College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30-06-2025, ECLI:NL:CBB:2025:353, 24/739 en 24/740
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30-06-2025, ECLI:NL:CBB:2025:353, 24/739 en 24/740
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 30 juni 2025
- Datum publicatie
- 30 juni 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2025:353
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2024:6458, Overig
- Zaaknummer
- 24/739 en 24/740
Inhoudsindicatie
Wwft, hoger beroep boete en publicatie, meldplicht ongebruikelijke transacties, overschrijding redelijke termijn.
AFM is bevoegd om een boete op te leggen aan de beleggingsonderneming ook al is deze inmiddels gefuseerd tot een bank. De beleggingsonderneming heeft de ongebruikelijke transacties wel gemeld maar niet tijdig of niet juist. Dit is samen met andere omstandigheden (de geringe kans op herhaling, het ontbreken van voordeel en nadeel bij derden) aanleiding om de boete te matigen.
Ook bestaat aanleiding om de boete te matigen vanwege overschrijding van de redelijke termijn maar niet op de manier waarop de rechtbank de boete heeft gematigd. Het College blijft bij het algemene uitgangspunt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn tot een jaar gematigd wordt met maximaal € 2.500.
AFM mocht overgaan tot (vroegtijdige) publicatie maar dient dit wel naar de huidige stand van zaken te doen. Het bericht op de website van AFM moet dan ook worden aangepast in die zin dat de uitkomst van de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedure duidelijk is.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummers: 24/739 en 24/740
(gemachtigden: mr. G.P. Roth en mr. M. Kuilman),
en
(gemachtigden: mr. C. de Rond en mr. W.J. Poot).
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2024, kenmerk ROT 22/3994 en ROT 23/308, in het geding tussen
Procesverloop in hoger beroep
[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 12 juli 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:6458) (zaaknummer 24/739).
De AFM heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 12 juli 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:6458) (zaaknummer 24/740).
Partijen hebben een reactie op elkaars hogerberoepschriften ingediend.
Ten aanzien van een aantal stukken die de AFM verplicht is over te leggen, heeft zij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 18 februari 2025 heeft het College de gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. [naam 1] heeft het College toestemming verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
Het College heeft de zaken op 19 maart 2025 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen namens [naam 1] : de gemachtigden, [naam 2] en [naam 3] en namens de AFM: de gemachtigden, mr. [naam 4] , mr. [naam 5] en mr. [naam 6] .
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
[naam 1] is een Duitse vennootschap en beschikt over een bankvergunning van de Duitse toezichthouder Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (BaFin). Zij maakt onderdeel uit van de [naam 1] groep, waarvan de aan de beurs in Frankfurt genoteerde onderneming [naam 1] AG de moedervennootschap is. [naam 7] B.V. ( [naam 7] ) was een Nederlandse vennootschap en beschikte van 17 september 2009 tot 7 mei 2021 over een vergunning van de AFM als beleggingsonderneming. [naam 7] was een online broker die haar beleggingsdiensten aanbood aan particulieren en professionele cliënten. Op 7 mei 2021 is [naam 7] door een juridische fusie opgegaan in [naam 1] . Zij heeft haar activiteiten op de Nederlandse markt voortgezet als bijkantoor van [naam 1] dat is gevestigd in Amsterdam.
In augustus 2020 is de AFM een onderzoek gestart naar de naleving door [naam 7] van de meldplicht van ongebruikelijke transacties aan de Financial Intelligence Unit (FIU) in de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020. Desgevraagd heeft [naam 7] 36 niet geanonimiseerde meldrapporten en bijbehorende documenten aan de AFM verstrekt. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van 22 juli 2021.
Met het besluit van 23 december 2021 heeft de AFM aan [naam 1] een bestuurlijke boete van € 2.000.000,- opgelegd wegens overtredingen van artikel 16, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) in de periode van 10 oktober 2019 tot en met 29 juni 2020 (boetebesluit) en besloten tot openbaarmaking van het boetebesluit (publicatiebesluit 1). Op 28 juni 2022 heeft de AFM het boetebesluit openbaar gemaakt.
Met het besluit van 19 juli 2022 heeft de AFM beslist op de bezwaren van [naam 1] tegen het boetebesluit en publicatiebesluit 1. Daarbij heeft zij het bezwaar van [naam 1] tegen het boetebesluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het boetebesluit in zoverre herroepen, de bestuurlijke boete verlaagd tot € 1.700.000,- en het boetebesluit voor het overige en publicatiebesluit 1 geheel in stand gelaten (bestreden besluit 1). De gedeeltelijke gegrondverklaring en de boeteverlaging berustten op de omstandigheid dat de AFM niet langer aan [naam 1] tegenwierp dat zij bij tien meldingen aan de FIU een onjuiste transactiedatum heeft opgenomen, maar slechts nog in drie gevallen. Op 30 november 2022 heeft de AFM besloten tot openbaarmaking van bestreden besluit 1 (publicatiebesluit 2, tevens – via rechtstreeks beroep bij de rechtbank – bestreden besluit 2). Op 12 december 2022 heeft de AFM bestreden besluit 1 openbaar gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard. De rechtbank heeft bestreden besluit 1 vernietigd voor zover het de overtreding in SAR 30 (SAR staat voor ‘Suspicious Activity Report’) en de hoogte van de boete betreft. De rechtbank heeft voorts het bezwaar gegrond verklaard voor zover het de overtreding in SAR 30 en de hoogte van de boete betreft, het boetebesluit in zoverre herroepen, de hoogte van de boete vastgesteld op € 750.000,- en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1.
De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang en kort weergegeven, het volgende overwogen.
De AFM is bevoegd om [naam 1] te beboeten. De AFM heeft buiten redelijke twijfel aangetoond dat [naam 7] in een periode van nog geen jaar 27 ongebruikelijke transacties in strijd met artikel 16, eerste lid, van de Wwft niet tijdig heeft gemeld. Met betrekking tot SAR 30 was van een onjuist melden geen sprake. Alleen ten opzichte van SAR 48 en 55 is een onjuiste melding gedaan en artikel 16, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwft overtreden.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de AFM niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid om een boete op te leggen aan [naam 1] als rechtsopvolgster van [naam 7] .
Omdat in de loop van de procedure meerdere overtredingen zijn komen te vervallen, heeft de AFM de hoogte van de boete terecht gematigd. Deze matiging is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende, gelet op het in beroep wegvallen van de overtreding met betrekking tot SAR 30, de in dit geval specifiek door [naam 7] getroffen maatregelen ter voorkoming van herhaling van overtreding van de Wwft en vooral gelet op de evenredigheid in het algemeen. Daarom acht de rechtbank een boete van € 800.000,- in dit geval passend en geboden.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden, maar minder dan twaalf maanden, wordt de boete met 10% gematigd, zij het dat de matiging (die rekenkundig € 80.000,- bedraagt) wordt beperkt tot € 50.000,-, zodat de boete uitkomt op € 750.000,-.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat [naam 1] niet heeft onderbouwd dat sprake is van een individuele bijzondere situatie op grond waarvan de AFM had moeten afzien van publicatie.