Overdrachtsbelasting, ondernemingsfaciliteiten
Overdrachtsbelasting, ondernemingsfaciliteiten
Besluit BLKB/2013/1130M
- Voorafgaande besluiten
- BLKB/2012/611M
- Versies van huidig besluit
Opschrift
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit vervangt het besluit van 16 oktober 2012, nr. BLKB2012/611M. Naar aanleiding van een wijziging per 1 juli 2013 van artikel 5b van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer zijn de onderdelen die zien op interne reorganisatie aangepast. Onderdeel 10 (Interne reorganisatie;wijziging definitie concern) heeft door tijdsverloop zijn belang verloren en is vervallen. Onderdeel 11 (Interne reorganisatie;concernvereiste van drie jaar) is aangepast. De in het besluit van 16 oktober 2012 opgenomen goedkeuringen zijn per 1 juli 2013 gecodificeerd. Voor één situatie (verkoop van een gedeelte van het concern) is dit niet het geval. Voor die situatie is een nieuwe goedkeuring opgenomen. Door het vervallen van onderdeel 10 zijn de onderdelen 11 tot en met 16 vernummerd tot 10 tot en met 15. Verder zijn er enkele redactionele wijzigingen aangebracht waarmee geen beleidswijziging is beoogd.
1. Inleiding
De overdrachtsbelasting heeft een aantal ondernemingsfaciliteiten in de vorm van vrijstellingen. Deze vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 15, eerste lid, onderdelen b, e, f, en h, van de WBR. Dit besluit bevat een aantal goedkeuringen voor de toepassing van de ondernemingsfaciliteiten.
Het besluit vervangt het besluit van 16 oktober 2012, nr. BLKB2012/611M. Onderdeel 10 is vervallen en de onderdelen 11 tot en met 16 zijn vernummerd tot 10 tot en met 15. Verder zijn er enkele redactionele wijzigingen aangebracht waarmee geen beleidswijziging is beoogd.
De verkrijging door bepaalde familieleden van een ondernemer is onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting (artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de WBR). Het beleid voor deze vrijstelling is opgenomen in de onderdelen 2 tot en met 8.
Onderdeel 9 bevat een goedkeuring voor de vrijstelling bij inbreng of omzetting van een onderneming waarbij slechts de economische eigendom van een onroerende zaak wordt ingebracht.
Onderdeel 10 is aangepast naar aanleiding van de wijziging per 1 juli 2013 van artikel 5b van het UBBR (vrijstelling bij interne reorganisatie). De bestaande goedkeuringen zijn per 1 juli 2013 gecodificeerd, behalve die van onderdeel 11.1 van het besluit van 16 oktober 2012. Het betreft een situatie waarin binnen drie jaar na de verkrijging de niet geheven belasting alsnog is verschuldigd als gevolg van een verkoop van een gedeelte van het concern. Voor deze situatie is een nieuwe goedkeuring opgenomen.
Op 1 januari 2010 is een vrijstelling in de wet opgenomen voor de inbreng van een onroerende zaak die behoort tot een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, eerste lid, van de Wet IB 2001 (artikel 15, eerste lid, onderdeel z, van de WBR). Deze vrijstelling is op 1 januari 2011 vervallen. Voor de gevallen waarin deze vrijstelling is toegepast bevat onderdeel 11 twee goedkeuringen.
Onderdeel 12 bevat een goedkeuring voor de vrijstelling bij inbreng van een onderneming in een vennootschap die geen in aandelen verdeeld kapitaal heeft (artikel 15, eerste lid, onderdeel e, 1°, van de WBR). Door de goedkeuring geldt de vrijstelling ook bij inbreng onder gedeeltelijk voorbehoud van stille reserves.
Onderdeel 13.1 bevat een goedkeuring voor de omzetting van een windturbineonderneming in een NV of BV. In onderdeel 13.2 is de toepassing van de aanhoudingseis bij de vrijstelling bij omzetting van een onderneming verduidelijkt (artikel 15, eerste lid, onderdeel e, 2°, van de WBR).
De goedkeuringen in dit besluit zijn verleend met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule).
Voor de in dit besluit opgenomen goedkeuringen geldt verder het volgende. Door toepassing van artikel 9, vierde lid, of artikel 13 van de WBR kan het bedrag aan verschuldigde overdrachtsbelasting worden verminderd. Voor deze vermindering moet bij een voorgaande verkrijging volgens de wet overdrachtsbelasting of niet-aftrekbare omzetbelasting zijn verschuldigd. Deze wettelijke vermindering geldt ook als bij een voorgaande verkrijging een tegemoetkoming op grond van een goedkeuring uit dit beleidsbesluit is verleend. Het is uiteraard ongewenst dat een beroep wordt gedaan op vermindering van overdrachtsbelasting als bij een voorgaande verkrijging de heffing op grond van een goedkeuring achterwege is gebleven. Daarom geldt voor elke in dit besluit opgenomen goedkeuring de voorwaarde dat deze komt te vervallen en dat de door de goedkeuring niet geheven belasting alsnog verschuldigd is, voor zover bij een toekomstige verkrijging een beroep wordt gedaan op artikel 9, vierde lid, of artikel 13 van de WBR.
1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
BV: Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Familielid: Een of meer kinderen, pleegkinderen, kleinkinderen, broers en zusters, pleeg- en halfbroers en -zusters van de overdragende ondernemer of hun echtgenoten
NV: Naamloze vennootschap
Onderneming: Subjectieve onderneming in de zin van artikel 3.2 van de Wet IB 2001 met inbegrip van het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen
Vrijstelling bij bedrijfsopvolging: Vrijstelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de WBR
Vrijstelling bij inbreng in een vennootschap zonder een in aandelen verdeeld kapitaal: Vrijstelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel e, 1°, van de WBR jo. artikel 4 van het UBBR
Vrijstelling bij omzetting van een onderneming: Vrijstelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel e, 2°, van de WBR jo. artikel 5 van het UBBR
Vrijstelling bij interne reorganisatie: Vrijstelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de WBR jo. artikel 5b van het UBBR
2. Bedrijfsopvolging; overdracht onderneming en inbreng in BV
Bij een bedrijfsopvolging kan de volgende situatie zich voordoen. Een ondernemer draagt zijn onderneming, inclusief onroerende zaken, over aan een familielid. Dit familielid brengt de verkregen onderneming direct of korte tijd daarna in in een BV waarvan hij alle aandelen houdt. Door deze nadere inbreng kan de vrijstelling bij bedrijfsopvolging niet worden toegepast omdat de verkregen onderneming niet door het familielid zelf, maar door de BV wordt voortgezet. Dit acht ik niet gewenst en daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder een voorwaarde goed dat de vrijstelling bij bedrijfsopvolging ook geldt voor een verkrijging van een onderneming door een familielid, die wordt gevolgd door de inbreng van die onderneming in een BV, waarvan dit familielid alle aandelen houdt.
Voorwaarde
Voor de goedkeuring geldt de volgende voorwaarde:
De inbreng van de onderneming in de BV vindt plaats met toepassing van de vrijstelling bij omzetting van een onderneming. Daarbij moet aan alle vereisten van artikel 5 van het UBBR worden voldaan.
De goedkeuring geldt niet wanneer de ondernemer zijn onderneming rechtstreeks overdraagt aan de BV van het familielid. Een BV behoort immers niet tot de beperkte kring van verkrijgers als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de WBR.