de burgerlijke rechter,
Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
Opschrift
Aanhef
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 23 september 1999, nr. 78770/99/6;
Gelet op de artikelen 37, 39 en 41 van de Wet op de rechtsbijstand;
De Raad van State gehoord (advies van 30 november 1999, nr. WO3.99.0493/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 16 december 1999, nr. 5000238/99/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk I. Algemeen
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
wet: de Wet op de rechtsbijstand;
procedure:
een zaak die aanhangig is gemaakt bij een bij wet ingesteld tuchtrechtelijk college alsmede een zaak op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht die aanhangig is gemaakt bij:
- –
- –
de bestuursrechter,
- –
een bij verdrag met rechtspraak belast internationaal college of een daarmee vergelijkbaar internationaal college,
- –
het bestuursorgaan dat in administratief beroep oordeelt,
- –
het bestuursorgaan dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht oordeelt over een bezwaar,
- –
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of een commissie als bedoeld in artikel 671a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in het kader van voorafgaande toestemming om een arbeidsovereenkomst op te zeggen,
- –
de huurcommissie die oordeelt in het kader van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte,
- –
de instantie die oordeelt over een geschil dat is onderworpen aan arbitrage of bindend advies,
- –
de instantie die oordeelt in een wettelijk geregelde klachtprocedure,
- –
Onze Minister van Justitie en Veiligheid in het kader van het inbrengen van een zienswijze op het voornemen om:
een beslissing te nemen met betrekking tot de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000;
een beslissing te nemen met betrekking tot de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Vreemdelingenwet 2000; dan wel
een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, onderdeel c, en 33, onderdeel b, van de Vreemdelingenwet 2000 in te trekken;
- 2.
de behandeling door Onze Minister van Justitie en Veiligheid van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000;
- –
advieszaak: een zaak op het terrein van het tuchtrecht of het burgerlijk of bestuursrecht die geen procedure is;
strafzaak: een strafzaak jegens een verdachte als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en een andere zaak die in de bijlage als strafrechtelijke zaak is aangemerkt;
piketzaak: een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door het bestuur getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in de gevallen, bedoeld in de artikelen 23 en 23a.
Artikel 2
Rechtsbijstandverleners ontvangen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging als bedoeld in artikel 37 van de wet alsmede voor de verlening van rechtsbijstand in een piketzaak.
De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, omvat:
de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding voor het verrichten van juridische werkzaamheden voor de zaak;
de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding voor bepaalde kosten en het tijdverlet in verband met reizen voor de desbetreffende zaak, en
de omzetbelasting die is verschuldigd over de vergoedingen, bedoeld onder a en b.
Ten behoeve van de berekening van de vergoeding worden de krachtens dit besluit toegekende punten vermenigvuldigd met het basisbedrag, genoemd in het eerste lid van artikel 3.