Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-01-2019, ECLI:NL:CBB:2019:26, 18/1018

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-01-2019, ECLI:NL:CBB:2019:26, 18/1018

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
29 januari 2019
Datum publicatie
4 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:CBB:2019:26
Zaaknummer
18/1018

Inhoudsindicatie

Accountantstucht. De door het OM ingediende klacht betreft het valselijk opmaken van facturen die zijn gericht aan buitenlandse vennootschappen. Het College overweegt dat het tuchtrecht in handen van het OM een zwaar middel is. Wanneer het OM een tuchtrechtelijke klacht indient tegen een accountant mag dan ook van het OM in de rol van klager worden verwacht dat op zorgvuldige wijze en zonder vooringenomenheid onderzoek is verricht en dat uit zodanig onderzoek is gebleken van serieuze aanwijzingen dat de betreffende accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In de onderhavige zaak is van zodanig onderzoek niet gebleken. Het is kennelijk de overtuiging van het OM dat betrokkene valse facturen heeft opgemaakt. Objectief bezien is daarvoor echter onvoldoende bewijs overgelegd. Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 18/1018

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 30 april 2018, gegeven op een klacht, door appellant ingediend tegen [AA] , betrokkene,

(gemachtigde van betrokkene: R. ter Haar RA),

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 30 april 2018, met nummer 17/1263 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2018:25).

Betrokkene heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2018.

Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voorts is voor appellant verschenen de heer W.A.M.G. Janssen, opsporingsambtenaar bij de FIOD.

Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Betrokkene stond tot 30 juni 2016 als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het register van de NBA. In de jaren 2015 en 2016 hebben rechercheurs van de FIOD een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd met de codenaam “ [X] ” naar het vermoedelijk plegen van het strafbare feit (gewoonte)witwassen door een cliënt van het kantoor van betrokkene (hierna: de cliënt respectievelijk het kantoor). In het kader van dat onderzoek heeft op 14 april 2015 een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden op het toenmalige verblijfsadres van de cliënt. Daarbij zijn voorwerpen en digitale gegevensdragers in beslag genomen. Voorts heeft op 26 januari 2016 een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden op het kantoor. Daarbij zijn diverse facturen, creditfacturen en e-mailberichten aangetroffen. Uit die documenten bleek dat het kantoor begin 2013 een bedrag van € 101.383,29 te vorderen had van de cliënt. Het onderzoek door de FIOD tegen betrokkene heeft zich gericht op de afspraken die betrokkene in 2013 in het kader van een betalingsregeling met de cliënt heeft gemaakt. Meer specifiek heeft het onderzoek zich gericht op de in verband daarmee opgestelde creditfacturen, gericht aan diverse aan cliënt gelieerde Nederlandse vennootschappen (hierna: de Nederlandse vennootschappen), en drie nieuwe facturen, gericht aan twee aan cliënt gelieerde vennootschappen in Spanje en Zwitserland (hierna: de buitenlandse vennootschappen).

1.3

De door betrokkene met de cliënt in 2013 gemaakte afspraken hielden in dat:

- een bedrag van € 55.000,-- zou worden voldaan (verrekend) door middel van de levering van een auto door de cliënt aan het kantoor of betrokkene;

- een bedrag van € 46.383,29 zou aan de Nederlandse vennootschappen worden gecrediteerd;

- een bedrag van € 41.000,-- zou opnieuw worden gefactureerd aan de buitenlandse vennootschappen;

- het restantbedrag (€ 5.383,29) zou worden kwijtgescholden.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1

De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt het volgende in:

Betrokkene heeft in zijn rol als accountant gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag. Hieraan is het volgende ten grondslag gelegd. Gezien de bevindingen die voortkwamen uit de doorzoeking, is betrokkene in het onderzoek [X] eveneens als verdachte aangemerkt, vanwege de verdenking dat hij zich als feitelijk leidinggevende van het kantoor schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht: valsheid in geschrifte. Betrokkene wordt verdacht van het opzettelijk valselijk opmaken van facturen en/of het opzettelijk gebruiken van valselijk opgemaakte facturen.

2.2

Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard. De accountantskamer heeft daartoe – voor zover thans relevant – overwogen dat appellant, tegenover de weerspreking van de klacht door betrokkene, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene valsheid in geschrifte heeft gepleegd bij het gedeeltelijk crediteren van het openstaande bedrag aan facturen aan diverse aan de cliënt gelieerde Nederlandse vennootschappen en dit vervolgens opnieuw factureren aan andere aan de cliënt gelieerde buitenlandse vennootschappen. Daarbij heeft de accountantskamer in aanmerking genomen dat de accountmanager van het kantoor die destijds de meeste contacten met de cliënt onderhield en de daaraan bestede uren registreerde, in het strafrechtelijk onderzoek niet is gehoord, hoewel dit wel voor de hand had gelegen. De accountantskamer heeft voorts overwogen dat appellant evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene bij genoemde verrichtingen anderszins in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels heeft gehandeld. Betrokkene heeft wel verklaard dat de urenspecificaties door zijn kantoor destijds niet accuraat zijn opgesteld, maar daarover worden betrokkene geen verwijten gemaakt in de klacht.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing