De beperkingen met betrekking tot de rijbevoegdheid, bedoeld in de artikelen 16 tot en met 18, 19, 19a, 21, tweede lid, 24, 103, vierde en tiende tot en met twaalfde lid, 111 tot en met 116, 118, 118a, 145, eerste lid, onderdeel i, 192 en 193 van het Reglement rijbewijzen, worden in het rijbewijs aangeduid met de coderingen die zijn vastgesteld in de bij deze regeling behorende bijlage.
Indien in combinatie met de in de bijlage vermelde coderingen 01 tot en met 44 nadere specificaties moeten worden vermeld, worden deze met letters aangeduid met de volgende betekenis:
links;
rechts;
hand;
voet;
midden;
arm;
duim.