Home

Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995

Geldig van 20 december 2016 tot 1 december 2017
Geldig van 20 december 2016 tot 1 december 2017

Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 20-12-2016 tot 01-12-2017]

Deel I

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.01. Betekenis van enige uitdrukkingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

Typen vaartuigen

  1. 01.

    vaartuig: een schip of een drijvend werktuig;

  2. 02.

    schip: een binnenschip of een zeeschip;

  3. 03.

    binnenschip: een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;

  4. 04.

    zeeschip: een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd;

  5. 05.

    motorschip: een motortankschip of een motorvrachtschip;

  6. 06.

    motortankschip: een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen in vaste tanks en gebouwd om door middel van zijn eigen mechanische middelen tot voortbeweging zelfstandig te varen;

  7. 07.

    motorvrachtschip: een schip, niet zijnde een motortankschip, dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd om door middel van zijn eigen mechanische middelen tot voortbeweging zelfstandig te varen;

  8. 08.

    kanaalspits: een binnenschip waarvan de lengte niet meer dan 38,50 m en de breedte niet meer dan 5,05 m bedraagt en dat gewoonlijk op het Rijn-Rhône kanaal vaart;

  9. 09.

    sleepboot: een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;

  10. 10.

    duwboot: een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel;

  11. 11.

    sleepschip: een sleeptankschip of een sleepvrachtschip;

  12. 12.

    sleeptankschip: een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen in vaste tanks en is gebouwd om te worden gesleept zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging, dan wel met eigen mechanische middelen tot voortbeweging die slechts verplaatsingen over kleine afstanden toelaten;

  13. 13.

    sleepvrachtschip: een schip, niet zijnde een sleeptankschip, dat is bestemd voor het vervoer van goederen en is gebouwd om te worden gesleept zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging, dan wel met eigen mechanische middelen tot voortbeweging die slechts verplaatsingen over kleine afstanden toelaten;

  14. 14.

    duwbak: een tankduwbak, een vrachtduwbak of een zeeschipbak;

  15. 15.

    tankduwbak: een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen in vaste tanks en gebouwd of in het bijzonder geschikt is om te worden geduwd zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging, dan wel met eigen mechanische middelen tot voortbeweging die slechts verplaatsingen over kleine afstanden toelaten, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel;

  16. 16.

    vrachtduwbak: een schip, niet zijnde een tankduwbak, dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd of in het bijzonder geschikt is om te worden geduwd zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging, dan wel met eigen mechanische middelen tot voortbeweging die slechts verplaatsingen over kleine afstanden toelaten, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel;

  17. 17.

    zeeschipbak: een duwbak, die is gebouwd om aan boord van een zeeschip te kunnen worden vervoerd en om de binnenwateren te bevaren;

  18. 18.

    passagiersschip: een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;

  19. 19.

    schip voor dagtochten: een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers;

  20. 20.

    hotelschip: een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers;

  21. 20a.

    snel schip: een schip met eigen mechanische middelen tot voortbeweging dat een snelheid ten opzichte van het water kan bereiken van meer dan 40 km/u;

  22. 21.

    drijvend werktuig: een drijvend bouwsel waarop zich werkinstallaties bevinden, zoals kranen, baggermolens, hei-installaties of elevatoren;

  23. 22.

    schip bestemd voor bouwwerkzaamheden: een schip dat vanwege zijn bouwwijze en uitrusting geschikt en bestemd is om voor werkzaamheden op bouwlokaties te worden gebruikt, zoals spoelbakken, onderlossers, dekschuiten, pontons of steenstorters;

  24. 23.

    pleziervaartuig: een schip, niet zijnde een passagiersschip, dat is bestemd voor sportieve en recreatieve doeleinden;

  25. 23a.

    bijboot: een boot om gebruikt te worden voor vervoer, redding, berging en werkzaamheden;

  26. 24.

    drijvende inrichting: een drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst, zoals een badinrichting, een dok, een steiger of een botenhuis;

  27. 25.

    drijvend voorwerp: een vlot, alsmede een ander voorwerp of samenstel van voorwerpen dat geschikt is gemaakt om te varen en dat geen schip, drijvend werktuig of drijvende inrichting is;

Samenstellen van vaartuigen

  1. 26.

    samenstel: een hecht samenstel of een sleep;

  2. 27.

    formatie: vorm van de samenstelling van een samenstel;

  3. 28.

    hecht samenstel: een duwstel of een gekoppeld samenstel;

  4. 29.

    duwstel: een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als ‘duwboot’ of ‘duwboten’. Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;

  5. 30.

    gekoppeld samenstel: een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;

  6. 31.

    sleep: een samenstel van één of meer vaartuigen, drijvende inrichtingen of drijvende voorwerpen, dat wordt gesleept door één of meer tot het samenstel behorende vaartuigen met motoraandrijving;

Bijzondere ruimten van vaartuigen

  1. 32.

    hoofdmachinekamer: de ruimte waarin de voortstuwingsmotoren zijn opgesteld;

  2. 33.

    machinekamer: een ruimte waarin verbrandingsmotoren zijn opgesteld;

  3. 34.

    ketelruim: een ruimte waarin een met brandstof gestookte inrichting voor het opwekken van stoom of het verwarmen van thermische olie is opgesteld;

  4. 35.

    gesloten opbouw: een doorlopende vaste en waterdichte opbouw met vaste wanden die blijvend en waterdicht met het dek zijn verbonden;

  5. 36.

    stuurhuis: de ruimte waarin de voor het voeren van het schip noodzakelijke bedienings- en controleapparatuur is opgesteld;

  6. 37.

    verblijf: de ruimte die bestemd is voor de gewoonlijk aan boord verblijvende personen, met inbegrip van keukens, provisiekamers, toiletten, wasgelegenheden, washokken, portalen en gangen, met uitzondering van het stuurhuis;

  7. 37a.

    passagiersverblijf: voor passagiers aan boord aangewezen ruimten en afgesloten zones zoals salons, kantoren, verkoopruimten, kapsalons, droogruimten, wasserijen, sauna’s, toiletten, wasgelegenheden, gangen, verbindingsgangen en open trappenhuizen;

  8. 37b.

    controlepost: een stuurhuis, een ruimte waarin een noodstroominstallatie dan wel onderdelen daarvan aanwezig zijn of een ruimte met een permanent door boordpersoneel of leden van de bemanning bezette post, zoals voor brandmeldinstallaties, afstandsbedieningen van deuren of brandkleppen;

  9. 37c.

    trappenschacht: een schacht van een binnen het schip gelegen trap of van een lift;

  10. 37d.

    verblijfsruimte: een ruimte van een verblijf of een passagiersverblijf. Op passagiersschepen zijn keukens geen verblijfsruimten;

  11. 37e.

    keuken: een ruimte met een fornuis of een vergelijkbare kookgelegenheid;

  12. 37f.

    voorraadruimte: een ruimte voor de opslag van brandbare vloeistoffen of een ruimte met een vloeroppervlak van meer dan 4 m2 voor de opslag van voorraden;

  13. 38.

    laadruim: een naar voren en achteren door schotten begrensd, open of door luiken gesloten deel van het schip, dat is bestemd voor het vervoer van goederen als stukgoed of in bulk, dan wel voor het onderbrengen van tanks die onafhankelijk zijn van de scheepsromp;

  14. 39.

    vaste tank: een met het schip verbonden tank, waarbij de tankwanden kunnen worden gevormd ofwel door de scheepsromp zelf ofwel door wanden die onafhankelijk zijn van de scheepsromp;

  15. 40.

    werkplek: een gebied waar de bemanning zijn werk moet verrichten, met inbegrip van loopplank, slingergiek en bijboot;

  16. 41.

    verkeersweg: een gebied dat gewoonlijk dient voor het verplaatsen van personen en goederen;

  17. 41a.

    veilige zone: een gebied dat aan de buitenkant wordt begrensd door een loodrecht vlak, dat op een afstand van 1/5 BWL evenwijdig aan de scheepshuid in het vlak van de grootste inzinking loopt;

  18. 41b.

    verzamelruimten: ruimten op het schip die speciaal beschermd zijn en waar personen zich in geval van gevaar moeten ophouden;

  19. 41c.

    evacuatieruimten: deel van de verzamelruimten op het schip van waar uit een evacuatie van personen kan worden gerealiseerd;

Scheepsbouwkundige begrippen

  1. 42.

    vlak van de grootste inzinking: het vlak door de waterlijn, overeenkomende met de grootst mogelijke inzinking waarbij het vaartuig mag varen;

  2. 43.

    veiligheidsafstand: de afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt waarboven het vaartuig niet meer als waterdicht wordt beschouwd;

  3. 43a.

    resterende veiligheidsafstand: de bij slagzij van het vaartuig aanwezige loodrechte afstand tussen het wateroppervlak en het laagste punt van de ingedompelde zijde, waarboven het vaartuig niet meer als waterdicht wordt beschouwd;

  4. 44.

    vrijboord: de afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt van het gangboord of, bij ontbreken van een gangboord, het laagste punt van het vaste boord;

  5. 44a.

    resterend vrijboord: de bij slagzij van het vaartuig aanwezige loodrechte afstand tussen het wateroppervlak en de bovenkant van het dek op het laagste punt van de ondergedompelde zijde of, indien er geen dek is, het laagste punt van het vaste boord;

  6. 45.

    indompelingsgrenslijn: een denkbeeldige lijn op de boordwand, die ten minste 10 cm onder het schottendek en ten minste 10 cm onder het laagste niet waterdichte punt van de boordwand loopt. Bij ontbreken van een schottendek moet worden uitgegaan van een lijn, die ten minste 10 cm onder de laagste lijn loopt tot waar de buitenbeplating waterdicht is;

  7. 46.

    waterverplaatsing [V]: het ingedompelde volume van het schip in m3;

  8. 47.

    deplacement [D]: totaal gewicht van het schip met inbegrip van de lading in t;

  9. 48.

    blokcoëfficiënt of CB: de verhouding van de waterverplaatsing tot het product van lengte LWL × breedte BWL × diepgang T;

  10. 49.

    lateraal oppervlak boven de waterlijn [A]: het zijvlak van het schip boven de waterlijn in m2;

  11. 50.

    schottendek: het dek tot waar de voorgeschreven waterdichte schotten zijn opgetrokken en vanwaar het vrijboord wordt gemeten;

  12. 51.

    schot: een over het algemeen verticale wand, dienend voor de indeling van het schip, en grenzend aan de scheepsbodem, boordwanden of andere schotten en die tot een zekere hoogte wordt opgetrokken;

  13. 52.

    dwarsschot: een schot dat van boordwand tot boordwand reikt;

  14. 53.

    wand: een over het algemeen verticaal scheidingsvlak;

  15. 54.

    scheidingswand: een niet waterdichte wand;

  16. 55.

    lengte [L]: de grootste lengte van de scheepsromp in m, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;

  17. 56.

    lengte over alles: de grootste lengte van het vaartuig in m met inbegrip van alle vaste aanbouwsels, zoals delen van roer- en voortstuwingsinstallaties, werktuigbouwkundige inrichtingen en dergelijke (ten hoogste toegelaten afmeting in de zin van het Rijnvaartpolitiereglement);

  18. 57.

    lengte [LWL]: de in het vlak van de grootste inzinking van het schip gemeten grootste lengte van de scheepsromp in m;

  19. 58.

    breedte [B]: de grootste breedte van de scheepsromp in m, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);

  20. 59.

    breedte over alles: de grootste breedte van het vaartuig in m met inbegrip van alle vaste aanbouwsels, zoals schoepraderen, schuurlijsten, werktuigbouwkundige inrichtingen en dergelijke (ten hoogste toegelaten breedte in de zin van het Rijnvaartpolitiereglement);

  21. 60.

    breedte [BWL]: de grootste breedte van de scheepsromp, gemeten in het vlak van de grootste inzinking van het schip, op de buitenkant van de huidbeplating in m;

  22. 61.

    holte [H]: kleinste verticale afstand tussen de onderkant van de bodembeplating of van de kiel en het laagste punt van het dek aan de zijde van het schip in m;

  23. 62.

    diepgang [T]: de verticale afstand van het laagste punt van de scheepsromp aan de onderkant van de bodembeplating of van de kiel tot het vlak van de grootste inzinking van de scheepsromp in m;

  24. 63.

    voorloodlijn: de loodrechte lijn door het snijpunt van de voorzijde van de scheepsromp met het vlak van de grootste inzinking;

  25. 64.

    vrije breedte van het gangboord: de afstand tussen de loodrechte lijn door het meest ver in het gangboord uitstekende deel van het luikhoofd en de loodrechte lijn door de binnenkant van de beveiliging tegen vallen (reling, voetlijst) aan de buitenkant van het gangboord;

Stuurinrichtingen

  1. 65.

    stuurinrichting: iedere voor het sturen van het schip benodigde inrichting die voor het bereiken van de manoeuvreereigenschappen als bedoeld in hoofdstuk 5 moet worden gebruikt;

  2. 66.

    roer: het roerblad of de roerbladen met de roerkoning en met inbegrip van het kwadrant, de helmstok en de verbindingsdelen met de stuurmachine;

  3. 67.

    stuurmachine: het deel van de stuurinrichting dat de beweging van het roer bewerkstelligt;

  4. 68.

    stuurmachine-aandrijving: de aandrijving van de stuurmachine vanaf de energiebron tot de verbinding met de stuurmachine;

  5. 69.

    energiebron: de energieverzorging van de stuurmachine-aandrijving en van de besturing vanuit het boordnet, een accumulator of een verbrandingsmotor;

  6. 70.

    besturing: de elementen en stroomkringen voor het bedienen van een mechanische stuurmachine-aandrijving;

  7. 71.

    aandrijfinstallatie van de stuurmachine: de stuurmachine-aandrijving met inbegrip van de bijbehorende besturing en energiebron;

  8. 72.

    handaandrijving: een aandrijving waarbij de beweging van het roer wordt bewerkstelligd door een handbewogen stuurwiel met mechanische of hydraulische overbrenging, zonder gebruik van een extra energiebron;

  9. 73.

    handhydraulische aandrijving: een handaandrijving met hydraulische overbrenging;

  10. 74.

    stuurautomaat: een inrichting die, afhankelijk van de ingestelde waarde, een bepaalde draaisnelheid van het schip automatisch bewerkstelligt en handhaaft;

  11. 75.

    éénmansstuurstelling voor het varen op radar: een stuurstelling die zodanig is ingericht dat het schip gedurende het varen op radar door één persoon kan worden gevoerd;

Eigenschappen van constructiedelen en materialen

  1. 76.

    waterdicht: constructiedelen of inrichtingen die zo zijn uitgevoerd dat het binnendringen van water wordt verhinderd;

  2. 77.

    spatwater- en regendicht: constructiedelen of inrichtingen die zo zijn uitgevoerd dat zij onder normale omstandigheden slechts een onbeduidende hoeveelheid water doorlaten;

  3. 78.

    gasdicht: constructiedelen of inrichtingen die zo zijn uitgevoerd dat het doordringen van gassen of dampen wordt verhinderd;

  4. 79.

    onbrandbaar: een materiaal dat niet brandbaar is en geen ontvlambare gassen ontwikkelt in zodanige hoeveelheden dat deze bij verhitting tot ongeveer 750 °C tot zelfontbranding overgaan;

  5. 80.

    moeilijk ontvlambaar: een materiaal dat zelf of waarbij tenminste de oppervlakken daarvan het uitbreiden van een brand volgens de testprocedure als bedoeld in artikel 15.11, eerste lid, onder c, beperken;

  6. 81.

    brandwerendheid: de eigenschap van constructiedelen of inrichtingen die is aangetoond met de testprocedure als bedoeld in artikel 15.11, eerste lid, onder d;

  7. 81a.

    Code voor brandtestprocedures: de bij de resolutie MSC.61(67) van het maritieme veiligheidscomité van de IMO aangenomen Internationale code voor de toepassing van brandtestprocedures;

Radarapparaten

  1. 82.

    radarapparaat: hulpmiddel bij de navigatie voor de registratie en de weergave van de omgeving en het verkeer;

  2. 83.

    Inland ECDIS: gestandaardiseerd systeem voor de elektronische weergave van binnenvaartkaarten en de daarmee verbonden informatie, dat geselecteerde informatie uit een specifiek geproduceerde elektronische binnenvaartkaart en naar keuze informatie van andere navigatiesensoren weergeeft;

  3. 83a.

    Navigatielichten: flikkeringen van navigatielantaarns van schepen;

  4. 83b.

    Lichtseinen: flikkeringen ter versterking van optische of akoestische tekens;

  5. 84.

    Inland ECDIS apparaat: apparaat voor de weergave van elektronische binnenvaartkaarten, dat in de informatiemodus en de navigatiemodus gebruikt kan worden;

  6. 85.

    informatiemodus: gebruik van Inland ECDIS alleen voor informatiedoeleinden zonder geïntegreerd radarbeeld;

  7. 86.

    navigatiemodus: gebruik van Inland ECDIS bij het sturen van het schip met geïntegreerd radarbeeld;

Overige begrippen

  1. 87.

    erkend classificatiebureau: een classificatiebureau dat is erkend door alle Oeverstaten en België, te weten: Det Norske Veritas Germanischer Lloyd (DNV GL), Bureau Veritas (BV) en Lloyd’s Register of Shipping (LR);”

  2. 88.

    hoogste klasse: een schip heeft de hoogste klasse, indien:

    • de scheepsromp met inbegrip van de roerinstallatie en het manoeuvreersysteem alsmede de uitrusting met ankers en kettingen beantwoordt aan de voorschriften van een erkend classificatiebureau en is gebouwd en getest onder toezicht daarvan;

    • de drijfinrichting alsmede de voor het gebruik aan boord noodzakelijke hulpmotoren en inrichtingen op het gebied van machinebouw en elektriciteit zijn aangelegd en getest volgens de voorschriften van dit classificatiebureau, de inbouw daarvan onder toezicht van het classificatiebureau is uitgevoerd en de installatie als geheel na de inbouw door het bureau met succes is beproefd;

Informatie en navigatieapparatuur

  1. 88a.

    Inland AIS-apparaat: een apparaat dat op een schip is ingebouwd en dat in de zin van de standaard ‘Volgen en opsporen van schepen in de binnenvaart’ (Besluit 2006-I-21) wordt gebruikt;

  2. 89.

    boordpersoneel: alle aan boord van een passagiersschip aangestelde personen die niet tot de bemanning behoren;

  3. 90.

    personen met beperkte mobiliteit: personen die specifieke moeilijkheden hebben bij het gebruik van openbare vervoermiddelen, zoals oudere mensen, gehandicapten, personen met een handicap op het gebied van de zintuigen, rolstoelgebruikers, zwangere vrouwen en personen die kleine kinderen begeleiden;

  4. 91.

    ADN: het in de bijlagen bij het Europees verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren vermelde reglement (ADN);

  5. 92.

    erkende deskundige: een persoon die door een bevoegde autoriteit of door een geautoriseerde instantie van één der Rijnoeverstaten of van België is erkend, op grond van zijn vakkundige opleiding en ervaring bijzondere kennis op het te beproeven gebied heeft, met de ter zake dienende voorschriften en algemeen erkende technische regels (bijvoorbeeld EN-normen, specifieke reglementen, technische regels van andere EU-lidstaten) volkomen vertrouwd is en de betrokken installaties of inrichtingen kan keuren en met kennis van zaken kan beoordelen;

  6. 93.

    deskundige: een persoon die op grond van zijn vakkundige opleiding en ervaring voldoende kennis op het te beproeven gebied heeft en met de ter zake dienende voorschriften en algemeen erkende technische regels (bijvoorbeeld EN-normen, specifieke reglementen, technische regels van andere EU-lidstaten) zover vertrouwd is, dat hij de bedrijfszekerheid van de betrokken installaties en inrichtingen kan beoordelen.

Artikel 1.02. Toepasselijkheid van het reglement

1.

Dit reglement is van toepassing op:

  1. schepen met een lengte van 20 m of meer;

  2. schepen waarvan het volume, berekend uit het produkt L * B * T, 100 m³ of meer bedraagt.

2.

Ongeacht het in het eerste lid bepaalde is dit reglement van toepassing op alle:

  1. sleep- en duwboten die zijn bestemd om de in het eerste lid bedoelde schepen of drijvende werktuigen te slepen, te duwen of langszijde gekoppeld mede te voeren;

  2. schepen die beschikken over een certificaat van goedkeuring als bedoeld in het ADN;

  3. passagiersschepen;

  4. drijvende werktuigen.

3.

Dit reglement is niet van toepassing op veerponten als bedoeld in het Rijnvaartpolitiereglement.

Artikel 1.03. Certificaat van onderzoek

Artikel 1.04. Kanaalspitsen, die varen tussen Basel en de sluizen te Iffezheim

Artikel 1.05. Zeeschepen

Artikel 1.06. Wijzigingen door voorschriften van tijdelijke aard

Artikel 1.07. Dienstinstructie voor de Commissies van Deskundigen en de bevoegde autoriteiten

Hoofdstuk 2. Procedure

Artikel 2.01. Commissie van Deskundigen

Artikel 2.02. Aanvraag van het onderzoek

Artikel 2.03. Aanbieding van het vaartuig voor het onderzoek

Artikel 2.04. Afgifte van het certificaat van onderzoek

Artikel 2.05. Voorlopig certificaat van onderzoek

Artikel 2.06. Geldigheidsduur van het certificaat van onderzoek

Artikel 2.07. Aantekeningen in en wijzigingen van het certificaat van onderzoek

Artikel 2.08. Bijzonder onderzoek

Artikel 2.09. Aanvullend onderzoek

Artikel 2.10. Vrijwillig onderzoek

Artikel 2.11. Van overheidswege gelast onderzoek

Artikel 2.12. Verklaring van een classificatiebureau of van een andere instantie

Artikel 2.13. Inhouding en teruggave van het certificaat van onderzoek

Artikel 2.14. Duplicaten

Artikel 2.15. Kosten

Artikel 2.16. Inlichtingen

Artikel 2.17. Registratie van de certificaten van onderzoek

Artikel 2.18. Uniek Europees scheepsidentificatienummer

Artikel 2.19. Gelijkwaardigheid en afwijkingen

Deel II. Bouw, inrichting en uitrusting

Hoofdstuk 3. Scheepsbouwkundige eisen

Artikel 3.01. Algemene regel

Artikel 3.02. Sterkte en stabiliteit

Artikel 3.03. Scheepsromp

Artikel 3.04. Machinekamers, ketelruimen en brandstofbunkers

Hoofdstuk 4. Veiligheidsafstand, vrijboord en diepgangsschalen

Artikel 4.01. Veiligheidsafstand

Artikel 4.02. Vrijboord

Artikel 4.03. Kleinste vrijboord

Artikel 4.04. Inzinkingsmerken

Artikel 4.05. Ten hoogste toegelaten inzinking van schepen waarvan de laadruimen niet altijd spatwater- en regendicht zijn gesloten

Artikel 4.06. Diepgangsschalen

Hoofdstuk 5. Manoeuvreereigenschappen

Artikel 5.01. Algemene bepalingen

Artikel 5.02. Proefvaarten

Artikel 5.03. Proefvaarttraject

Artikel 5.04. Beladingstoestand van schepen en samenstellen tijdens de proefvaart

Artikel 5.05. Hulpmiddelen aan boord voor de proefvaart

Artikel 5.06. Snelheid (vooruitvaren)

Artikel 5.07. Stopeigenschappen

Artikel 5.08. Achteruitvaareigenschappen

Artikel 5.09. Uitwijkeigenschappen

Artikel 5.10. Keereigenschappen

Hoofdstuk 6. Stuurinrichtingen

Artikel 6.01. Algemene eisen

Artikel 6.02. Aandrijving van de stuurmachine

Artikel 6.03. Hydraulische aandrijfinstallatie van de stuurmachine

Artikel 6.04. Energiebron

Artikel 6.05. Handaandrijving

Artikel 6.06. Roerpropeller-, waterstraal-, cycloïdaalschroef- en boegschroefinstallaties

Artikel 6.07. Signalering en controle

Artikel 6.08. Stuurautomaat

Artikel 6.09. Keuring

Hoofdstuk 7. Stuurhuis

Artikel 7.01. Algemene bepalingen

Artikel 7.02. Vrij zicht

Artikel 7.03. Algemene eisen voor bedieningsapparatuur en signalerings- en controle-instrumenten

Artikel 7.04. Bijzondere eisen voor bedieningsapparatuur en signalerings- en controle-instrumenten voor voortstuwingsmotoren en stuurinrichtingen

Artikel 7.05. Navigatielichten, lichtseinen en geluidsseinen

Artikel 7.06. Informatie- en navigatieapparatuur

Artikel 7.07. Navigatieapparatuur

Artikel 7.08. Interne spreekverbinding aan boord

Artikel 7.09. Alarminstallatie

Artikel 7.10. Verwarming en ventilatie

Artikel 7.11. Installatie voor het bedienen van hekankers

Artikel 7.12. In de hoogte verstelbare stuurhuizen

Artikel 7.13. Aantekening in het certificaat van onderzoek voor schepen met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar

Hoofdstuk 8. Werktuigbouwkundige eisen

Artikel 8.01. Algemene bepalingen

Artikel 8.02. Veiligheid

Artikel 8.03. Voortstuwingsinstallaties

Artikel 8.04. Uitlaatgassenleidingen van verbrandingsmotoren

Artikel 8.05. Brandstoftanks, -pijpleidingen en toebehoren

Artikel 8.06. Smeerolietanks, leidingen en toebehoren

Artikel 8.07. Tanks voor olie, die in krachtoverbrengingsystemen, schakel- , voortstuwings- en verwarmingssystemen wordt gebruikt, leidingen en toebehoren

Artikel 8.08. Lensinrichting

Artikel 8.09. Inrichtingen voor het verzamelen van oliehoudend water en afgewerkte olie

Artikel 8.10. Door schepen voortgebracht geluid

Hoofdstuk 8A. Uitstoot van schadelijke gassen en luchtverontreinigende deeltjes door dieselmotoren

Artikel 8a.01. Definities

Artikel 8a.02. Basisprincipes

Artikel 8a.03. Aanvraag van een typegoedkeuring

Artikel 8a.04. Typegoedkeuringsprocedure

Artikel 8a.05. Wijziging van goedkeuringen

Artikel 8a.06. Conformiteit

Artikel 8a.07. Erkenning van andere gelijkwaardige normen

Artikel 8a.08. Controle van de identificatienummers

Artikel 8a.09. Conformiteit van de produktie

Artikel 8a.10. Non-conformiteit met het goedgekeurde motortype, de goedgekeurde motorfamilie of de goedgekeurde motorgroep

Artikel 8a.11. Inbouwkeuring, tussentijdse keuring en bijzondere keuring

Artikel 8a.12. Bevoegde autoriteiten en technische diensten

Hoofdstuk 8b. Bijzondere bepalingen voor vaartuigen uitgerust met voortstuwings- of hulpsystemen die brandstoffen gebruiken met een vlampunt van 55 ˚C of minder

Artikel 8b.01. Algemeen

Artikel 8b.02. Keuring

Artikel 8b.03. Veiligheidsorganisatie

Artikel 8b.04. Milieuvereisten

Artikel 8b.05. Markeringen

Artikel 8b.06. Autonome voortstuwing

Artikel 8b.07. Technische diensten

Hoofdstuk 9. Elektrische installaties

Artikel 9.01. Algemene bepalingen

Artikel 9.02. Systemen voor de energieverzorging

Artikel 9.03. Bescherming tegen aanraking, binnendringen van vreemde voorwerpen en water

Artikel 9.04. Bescherming tegen explosie

Artikel 9.05. Aarding

Artikel 9.06. Ten hoogste toegelaten spanningen

Artikel 9.07. Verdeelsystemen

Artikel 9.08. Aansluiting aan het walnet of ander extern net

Artikel 9.09. Stroomlevering aan andere vaartuigen

Artikel 9.10. Generatoren en motoren

Artikel 9.11. Accumulatoren

Artikel 9.12. Schakelinrichtingen

Artikel 9.13. Noodstopschakelaars

Artikel 9.14. Installatiemateriaal

Artikel 9.15. Kabels

Artikel 9.16. Verlichtingsinstallaties

Artikel 9.17. Navigatielantaarns

Artikel 9.18

Artikel 9.19. Alarm- en beveiligingssystemen voor werktuigbouwkundige inrichtingen

Artikel 9.20. Elektronische installaties

Artikel 9.21. Elektromagnetische verdraagbaarheid

Hoofdstuk 10. Uitrusting

Artikel 10.01. Ankeruitrusting

Artikel 10.02. Overige uitrusting

Artikel 10.03. Draagbare blustoestellen

Artikel 10.03a. Vast ingebouwde brandblusinstallaties in verblijven, stuurhuizen en passagiersruimten

Artikel 10.03b. Vast ingebouwde brandblusinstallaties in machinekamers, ketelruimen en pompkamers

Artikel 10.03c. Vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van objecten

Artikel 10.04. Bijboten

Artikel 10.05. Reddingsboeien en reddingsvesten

Hoofdstuk 11. Veiligheid op de werkplek

Artikel 11.01. Algemene bepalingen

Artikel 11.02. Bescherming tegen vallen

Artikel 11.03. Afmeting van de werkplekken

Artikel 11.04. Gangboord

Artikel 11.05. Toegangen tot de werkplekken

Artikel 11.06. Uitgangen en nooduitgangen

Artikel 11.07. Klimvoorzieningen

Artikel 11.08. Binnenruimten

Artikel 11.09. Bescherming tegen geluidshinder en trillingen

Artikel 11.10. Luiken

Artikel 11.11. Lieren

Artikel 11.12. Kranen

Artikel 11.13. Opslag van brandbare vloeistoffen

Hoofdstuk 12. Verblijven

Artikel 12.01. Algemene bepalingen

Artikel 12.02. Bijzondere bouwkundige eisen aan de verblijven

Artikel 12.03. Sanitaire voorzieningen

Artikel 12.04. Keukens

Artikel 12.05. Drinkwaterinstallaties

Artikel 12.06. Verwarming en ventilatie

Artikel 12.07. Overige bepalingen inzake de inrichting van de verblijven

Hoofdstuk 13. Verwarmings-, kook- en koelinstallaties die werken op brandstoffen

Artikel 13.01. Algemene eisen

Artikel 13.02. Gebruik van vloeibare brandstoffen, petroleumtoestellen

Artikel 13.03. Oliekachels met verdampingsbranders en oliestookinstallaties met verstuivingsbranders

Artikel 13.04. Oliekachels met verdampingsbranders

Artikel 13.05. Oliestookinstallaties met verstuivingsbranders

Artikel 13.06. Luchtverhitters

Artikel 13.07. Verwarming met vaste brandstoffen

Artikel 13.08

Hoofdstuk 14. Vloeibaargasinstallaties voor huishoudelijk gebruik

Artikel 14.01. Algemene bepalingen

Artikel 14.02. Installaties

Artikel 14.03. Flessen

Artikel 14.04. Opstelling en inrichting van de flessenkast

Artikel 14.05. Reserveflessen en lege flessen

Artikel 14.06. Drukregelaars

Artikel 14.07. Druk

Artikel 14.08. Pijpleidingen en flexibele leidingen

Artikel 14.09. Distributienet

Artikel 14.10. Gebruiksapparaten en de opstelling daarvan

Artikel 14.11. Ventilatie en afvoer van de verbrandingsgassen

Artikel 14.12. Gebruiks- en veiligheidsinstructies

Artikel 14.13. Keuring

Artikel 14.14. Voorwaarden voor beproevingen

Artikel 14.15. Attest

Hoofdstuk 14a. Boordzuiveringsinstallaties

Artikel 14a.01. Definities

Artikel 14a.02. Algemeen

Artikel 14a.03. Aanvraag van een typegoedkeuring

Artikel 14a.04. Typegoedkeuringsprocedure

Artikel 14a.05. Wijziging van typegoedkeuringen

Artikel 14a.06. Conformiteit van de typegoedkeuring

Artikel 14a.07. Erkenning van andere gelijkwaardige normen

Artikel 14a.08. Controle van de serienummers

Artikel 14a.09. Conformiteit van de productie

Artikel 14a.10. Non-conformiteit met het typegoedgekeurde boordzuiveringsinstallatietype

Artikel 14a.11. Steekproefmeting/bijzondere keuring

Artikel 14a.12. Bevoegde autoriteiten en technische diensten

Hoofdstuk 15. Bijzondere bepalingen voor passagiersschepen

Artikel 15.01. Algemene bepalingen

Artikel 15.02. Scheepsromp

Artikel 15.03. Stabiliteit

Artikel 15.04. Veiligheidsafstand en vrijboord

Artikel 15.05. Ten hoogste toegelaten aantal passagiers

Artikel 15.06. Passagiersverblijven

Artikel 15.07. Voortstuwingssysteem

Artikel 15.08. Veiligheidsinrichting en -uitrusting

Artikel 15.09. Reddingsmiddelen

Artikel 15.10. Elektrische installaties

Artikel 15.11. Brandbeveiliging

Artikel 15.12. Brandbestrijding

Artikel 15.13. Veiligheidsorganisatie

Artikel 15.14. Voorzieningen voor het verzamelen en het verwijderen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 15.15. Minder zware eisen voor bepaalde schepen

Hoofdstuk 16. Bijzondere bepalingen voor vaartuigen die zijn bestemd om deel uit te maken van een duwstel, een sleep of een gekoppeld samenstel

Artikel 16.01. Vaartuigen die geschikt zijn om te duwen

Artikel 16.02. Vaartuigen die geschikt zijn om te worden geduwd

Artikel 16.03. Vaartuigen die geschikt zijn om een gekoppeld samenstel voort te bewegen

Artikel 16.04. Vaartuigen die geschikt zijn om te worden voortbewogen in een samenstel

Artikel 16.05. Vaartuigen die geschikt zijn om te slepen

Artikel 16.06. Proefvaarten met samenstellen

Artikel 16.07. Aantekeningen in het certificaat van onderzoek

Hoofdstuk 17. Bijzondere bepalingen voor drijvende werktuigen

Artikel 17.01. Algemene bepalingen

Artikel 17.02. Afwijkingen

Artikel 17.03. Overige bepalingen

Artikel 17.04. Resterende veiligheidsafstand

Artikel 17.05. Resterend vrijboord

Artikel 17.06. Hellingproef

Artikel 17.07. Bewijs van stabiliteit

Artikel 17.08. Bewijzen van stabiliteit bij verminderd resterend vrijboord

Artikel 17.09. Inzinkingsmerken en diepgangsschalen

Artikel 17.10. Drijvende werktuigen zonder bewijs van stabiliteit

Hoofdstuk 18. Bijzondere bepalingen voor schepen bestemd voor bouwwerkzaamheden

Artikel 18.01. Voorwaarden voor gebruik

Artikel 18.02. Toepasselijkheid van Deel II

Artikel 18.03. Afwijkingen

Artikel 18.04. Veiligheidsafstand en vrijboord

Artikel 18.05. Bijboten

Hoofdstuk 19. Bijzondere bepalingen voor kanaalspitsen

Artikel 19.01. Algemene bepaling

Artikel 19.02. Toepasselijkheid van Deel II

Artikel 19.03 [Vervallen per 01-07-2011]

Hoofdstuk 20. Bijzondere bepalingen voor zeeschepen

Artikel 20.01. Toepasselijkheid van Deel II

Artikel 20.02 [Vervallen per 01-07-2011]

Artikel 20.03

Hoofdstuk 21. Bijzondere bepalingen voor pleziervaartuigen

Artikel 21.01. Algemene bepaling

Artikel 21.02. Toepasselijkheid van Deel II

Artikel 21.03 [Vervallen per 01-07-2011]

Hoofdstuk 22. Stabiliteit van schepen die containers vervoeren

Artikel 22.01. Algemene bepalingen

Artikel 22.02. Criteria en rekenmethode voor de stabiliteitsberekening van schepen die niet-vastgezette containers vervoeren

Artikel 22.03. Criteria en rekenmethode voor de stabiliteitsberekening van schepen die vastgezette containers vervoeren

Artikel 22.04. Methode voor de stabiliteitscontrole aan boord

Hoofdstuk 22a. Bijzondere bepalingen voor vaartuigen met een lenge van meer dan 110 m

Artikel 22a.01. Toepasselijkheid van Deel I

Artikel 22a.02. Toepasselijkheid van Deel II

Artikel 22a.03. Sterkte

Artikel 22a.04. Drijfvermogen en stabiliteit

Artikel 22a.05. Aanvullende vereisten

Artikel 22a.06. Toepasselijkheid van Deel IV in geval van ombouw

Hoofdstuk 22b. Bijzondere bepalingen voor snelle schepen

Artikel 22b.01. Algemeen

Artikel 22b.02. Toepasselijkheid van Deel I

Artikel 22b.03. Toepasselijkheid van Deel II

Artikel 22b.04. Zitplaatsen en veiligheidsgordels

Artikel 22b.05. Vrijboord

Artikel 22b.06. Drijfvermogen, stabiliteit en indeling

Artikel 22b.07. Stuurhuis

Artikel 22b.08. Aanvullende uitrusting

Artikel 22b.09. Gesloten zones

Artikel 22b.10. Uitgangen en vluchtwegen

Artikel 22b.11. Bescherming tegen brand en brandbestrijding

Artikel 22b.12. Overgangsbepalingen

Deel III. Bepalingen met betrekking tot de bemanning

Hoofdstuk 23. Uitrusting van schepen met het oog op de bemanning

Artikel 23.01. Algemeen

Artikel 23.02. Leden van de bemanning – Bekwaamheid

Artikel 23.03. Leden van de bemanning – Geschiktheid

Artikel 23.04. Bewijs van bekwaamheid – Dienstboekje

Artikel 23.05. Exploitatiewijzen

Artikel 23.06. Verplichte rusttijd

Artikel 23.07. Wisseling van exploitatiewijze

Artikel 23.08. Vaartijdenboek – Tachograaf

Artikel 23.09. Uitrusting van schepen

Artikel 23.10. Minimum bemanning van motorschepen

Artikel 23.11. Minimum bemanning van duwboten, duwstellen, gekoppelde samenstellen en andere hechte samenstellen

Artikel 23.12. Minimum bemanning van passagiersschepen

Artikel 23.13. Afwijking van de in artikel 23.09 voorgeschreven minimum uitrusting

Artikel 23.14. Minimum bemanning van overige vaartuigen

Artikel 23.15. Vrijstellingen en verminderingen

Deel IV

Hoofdstuk 24. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 24.01. Toepasselijkheid van de overgangsbepalingen op reeds in bedrijf zijnde vaartuigen

Artikel 24.02. Afwijkingen voor reeds in bedrijf zijnde vaartuigen

Artikel 24.03. Afwijkingen voor vaartuigen waarvan de kiel is gelegd op 1 april 1976 of daarvóór

Artikel 24.04. Overige afwijkingen

Artikel 24.05. (Zonder inhoud)

Artikel 24.06. Afwijkingen voor vaartuigen die niet onder artikel 24.01 vallen

Artikel 24.07.

Artikel 24.08. Overgangsbepalingen bij artikel 2.18

Artikel 24.09. Overgangsbepalingen voor het vervangen van het ADNR door het ADN

Bijlage A. Model van de aanvraag van een onderzoek

Bijlage B. Model van het certificaat van onderzoek

Bijlage C. Model van het register der certificaten van onderzoek

Bijlage D. als bedoeld in artikel 2.05, tweede lid

Bijlage E

Bijlage F

Bijlage G. Model van het speciale certificaat voor zeeschepen die de Rijn bevaren

Bijlage H. Eisen betreffende tachografen en voorschriften voor de inbouw van tachografen aan boord in toepassing van artikel 3.10 van het onderhavige reglement

Bijlage I. Veiligheidstekens

Bijlage J. Uitstoot van schadelijke gassen en luchtverontreinigende deeltjes door dieselmotoren

Bijlage K

Bijlage L

Bijlage M

Bijlage N

Bijlage O

Bijlage P. Vereiste gegevens voor de identificatie van een schip

Bijlage Q

Bijlage R

Bijlage S

Bijlage T. Aanvullende bepalingen voor vaartuigen die worden aangedreven met brandstoffen met een vlampunt van 55 ˚C of minder