College van Beroep voor het bedrijfsleven, 20-07-2017, ECLI:NL:CBB:2017:281, 16/749
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 20-07-2017, ECLI:NL:CBB:2017:281, 16/749
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 20 juli 2017
- Datum publicatie
- 9 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2017:281
- Zaaknummer
- 16/749
Inhoudsindicatie
Boete voor overtreding van Transportverordening, omdat 11 varkens als gevolg van een te lage laadvloer tijdens het transport een verwonding aan de rug hebben opgelopen. Het rapport van bevindingen met de bijbehorende foto's vormen voldoende basis om de overtreding te kunnen vaststellen. Geen recht op contra-expertise. Hoogte van de boete is niet onevenredig. Ongegrond.
Uitspraak
Uitspraak
zaaknummer: 16/749
11350
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2016, kenmerk ROT 15/6179 in het geding tussen
appellante
ende staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: mr. P.A. Luschen en mr. K.K.E. Blom).
Procesverloop in hoger beroep
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 14 juli 2016.
Verweerder heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, H.J.F. Rouwette, toezichthoudend dierenarts, G. van der Scheer, toezichthouder en A. Schuurman, toezichthouder.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Bij besluit van 26 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante een boete opgelegd van € 1.500,- wegens overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren (de Regeling) alsmede artikel 3, aanhef en onder g, en artikel 6, derde lid, gelet op bijlage I, hoofdstuk II, paragraaf 1.2 en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.3, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (hierna: Transportverordening). Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een onderzoek van een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 20 maart 2015. De resultaten van die onderzoeken zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt rapport van bevindingen van 23 maart 2015 (het rapport van bevindingen). De toezichthouder heeft, voor zover relevant, het volgende geconstateerd:
“Ik zag dat er 26 varkens (...) werden gelost van de wagen met kenteken (...). Ik zag op het vervoersdocument dat de varkens vervoerd waren door Varkenshandel [naam] B.V. uit ’ [plaats] en afkomstig waren van het herkomstbedrijf met UBN [...] .
Ik zag dat deze varkens beduidend groter waren dan een normaal slachtvarken dat doorgaans op dit slachthuis wordt aangevoerd.
Ik zag dat 11 varkens een beschadiging van de rughuid hadden, in de mediaanlijn van de rug, en wel over een lengte van 20 à 30 cm.
De beschadigingen waren zodanig dat de rughuid kaal en bij sommige van de 11 varkens bloederig was.
Naar mijn professionele mening is deze beschadiging ontstaan door het transport, doordat de hoogte van de ruimte waarin de betreffende varkens werden vervoerd, gelet op hun grootte, niet toereikend was voor deze varkens. Ik wordt hierin gesterkt doordat ik zag dat de 2 bovenliggende transportlagen van de oplegger met kenteken (...) ook vol zaten met slachtvarkens van normale grootte en dat deze varkens geen rugbeschadigingen hadden.
Het vervoermiddel is niet op zodanige wijze gebruikt dat letsel en onnodig lijden van de dieren werd voorkomen en hun veiligheid was gegarandeerd, doordat de dieren gelet op hun grootte te weinig stahoogte hadden.”.
De toezichthouder heeft ter plaatse de chauffeur van appellante in de gelegenheid gesteld te reageren. Daarover staat in het rapport vermeld:
“Op mijn vraag waarom hij deze varkens heeft geladen terwijl ze overduidelijk groter zijn dan een normaal slachtvarken van 6 maanden oud, antwoordde hij: “Ik dacht niet dat deze varkens te groot zouden zijn.” En “Toen ik de vloer liet zakken hoorde ik geen reactie van de varkens.”.”.
Gelet op deze bevindingen heeft verweerder bewezen geacht dat appellante dieren heeft vervoerd in strijd met de hiervoor genoemde regelgeving en een boete opgelegd.
Bij besluit van 27 augustus 2015, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
Volgens de rechtbank weegt een verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar en mag hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist worden gehouden, indien daarin duidelijk is gemotiveerd dat een of meer dieren niet geschikt waren voor transport. Een bestuursorgaan mag in beginsel uitgaan van de bevindingen zoals vermeld in het controlerapport, indien het rapport is opgemaakt door een bevoegde controleur en het rapport geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt op de weg van degene bij wiens bedrijf de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen onjuist zijn. Appellante is daarin niet geslaagd. Dat het rapport door slechts één toezichthouder is opgesteld maakt niet dat de bevindingen in het rapport onjuist zijn. De enkele betwisting dat de beschadigingen door het transport zijn ontstaan en het gegeven dat er – volgens appellante – geen objectieve meetgegevens zijn, is onvoldoende voor twijfel aan de bevindingen. De toezichthouder heeft duidelijk gerapporteerd dat 11 varkens een beschadiging van de rughuid hadden over een lengte van 20 tot 30 centimeter en dat de beschadigingen zodanig waren dat de rughuid kaal en bij sommige van de 11 varkens bloederig was. Dat de chauffeur dacht dat de varkens niet te groot waren en geen reactie van de dieren hoorde toen hij de laadvloer liet zakken brengt daarin geen verandering. Dat de beschadigingen ook op andere wijze kunnen zijn ontstaan is een kritische kanttekening bij het rapport, die onvoldoende is voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen.
Verder ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het beginsel van ‘equality of arms’ is geschonden. Titel 5.2 van de Awb bevat geen verplichting een belanghebbende in de gelegenheid te stellen tot het doen uitvoeren van een contra-expertise. Evenmin is sprake van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtsbescherming is adequaat vormgegeven en voldoet aan de eisen die aan de kwaliteit daarvan mogen worden gesteld. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van – naar het College begrijpt – de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:362).
Wat betreft de hoogte van de bestuurlijke boete overweegt de rechtbank dat deze bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Daarbij is al rekening gehouden met de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. Verweerder heeft terecht aanleiding gezien de boete te verhogen, omdat aan appellante eerder een boete is opgelegd voor eenzelfde overtreding en er sindsdien nog geen vijf jaar zijn verstreken. Tot slot overweegt de rechtbank dat appellante geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding geven om af te wijken van de in de regelgeving vastgestelde boetebedragen.