeft aangevraagd. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, is de staatssecretaris in beginsel terecht ervan uitgegaan dat die registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat deze in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is.

6.1.    Hierin is de vreemdeling niet geslaagd. Weliswaar is de vreemdeling in Italië ook geregistreerd met de geboortedatum 14 februari 2000, maar zij heeft daarvoor geen verklaring gegeven. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:653. Die datum heeft zij in het kader van haar asielaanvraag niet genoemd.

Daarnaast voert de staatssecretaris terecht aan dat de vreemdeling met de in beroep overlegde doopakte niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij minderjarig is, omdat dit niet een door de Eritrese autoriteiten afgegeven identificerend document is. Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2591. De in beroep overlegde kopie van een schoolpas volstaat evenmin. Volgens paragraaf C1/4.3 van de Vc 2000 bevat een identificerend document onder meer een geboorteplaats. De staatssecretaris voert terecht aan dat deze ontbreekt op de schoolpas. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert. De staatssecretaris heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de in Italië geregistreerde geboortedatum en heeft reeds hierom terecht geen aanleiding gezien de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aan te bieden. Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3743, r.o. 7. Dat in het proces-verbaal van de leeftijdsschouw staat dat niet met zekerheid is vast te stellen dat de vreemdeling evident meerderjarig is en kan doorgaan als minderjarige, is niet genoeg om in aanmerking te komen voor een leeftijdsonderzoek. Daarvoor is volgens paragraaf C1/2.2 van de Vc 2000 ook vereist dat een vreemdeling niet in staat is zijn gestelde minderjarigheid aannemelijk te maken. Reeds omdat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert, heeft de staatssecretaris, gelet op het bepaalde in paragraaf C1/2.2 van de Vc 2000, terecht geen leeftijdsonderzoek aangeboden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

De grief slaagt.

7.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 april 2018 in zaak nr. NL17.7545;

III.    verklaart het door de vreemdeling in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Helmich, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Helmich

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2019

827.

Vreemdelingencirculaire 2000

Paragraaf C1/2.2:

(…) Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb aan als:

-     de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

-     de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

-     de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA; en

-     uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is.

(…)