Besluit beperking vrije visserij kustwateren
Besluit beperking vrije visserij kustwateren
Opschrift
Aanhef
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 15 maart 1989, nr. J. 891065, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;
Gelet op artikel 7, tweede lid, onderdeel c, van de Visserijwet 1963 (Stb. 312);
Gehoord het Produktschap voor Vis en Visprodukten, het Visserijschap, het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven, de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties en het Centraal Nederlands Hengelaarsverbond;
De Raad van State gehoord (advies van 10 april 1989, Nr. W11.89.0137);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 25 mei 1989, nr. J. 892574, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Het verbod van artikel 7, eerste lid, van de Visserijwet 1963 (Stb. 312) geldt tevens voor het vissen met andere vistuigen dan de hengel, het spieringtuig en de peur in de wateren die bij het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970 (Stb. 176) als kustwateren zijn aangewezen, voor zover het Rijk rechthebbende op het visrecht is en met uitzondering van:
het in artikel 2, eerste lid, van dat besluit bedoelde Nederlandse gedeelte van de Dollard en de Eems voor zover op grond van het Eems-Dollardverdrag 1960 (Trb. 69) als gemeenschappelijk visserijgebied aangewezen en
het in artikel 2, onderdeel 6, van dat besluit bedoelde deel van de Westerschelde.