Onze Minister van Financiën voert trendmatig begrotingsbeleid met betrekking tot de uitgaven en de ontvangsten van de rijksdienst en de sociale fondsen.
Wet houdbare overheidsfinanciën
Wet houdbare overheidsfinanciën
Opschrift
Aanhef
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een wettelijke regeling te treffen voor het doelgericht streven naar houdbare financiën van de collectieve sector in nationaal en Europees verband;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1. : Definities
In deze wet wordt verstaan onder:
Begrotingsbeleid: de algemene gedragslijnen met betrekking tot de voorbereiding, de vaststelling, de uitvoering en de wijziging van de begrotingen van uitgaven en ontvangsten van de collectieve sector in meerjarig perspectief.
Bestuurlijk overleg: het overleg van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Financiën, als beheerders van het gemeente- en het provinciefonds, met de instanties die representatief kunnen worden geacht voor de desbetreffende decentrale overheden, welk overleg zo nodig kan worden uitgebreid met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en de instantie die representatief kan worden geacht voor de waterschappen.
CBS: het Centraal Bureau voor de Statistiek.
CPB: het Centraal Planbureau.
Collectieve sector: het organisatorische geheel van:
de rijksdienst;
de sociale fondsen;
de decentrale overheden, en
de overige rechtspersonen met een wettelijke taak.
Decentrale overheden: provincies, gemeenten en waterschappen.
EMU-saldo: het saldo van de ontvangsten en de uitgaven van de collectieve sector in een jaar, zijnde het nettofinancieringssaldo van de collectieve sector, berekend overeenkomstig de voorschriften van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie.
EMU-tekort: een negatief EMU-saldo.
EMU-schuld: de stand per 31 december van een jaar van de schulden van de collectieve sector, berekend overeenkomstig de voorschriften van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie.
Individuele referentiewaarde: de waarde van het voor een individuele gemeente, provincie en waterschap geldende aandeel in het EMU-saldo.
Meerjarencijfers: de ramingen van de uitgaven en de ontvangsten van de vier op het begrotingsjaar aansluitende jaren, bedoeld in artikel 2.23, vierde lid, onder c, van de Comptabiliteitswet 2016.
MTO voor het structureel EMU-saldo: de middellangetermijndoelstelling voor het structureel EMU-saldo van de lidstaat Nederland.
Overige rechtspersonen met een wettelijke taak: de rechtspersonen die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daartoe geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van een bij of krachtens de wet ingestelde heffing met uitzondering van de decentrale overheden en de sociale fondsen.
Rijksdienst: het organisatorische geheel van de ministeries en de andere staatsorganen waarvan de uitgaven en de ontvangsten worden opgenomen in de Rijksbegroting.
Sociale fondsen: de fondsen die in het kader van het begrotingsbeleid gerekend worden tot de budgetdisciplinesectoren Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt en Zorg.
Structureel EMU-saldo: het EMU-saldo, gecorrigeerd overeenkomstig de EU-methode voor conjunctuurschommelingen en voor eenmalige en tijdelijke maatregelen.
Artikel 2. : Begrotingsbeleid
Het trendmatig begrotingsbeleid wordt gevoerd:
met inachtneming van vaste kaders voor de uitgaven en de niet-belastingontvangsten binnen de budgetdisciplinesectoren, bedoeld in artikel 2.23, vierde lid, onder a, van de Comptabiliteitswet 2016;
met inachtneming van het uitgangspunt van automatische stabilisatie voor de belastingontvangsten en sociale premies, en
op basis van de meerjarencijfers en de macro-economische ramingen van de relevante variabelen van het CPB.
Het voeren van het trendmatig begrotingsbeleid geschiedt voorts:
met inachtneming van:
de geldende MTO voor het structureel EMU-saldo;
de binnen de Europese Unie geldende norm voor het feitelijk EMU-saldo;
de binnen de Europese Unie geldende norm voor de feitelijke EMU-schuld;
met inachtneming van de binnen de Europese Unie vastgestelde procedures voor het respecteren van de onder a genoemde elementen;
rekening houdend met de door een van de instellingen van de Europese Unie aan de lidstaat Nederland gegeven aanbevelingen voor het respecteren van de onder a bedoelde MTO en normen, en
rekening houdend met de nationale normen en internationale normen voor het meerjarig geprognosticeerde feitelijk EMU-saldo.
Onze Ministers die het aangaat nemen, in overeenstemming met het oordeel van de ministerraad, adequate uitgavenbeperkende en/of inkomstenverhogende maatregelen, indien door Onze Minister van Financiën wordt vastgesteld, dat het gevoerde trendmatig begrotingsbeleid niet in voldoende mate leidt tot het respecteren van de in het derde lid bedoelde normen en aanbevelingen.
Het vierde lid is in ieder geval van toepassing, indien de daartoe bevoegde instelling van de Europese Unie vaststelt dat het gevoerde begrotingsbeleid niet in voldoende mate leidt tot het respecteren van de in het derde lid, onderdeel a, onder i, bedoelde norm en daartoe een aanbeveling doet, in welk geval de te nemen adequate maatregelen, naar budgettaire omvang en in de tijd, in overeenstemming zijn met de aanbeveling.
Onze Minister van Financiën neemt de te treffen maatregelen, bedoeld in het vijfde lid, in de vorm van een herstelplan op in een daartoe aan de Staten-Generaal aan te bieden budgettaire nota.
De Staten-Generaal wordt over de uitvoering van een herstelplan als bedoeld in het zesde lid, in ieder geval jaarlijks in de Miljoenennota geïnformeerd.
De Afdeling advisering van de Raad van State is de onafhankelijke instantie belast met het toezicht op de naleving van begrotingsregels als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone (PbEU 2013, L 140).
Onze Minister van Financiën maakt voor het berekenen van de raming van het EMU-saldo en van de EMU-schuld gebruik van de meerjarige budgettaire ramingen van de collectieve sector, die gebaseerd zijn op de macro-economische variabelen van het CPB.
Artikel 3. : Normering budgettair beleid decentrale overheden
De decentrale overheden en de op grond van artikel 4 aangewezen overige rechtspersonen met een wettelijke taak zijn gehouden een gelijkwaardige inspanning te leveren als voor de rijksdienst en de sociale fondsen ten aanzien van het respecteren van de normen, bedoeld in artikel 2, derde lid, en treffen daartoe de nodige maatregelen.
Onze Minister van Financiën stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, en met inachtneming van het derde en vierde lid, vast wat voor de decentrale overheden als een gelijkwaardige inspanning wordt aangemerkt. Bij de vaststelling van de gelijkwaardige inspanning dient het resultaat in termen van het collectieve aandeel van de decentrale overheden in het EMU-saldo in een redelijke verhouding te staan tot het aandeel van de decentrale overheden gezamenlijk in de collectieve uitgaven.
Over de gelijkwaardige inspanning, te leveren door de decentrale overheden, wordt, vóór de vaststelling ervan, bestuurlijk overleg gevoerd dat gericht is op het bereiken van overeenstemming.
In het bestuurlijk overleg komen verder in ieder geval aan de orde:
de schuldpositie van decentrale overheden;
de investeringsopgaven voor decentrale overheden, die zij van rijkswege geacht worden te doen en de investeringsopgaven die maatschappelijk wenselijk geacht worden;
de omvang van de bij de decentrale overheden aanwezige vermogens;
de verwachte ontwikkeling van het feitelijke EMU-saldo van de decentrale overheden, zoals dat wordt geraamd door het CPB.
Onze Minister van Financiën deelt de voorgenomen vaststelling van de gelijkwaardige inspanning, bedoeld in het tweede lid, schriftelijk mee aan de Staten-Generaal nadat het bestuurlijk overleg, bedoeld in het derde lid, heeft plaatsgevonden. De vaststelling van de gelijkwaardige inspanning vindt plaats nadat ten minste vier weken na, de in vorige volzin genoemde, mededeling zijn verstreken en de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich over dit voornemen heeft kunnen uitspreken.
Het vastgestelde resultaat in termen van een collectief aandeel in het EMU-saldo van de decentrale overheden gezamenlijk, uitgesplitst naar een aandeel voor de provincies gezamenlijk, de gemeenten gezamenlijk en de waterschappen gezamenlijk wordt openbaar gemaakt door plaatsing in de Staatscourant.
Het CBS verstrekt aan Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu jaarlijks op hun verzoek informatie over de aandelen van de provincies gezamenlijk, de gemeenten gezamenlijk en de waterschappen gezamenlijk in het EMU-saldo en in de EMU-schuld en over de individuele aandelen van de waterschappen in het EMU-saldo en de EMU-schuld.