College van Beroep voor het bedrijfsleven, 23-06-2015, ECLI:NL:CBB:2015:218, AWB 14/249
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 23-06-2015, ECLI:NL:CBB:2015:218, AWB 14/249
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 23 juni 2015
- Datum publicatie
- 20 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2015:218
- Zaaknummer
- AWB 14/249
Inhoudsindicatie
Bestuurlijke boete. Vervoer van een dier dat niet geschikt was voor transport.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 14/249
11201
1. Export Verzamelplaats [naam 1] B.V.,
2. Veehandel en Internationaal Transport [naam 1] B.V.,
beiden te [plaats 1], appellanten
(gemachtigde: mr. M.J.E.E. Stassen),
tegen de uitspraak van de Rotterdam van 20 maart 2014, kenmerken ROT 13/7093 en ROT 13/7095, in de gedingen tussen
appellanten en
(gemachtigde: mr. H.D. Strookman).
Procesverloop in hoger beroep
Appellanten hebben op 30 april 2014 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2014.
Bij brief van 28 mei 2014 hebben appellanten nadere stukken ingediend.
De staatssecretaris heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2015.
Appellanten zijn verschenen, vertegenwoordigd door [naam 2]. Aan de zijde van appellanten is tevens verschenen [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Op 7 februari 2013 om 10.00 uur zijn 28 varkens vervoerd vanaf het perceel van veehouder [naam 4] te [plaats 2] (hierna: [naam 4]) naar de exportverzamelplaats van appellante onder 1 te [plaats 1]. Op 8 februari 2013 om 07.00 uur zijn deze varkens vanaf de exportverzamelplaats door appellante onder 2 getransporteerd naar het slachthuis te [plaats 3], waar de dieren om 09.00 uur arriveerden.
Bij besluiten van 12 april 2013 heeft verweerder aan appellanten elk op grond van artikel 120b van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.500,-- wegens overtreding van artikel 59 van de Gwwd in samenhang met artikel 9 van de Regeling dierenvervoer 2007, waarin is bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met de artikelen 3 tot en met 9 en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (Transportverordening). Aan de oplegging van deze boetes heeft verweerder een boeterapport, zijnde een diergeneeskundige verklaring van 20 februari 2013 (registratienummer 93757), ten grondslag gelegd. Verweerder heeft op grond van deze verklaring bewezen geacht dat appellanten op 8 februari 2013 een dier hebben vervoerd dat niet geschikt was voor het transport omdat het dier een ernstige open wond vertoonde en dat daarbij het dierenwelzijn ernstig werd gecompromitteerd.
Bij besluiten van 30 september 2013, waartegen de beroepen van appellanten bij de rechtbank waren gericht, heeft verweerder de bezwaren tegen voornoemde besluiten van 12 april 2013 ongegrond verklaard en hiertoe, onder meer, het volgende overwogen.
Op 8 februari 2013 hebben twee toezichthoudend dierenartsen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geconstateerd dat vanaf het verzamelplaats van appellante onder 1 door appellante onder 2 een zeug is vervoerd die niet geschikt was voor het transport omdat het dier een ernstige open wond had. Blijkens de diergeneeskundige verklaring is bij het lossen van de dieren op het slachthuis geconstateerd dat de zeug met oornummer 216256 een gapende verwonding van ongeveer 30 cm lang op de rechter achterpoot had waarbij onderhuidse verdelen en spiergroepen te zien waren die uit hun oorspronkelijk anatomisch verband waren geraakt. De wondranden aan de onderkant van de wond waren naar binnen gekeerd en de wond vertoonde necrotisch weefstel. Er was volgens de toezichthouders sprake van een wond die minimaal 10 dagen oud was en dus voor aanvang van het transport aanwezig moet zijn geweest. De staatssecretaris is van mening dat hetgeen in de diergeneeskundige verklaring is vastgelegd voor juist mag worden gehouden en dat op basis van de waarnemingen van de toezichthoudend dierenartsen derhalve terecht is geconcludeerd dat door appellante onder 1 vanaf de verzamelplaats van appellante onder 2 een zeug is vervoerd die niet geschikt was voor het voorgenomen vervoer. Volgens de staatssecretaris hebben appellanten daarmee artikel 3, aanhef en onder b en respectievelijk artikel 6, derde lid en artikel 9, eerste lid, van de Transportverordening, gelezen in samenhang met Bijlage I, Hoofdstuk 1, punt 1 en punt 2, onder b, overtreden.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Gelet op de diergeneeskundige verklaring van 20 februari 2013, de daarbij behorende foto’s alsmede de aanvullende toelichting van een namens verweerder ter zitting aanwezige dierenarts, staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat het varken de verwonding, zoals weergegeven in de diergeneeskundige verklaring, reeds had voor het transport en dat het varken, omdat het een ernstige open wond vertoonde, niet in staat werd geacht om te worden vervoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich bij het vaststellen van de overtreding kunnen baseren op de diergeneeskundige verklaring nu de aangetroffen afwijkingen van het onderzochte varken gedetailleerd zijn weergegeven en is gemotiveerd waarom het onderzochte varken niet geschikt was voor vervoer. De omstandigheid dat de verklaring niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt doet daar niet aan af. Het betoog van appellanten dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om een contra-expertise te doen uitvoeren, slaagt niet. De rechtbank overweegt dat appellanten in hun zienswijze hebben kunnen reageren op de diergeneeskundige verklaring en daartoe eventueel de chauffeur hebben kunnen vragen of een eigen dierenarts hebben kunnen inschakelen om de conclusie in de diergeneeskundige verklaring te kunnen weerleggen.