Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 18-12-2018, ECLI:NL:CBB:2018:653, 15/430

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 18-12-2018, ECLI:NL:CBB:2018:653, 15/430

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
18 december 2018
Datum publicatie
18 december 2018
ECLI
ECLI:NL:CBB:2018:653
Zaaknummer
15/430

Inhoudsindicatie

Overtreding artikel 7 van de Msw.

In de onderhavige zaak is een conclusie uitgebracht door AG Wattel. Het hoger beroep slaagt. Het College concludeert tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De boete wordt herroepen. De dragende overwegingen zijn vervat in r.o. 5.4 tot en met 6 van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 15/430

16005

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2018 op het hoger beroep van:

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 mei 2015, kenmerk AWB 14/5922, in het geding tussen

appellant

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (voorheen de staatssecretaris van Economische Zaken; hierna de minister of de staatssecretaris)

(gemachtigden: mr. J.P. Heinrich, mr. R.W. Veldhuis, mr. A.H. Spriensma-Heringa en

mr. M. Leegsma).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (rechtbank) van 7 mei 2015 (hierna ook: de aangevallen uitspraak).

De staatssecretaris heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de staatssecretaris is verschenen mr. M. Leegsma. Het College heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Vervolgens heeft het College het onderzoek heropend en is op 13 juli 2017 een regiezitting gehouden. Naast deze zaak zijn bij die gelegenheid ook de zaken 15/382 (maatschap [naam 2] ) en 15/692 (maatschap [naam 3] ) geregisseerd. Appellant is niet verschenen. Namens de staatssecretaris zijn verschenen mr. A.H. Spriensma-Heringa en mr. M. Leegsma.

Bij brief van 1 maart 2018 heeft de president van het College mr. P.J. Wattel (de raadsheer advocaat-generaal) verzocht om een conclusie als bedoeld in artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het onderzoek ter zitting is, gevoegd met de hiervoor genoemde zaken 15/382 en 15/692, voortgezet op 6 april 2018, waar partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De raadsheer advocaat-generaal heeft op 22 mei 2018 een conclusie genomen (ECLI:NL:CBB:2018:187).

Partijen hebben beiden gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid schriftelijk te reageren op de conclusie.

Vervolgens heeft het College het onderzoek gesloten, de zaken voor het doen van uitspraak gesplitst, en bepaald dat heden uitspraak wordt gedaan.

Grondslag van het geschil

1.1

Appellant exploiteert een melkveebedrijf met ruim 30 hectare grond.

1.2

Naar aanleiding van een rapport van bevindingen van 14 december 2012 is in het kader van het toezicht op de naleving van de Meststoffenwet (Msw) vanaf 26 maart 2012 een vervolgonderzoek uitgevoerd bij appellant. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 18 december 2012. Op basis van dit rapport heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat appellant in het kalenderjaar 2011 artikel 7 van de Msw heeft overtreden.

1.3

Bij brief van 18 september 2013 heeft de staatssecretaris appellant medegedeeld voornemens te zijn hem een bestuurlijke boete op te leggen wegens die overtreding. Appellant heeft op 14 oktober 2013 een zienswijze ingediend.

1.4

Bij besluit van 28 februari 2014 heeft de staatssecretaris, conform het voornemen, aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.270,50 wegens overtreding van artikel 7 van de Msw in het kalenderjaar 2011. Voor de hoogte van de boete is uitgegaan van een overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen met 876 kilogram stikstof en een overschrijding van de stikstofgebruiksnorm met 611 kilogram. De totale oppervlakte van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond is door de staatssecretaris 4 hectare lager vastgesteld dan door appellant opgegeven.

1.5

Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.

1.6

Bij besluit van 15 juli 2014 heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

1.7

Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.

Uitspraak van de rechtbank

2.1

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. De staatssecretaris had namelijk aan de hand van de zogenoemde best beschikbare gegevens in beroep berekend dat de boete moet worden verlaagd tot € 6.405,-. Verder stelt de rechtbank vast dat tussen het boeterapport en het besluit van 28 februari 2014 meer dan 26 weken zijn gelegen en dat de boete ten onrechte niet overeenkomstig het toen geldende beleid is gematigd met 10%. De rechtbank heeft het besluit van 15 juli 2014 vernietigd, het besluit van 28 februari 2014 herroepen, de boete met toepassing van artikel 8:72a van de Awb vastgesteld op € 5.764,50, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 15 juli 2014 en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht en de door appellant gemaakte proceskosten.

2.2

De stelling van appellant dat de door de staatssecretaris berekende stikstof-fosfaatverhouding irreëel is, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende:

“5.3 Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de afvoer van fosfaatrijke mest en de aanhouding van een hogere eindvoorraad met een relatief hoger fosfaatgehalte de stikstof-fosfaatverhouding in de berekening van de aangewende meststoffen zodanig kan beïnvloeden dat dit tot deze verhouding leidt. Daarmee is (...) voldoende toegelicht dat van een irreële verhouding geen sprake is. Eiser is er niet in geslaagd het tegendeel aannemelijk te maken.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep