Home

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

Geldig vanaf 17 april 2020
Geldig vanaf 17 april 2020

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 17-04-2020]

Aanhef

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Overwegende:

  • dat er ingevolge de inwerkingtreding van de Koppelingswet een noodzaak is ontstaan te voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor een drietal categorieën vreemdelingen;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  1. de Wet: de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

  2. de Koppelingswet: de Wet van 26 maart 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland.

  3. het COA: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

  4. de Minister: de Minister van Justitie;

  5. echtgenoot: de echtgenoot, geregistreerde partner of ongehuwde partner die met een ander samenwoont en een gezamenlijke huishouding voert;

  6. alleenstaande ouder: de ongehuwde tot wiens huishouden een of meer kinderen behoren die hij verzorgt en opvoedt en die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander;

  7. minderjarige vreemdeling: een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt en niet op grond van enig wettelijk voorschrift als Nederlander moet worden behandeld;

  8. verzorger: een persoon, niet zijnde de ouder, die de minderjarige verzorgt en opvoedt als behoort deze tot het gezin;

  9. wettelijke vertegenwoordiger: de persoon die het gezag over de minderjarige heeft;

  10. instelling voor vrouwenopvang: instelling voor het tijdelijk bieden van onderdak en begeleiding aan personen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld, gefinancierd door één van de 35 centrumgemeenten voor de vrouwenopvang.

Artikel 2

1.

Het COA is belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor de volgende categorieën vreemdelingen gedurende de daarbij aangegeven termijn:

  1. een slachtoffer van mensenhandel dat rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder f of h, van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het verlenen van medewerking aan opsporing en vervolging terzake van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van strafrecht danwel op grond van artikel 8, onder k, van die wet en ten aanzien van wie door respectievelijk de Immigratie- en Naturalisatiedienst of de korpschef aan het COA een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven, vanaf het tijdstip waarop de verklaring is afgegeven tot het moment waarop het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f, h of k, van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd;

  2. een hier te lande verblijvende getuige van mensenhandel die in verband met de aangifte van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f of h van de Vreemdelingenwet 2000 en ten aanzien van wie door de korpschef of de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het COA een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven, vanaf het tijdstip waarop de verklaring tot het moment waarop het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f of h van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd.

  3. een hier te lande verblijvende vreemdeling, die in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 en ten aanzien van wie door de korpschef of de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het COA een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven, vanaf het tijdstip waarop de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, blijkens de verklaring is ingediend, tot het moment waarop het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f of h van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd.

  4. een hier te lande verblijvende vreemdeling, aan wie een verblijfsvergunning is verleend in verband met het zijn van slachtoffer van mensenhandel, die de ouder of verzorger is van één of meer minderjarige, bij deze vreemdeling verblijvende kinderen, die rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, onder f, g of h van de Vreemdelingenwet 2000, ten aanzien van wie door de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het COA een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven, tot het moment waarop het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f, g of h van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd;

  5. een samen met tenminste één ouder of verzorger hier te lande verblijvende minderjarige vreemdeling, niet zijnde een vreemdeling als bedoeld in onderdeel c, die geen aanspraak heeft op verstrekkingen op grond van enig ander wettelijk voorschrift en die blijkens een schriftelijke verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het COA rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder f, g, of h, van de Vreemdelingenwet 2000, vanaf het moment dat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder f, g, of h, van de Vreemdelingenwet 2000, is verkregen tot het moment waarop dit rechtmatig verblijf is geëindigd;

  6. een hier te lande verblijvende vreemdeling die in verband met de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van eergerelateerd geweld, huiselijk geweld of in verband met het zijn van slachtoffer van mensenhandel, niet zijnde de vreemdeling bedoeld in onderdeel a, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g, of h, van de Vreemdelingenwet 2000 en ten aanzien van wie door de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het COA een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven, vanaf het tijdstip waarop de schriftelijke verklaring is afgegeven tot het moment waarop het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f, g of h, van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd;

  7. een in verband met eergerelateerd of huiselijk geweld dan wel mensenhandel hier te lande verblijvende vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van een bijzondere geprivilegieerde status;

  8. een in verband met eergerelateerd of huiselijk geweld dan wel mensenhandel hier te lande verblijvende gemeenschapsonderdaan, bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000, die:

    1. 1°.

      rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000, gedurende drie maanden na inreis; of

    2. 2°.

      indien de periode van drie maanden na inreis verstreken is, blijkens een schriftelijke verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het COA, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g, h of k, van de Vreemdelingenwet 2000, totdat drie maanden in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden is voorzien; of

    3. 3°.

      indien de periode van drie maanden na inreis nog niet verstreken is, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 en daaropvolgend blijkens een schriftelijke verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het COA rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g, h of k, van de Vreemdelingenwet 2000, totdat drie maanden in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden is voorzien.

2.

De schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, houdt in dat de vreemdeling behoort tot één van de in het eerste lid bedoelde categorieën vreemdelingen.

3.

Het COA is ten aanzien van vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben in verband met eergerelateerd of huiselijk geweld uitsluitend belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden indien zij verblijven in een instelling voor vrouwenopvang.

Artikel 2a

De regeling is uitsluitend van toepassing op de in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, bedoelde vreemdeling:

  1. die voldoet aan de vereisten voor het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en

  2. die een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf bij een persoon die voldoet aan de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing zijnde eisen betreffende het beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13