College van Beroep voor het bedrijfsleven, 17-12-2024, ECLI:NL:CBB:2024:916, 23/1779 en 23/1780
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 17-12-2024, ECLI:NL:CBB:2024:916, 23/1779 en 23/1780
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 17 december 2024
- Datum publicatie
- 17 december 2024
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2024:916
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2023:7257, Overig
- Zaaknummer
- 23/1779 en 23/1780
- Relevante informatie
- Postwet [Tekst geldig vanaf 01-04-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-04-01]
Inhoudsindicatie
Postwet 2009. Universele Postdienst (UPD). Kwaliteit aangetekende UPD-post. Verzoek om handhaving tegen PostNL. Last onder dwangsom. Verzoeker om handhaving is geen belanghebbende. Artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 biedt geen grondslag voor het handhaven van de kwaliteit van de aangetekende UPD-post met een zelfstandige normstelling door de ACM.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummers: 23/1779 en 23/1780
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 december 2024 op de hoger beroepen van:
1. Koninklijke PostNL B.V. te Den Haag (PostNL)
(gemachtigden: mr. drs. D.P. Kuipers en mr. J. Van Roosmalen)
2. [naam] te [plaats]
tegen de uitspraak van 17 augustus 2023, kenmerk ROT 21/5350 en ROT 23/5380, in de gedingen tussen
appellanten en
de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
(gemachtigden: mr. T. Sahabi en mr. S.A. van der Does).
Procesverloop in hoger beroep
PostNL en [naam] hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2023 (ECLI:NL: RBROT:2023:7257, de einduitspraak).
Ter uitvoering van de einduitspraak heeft de ACM op 28 september 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar (nadere besluit) genomen. De ACM heeft het bezwaar van [naam] gegrond verklaard en PostNL een last onder dwangsom opgelegd.
Op 18 april 2024 heeft een regiezitting plaatsgevonden.
Partijen hebben uiteenzettingen gegeven over door het College geformuleerde vragen.
De zitting was - met gesloten deuren - op 26 augustus 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen en [naam] .
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, verwijst het College naar de einduitspraak en de tussenuitspraak van 20 juni 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:12209, tussenuitspraak), waartegen het hoger beroep van PostNL mede is gericht. Het College volstaat met het volgende.
Voor het geschil is van belang dat de Postwet 2009 de Universele Postdienst (UPD) kent. Dit is een basispakket aan postdiensten voor onder meer consumenten. De UPD wordt uitgevoerd door PostNL. Onder deze dienst valt onder meer het vervoer van aangetekende poststukken tegen enkelstukstarief (artikel 16, derde lid, aanhef en onder a, van de Postwet 2009 in samenhang met artikel 3, eerste lid, van het Postbesluit 2009). Zogenoemde partijenpost (waarvoor per partij een tarief geldt) valt niet onder de UPD.
[naam] heeft de ACM verzocht om handhavend op te treden tegen PostNL. Volgens [naam] wordt de aangetekende post niet goed bezorgd. In reactie op dit verzoek heeft de ACM zich met de brief van 17 juni 2021 op het standpunt gesteld dat [naam] geen belanghebbende is bij het gevraagde besluit. Het hiertegen gerichte bezwaar van [naam] heeft de ACM met het besluit van 27 juli 2021 (bestreden besluit) nietontvankelijk verklaard.
[naam] heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Uitspraken van de rechtbank
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat [naam] wel belanghebbende is. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:
"4.2 De rechtbank stelt vast dat eiser, als ontvanger én als verzender van aangetekende poststukken, een objectief bepaalbaar belang heeft. Daarnaast wordt eiser door het handelen van PostNL geraakt in een eigen, persoonlijk belang. Zo is hij als ontvanger van aangetekend verzonden medische hulpmiddelen afhankelijk van een correcte bezorging daarvan. Weliswaar heeft eiser als ontvanger van aangetekend verzonden post geen contractuele relatie met PostNL, maar hij draagt wel de gevolgen van gebreken in de uitvoering van de door de verzender afgenomen maar door eiser betaalde dienst. Daarbij onderscheidt eiser zich van willekeurige andere ontvangers van aangetekend verzonden post omdat een gezinslid in belangrijke mate afhankelijk is van de genoemde medische hulpmiddelen en er een medische noodsituatie kan ontstaan als er bij de bezorging van die middelen iets mis gaat. Als verzender van aangetekend verzonden poststukken betaalt eiser extra voor die dienst. Als die dienst niet of niet correct wordt geleverd, doordat poststukken (zoals zijn proefschrift) zoekraken, wordt eiser daardoor ook in zijn financiële positie geraakt. Dat maakt dat dus sprake is van een persoonlijk, individueel belang."
Na de tussenuitspraak heeft de ACM op 2 september 2022 een herstelbesluit genomen dat zij op 10 mei 2023 heeft vervangen. Voor zover nu van belang heeft de rechtbank hierover in de einduitspraak het volgende overwogen:
"9. Eiser heeft de ACM verzocht om handhavend op te treden tegen PostNL, omdat aangetekende post jarenlang te vaak niet volgens afspraak wordt bezorgd, bezorgers zelf een handtekening zetten voor ontvangst, brieven onbeheerd worden achterlaten of bij buren worden bezorgd en wordt gevraagd om (een gedeelte van) een Burgerservicenummer.
[...]
13. Een terugkerend element in het, wisselende, verweer van de ACM is dat de kwaliteitseis van artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 niet is geconcretiseerd en niet van toepassing is op individuele poststukken maar slechts op de postdienst als geheel. Voor zover de ACM daarmee bedoelt te zeggen dat niet iedere fout in de bezorging van post binnen de UPD betekent dat de postdienst niet aan de kwaliteitseis voldoet, volgt de rechtbank dat standpunt. Dat betekent echter nog niet dat de kwaliteitseis daarom in dit geval niet overtreden kan zijn. Eiser heeft aan zijn verzoek om handhaving niet een of enkele fouten in de bezorging van aangetekende post aan de orde gesteld, maar heeft aannemelijk gemaakt dat er sprake is van structurele fouten bij de bezorging van aangetekende post over een langere periode. Eiser heeft bovendien met stukken onderbouwd dat hij herhaaldelijk heeft geklaagd bij PostNL maar dat dit niet tot resultaat heeft geleid. Verder heeft eiser gewezen op berichten in de media waarin staat dat verschillende organisaties, zoals de Belastingdienst, de advocatuur en de Rechtspraak, klagen over de slechte kwaliteit van de aangetekende verzending van poststukken door PostNL. Gelet hierop is niet zonder meer evident dat het handhavingsverzoek van eiser niet tot de conclusie kan leiden dat de genoemde norm uit de Postwet 2009 is overtreden.
[...]
De ACM stelt dat de algemene kwaliteitseis van artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 niet nader is geconcretiseerd als het gaat om de aflevering van aangetekende UPDpoststukken en dat er op dit moment geen systeem voorhanden is om te monitoren of de algemene kwaliteitseis in zoverre wordt nageleefd. Daarmee verschilt de aangetekende UPDpost volgens de ACM van de “gewone” UPD-post, waarvoor een kwaliteitsnorm van 95% geldt en waarvoor een monitoringssysteem is.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de ACM naar aanleiding van het handhavingsverzoek niet doeltreffend zou kunnen handhaven."
De rechtbank heeft de ACM opgedragen het verzoek om handhaving in behandeling te nemen.