College van Beroep voor het bedrijfsleven, 26-07-2017, ECLI:NL:CBB:2017:284, 16/704 en 16/705
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 26-07-2017, ECLI:NL:CBB:2017:284, 16/704 en 16/705
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 26 juli 2017
- Datum publicatie
- 9 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2017:284
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4633, Overig
- Zaaknummer
- 16/704 en 16/705
- Relevante informatie
- Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024], Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024] art. 2:60, Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024] art. 4:11, Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024] art. 4:23
Inhoudsindicatie
Boetes wegens (feitelijk leidinggeven aan) een overtreding van artikel 4:11, tweede lid, van de Wft. Belanghebbende. Verwijtbaarheid. Ne bis in idem. Evenredigheid van de hoogte van de opgelegde boetes.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummers: 16/704 en 16/705
22311
beide te [plaats] , appellanten
(gemachtigden: mr. C.A. Doets en mr. A. Schouten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2016, kenmerk ROT 15/3725 en ROT 15/3726, in het geding tussen
(gemachtigden: mr. R.W. Veldhuis en mr. C. de Rond).
Procesverloop in hoger beroep
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 23 juni 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:4633).
De AFM heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
[naam 1] verricht bemiddelings- en adviesdiensten met name op het gebied van hypothecair krediet. Sinds […] beschikt [naam 1] over een vergunning voor het adviseren en bemiddelen in consumptief krediet en hypothecair krediet, in inkomens-, schade- en zorgverzekeringen, vermogen en spaarrekeningen. Tevens heeft [naam 1] sinds 1 juli 2008 een vrijstelling voor een beleggingsdienst als bedoeld in artikel 2:96 van de Wft. Enig statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [naam 1] is [naam 3] B.V. ( [naam 3] ). Enig statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [naam 3] is [naam 2] . [naam 2] is sinds […] bij de AFM aangemeld als enig beleidsbepaler en contactpersoon van [naam 1] .
De AFM heeft een onderzoek ingesteld naar de dienstverlening door [naam 1] . Zij heeft daartoe onder meer op 21 juni 2012 en 12 november 2012 gesprekken gevoerd met [naam 2] . De AFM heeft enkele malen informatie opgevraagd, waaronder twaalf cliëntdossiers. Daarvan heeft zij er vier nader onderzocht. De resultaten van dit onderzoek heeft de AFM neergelegd in een onderzoeksrapport van 20 mei 2014. [naam 2] heeft tijdens de gesprekken met de AFM erkend dat [naam 1] bij de uitoefening van haar bedrijf onderhands geldleningen heeft verstrekt aan klanten van [naam 1] . Een deel van de door [naam 1] verstrekte leningen was een ‘passeerkrediet’. Met dit passeerkrediet konden klanten van [naam 1] een lening die was geregistreerd bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) aflossen. In veel gevallen was aflossing een voorwaarde van de aanbieder van de hypotheekofferte voor het verstrekken van een hypothecaire lening. Het door [naam 1] aangeboden passeerkrediet werd niet geregistreerd bij het BKR en [naam 1] vermeldde het verstrekken van dit passeerkrediet niet in het hypotheekadvies. Evenmin werd het verstrekte krediet vermeld op het inventarisatieformulier in het dossier van de klant, waarop het advies van [naam 1] was gebaseerd. Nadat hypotheekaanbieders vanaf eind 2010 eisten dat BKR-geregistreerde schulden met eigen middelen dienden te worden afgelost, heeft [naam 2] aan klanten van [naam 1] (passeer-)kredieten contant verstrekt, waarvoor hij het geld opnam uit de bankrekening van zijn echtgenote.
Ook verstrekte [naam 1] polisvoorschotten. Zo’n polisvoorschot verstrekte [naam 1] als klanten een beleggingsverzekering hadden, die was verpand in verband met een hypothecaire geldlening. Door het polisvoorschot konden klanten direct beschikken over (een deel van) de waarde uit de beleggingsverzekering, waardoor zij tegen gunstiger voorwaarden een nieuwe hypothecaire lening konden krijgen. Het verstrekte polisvoorschot werd afgelost op het moment dat de klant de beschikking kreeg over de waarde uit de beleggingsverzekering.
[naam 1] verstrekte zowel de passeerkredieten als de polisvoorschotten op basis van een overeenkomst ‘Schuldbekentenis en akte voor een geldlening’. Deze overeenkomsten werden vernietigd op het moment dat de klant de geldlening had terugbetaald. De hoogte van de verstrekte leningen varieerde tussen € 2.000,- en € 63.722,-. De leningen werden terugbetaald na een periode die varieerde van één dag tot ruim twee jaar. De laatste lening is afgelost op
2 mei 2013. [naam 1] heeft tussen 14 juli 2009 en 2 mei 2013 in ieder geval 75 leningen verstrekt aan klanten, voor een totale waarde van € 901.093,38. Vanaf 14 juli 2009 heeft [naam 1] dertien leningen verstrekt die na een periode langer dan drie maanden zijn terugbetaald.
De kosten die voor de geldleningen in rekening werden gebracht varieerden van € 0,- tot € 350,-. Na 25 mei 2011 heeft [naam 1] in één geval bij een lening van € 5.127,21 kosten in rekening gebracht van € 350,- waarmee volgens de AFM sprake was van het in rekening brengen van meer dan onbetekenende kosten.
Op basis van de in het onderzoeksrapport neergelegde bevindingen, heeft de AFM, nadat zij hiertoe op 20 mei 2014 het voornemen had geuit, bij besluit van 4 december 2014 (het primaire besluit I) aan [naam 1] een bestuurlijke boete van € 6.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 4:11, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) in de periode van 14 juli 2009 tot en met 2 mei 2013. Bij besluit van dezelfde datum (het primaire besluit II) heeft de AFM tevens aan [naam 2] een boete opgelegd van € 4.000,- wegens feitelijk leidinggeven aan de overtreding door [naam 1] van artikel 4:11, tweede lid, van de Wft. Artikel 4:11 verplicht beheerders en instellingen tot het voeren van een adequaat beleid dat een integere uitoefening van het bedrijf waarborgt.
Bij afzonderlijke besluiten van 7 mei 2015 (respectievelijk het bestreden besluit I en het bestreden besluit II), waartegen de beroepen bij de rechtbank waren gericht, heeft de AFM het primaire besluit I respectievelijk het primaire besluit II gedeeltelijk herroepen en de periode van overtreding vastgesteld op 4 december 2009 tot en met 2 mei 2013. De tegen de primaire besluiten gerichte bezwaren van appellanten heeft de AFM ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijke besluiten van 30 juli 2015 heeft de AFM de bestreden besluiten I en II gewijzigd (respectievelijk het gewijzigde bestreden besluit I en het gewijzigde bestreden besluit II) en de periode van overtreding opnieuw vastgesteld op 14 juli 2009 tot en met 2 mei 2013. Met de gewijzigde bestreden besluiten I en II heeft de AFM opnieuw op de bezwaren beslist, waarbij de bestreden besluiten I en II gedeeltelijk zijn herroepen. De gewijzigde bestreden besluiten I en II - die een intrekking behelzen van de bestreden besluiten I en II - zijn besluiten als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten voor zover gericht tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard, en voor zover gericht tegen de gewijzigde bestreden besluiten I en II ongegrond verklaard. Voor de overwegingen van de rechtbank wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.