Home

Besluit samenstelling en werkwijze toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur

Geldig vanaf 1 januari 2017
Geldig vanaf 1 januari 2017

Besluit samenstelling en werkwijze toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2017]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 29 december 2000, Directie Wetgeving, nr. 5071550/00/6;

Gelet op artikel VII, vierde lid, van de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering;

De Raad van State gehoord (advies van 25 januari 2001, nr. W03.01.0007/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 12 februari 2001, nr. 5079984/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder commissie: de toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur, genoemd in artikel VII, vierde en vijfde lid, van de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering en in artikel XII, derde en vierde lid, van de Wet organisatie en bestuur gerechten.

Artikel 2

1.

De commissie bestaat uit:

  1. een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, met rechtspraak belast lid van de Centrale Raad van Beroep dan wel het College van Beroep voor het bedrijfsleven, bij een van deze gerechten benoemd senior-gerechtsauditeur, gerechtsauditeur of griffier, een rechter in opleiding of officier in opleiding als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, of ambtenaar bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie of een instelling, dienst of bedrijf dat onder dat ministerie ressorteert;

  2. een lid en een plaatsvervangend lid, aan te wijzen door de Nederlandse Vereniging van Rechtspraak uit de kring van met rechtspraak belaste leden van de tot de rechterlijke macht behorende gerechten, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de bij deze gerechten benoemde senior-gerechtsauditeurs, gerechtsauditeurs en griffiers; en

  3. een lid en een plaatsvervangend lid, zijnde ambtenaar bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

2.

De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden worden door Onze Minister van Veiligheid en Justitie benoemd voor een periode van drie jaar.

3.

Onze Minister van Veiligheid en Justitie benoemt de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter niet dan nadat hij de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft gehoord.

4.

De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden kunnen worden herbenoemd.

Artikel 3

1.

Aan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, een lid of een plaatsvervangend lid wordt door Onze Minister van Veiligheid en Justitie ontslag verleend op eigen verzoek.

2.

Indien de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, een lid of een plaatsvervangend lid de ingevolge artikel 2, eerste lid, vereiste hoedanigheid verliest, wordt door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan hem ontslag verleend.

3.

Degene die in de plaats van degene aan wie ontslag als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verleend, wordt benoemd tot voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, lid of plaatsvervangend lid, wordt in afwijking van artikel 2, tweede lid, benoemd voor de periode gedurende welke zijn voorganger, gerekend vanaf de datum van zijn ontslag, nog benoemd zou zijn geweest.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10