Home

Centrale Raad van Beroep, 10-03-2009, BH6263, 07-5847 WWB

Centrale Raad van Beroep, 10-03-2009, BH6263, 07-5847 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 maart 2009
Datum publicatie
18 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BH6263
Zaaknummer
07-5847 WWB

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering bijstand. In hoger beroep heeft het College nadere gegevens overgelegd met betrekking tot het water- en energieverbruik van betrokkene. Geen sprake van schending van beginselen van goede procesorde, nu niet is gebleken dat betrokkene is geschaad in zijn belang om zich te verweren tegen de overgelegde gegevens. De gegevens beiden - ook wanneer deze worden bezien in combinatie met de overige onderzoeksbevindingen - onvoldoende grondslag voor de conclusie van het College dat betrokkene zijn woonplaats feitelijk had opgegeven.

Uitspraak

07/5847 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van

het bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslan, gevestigd te Franeker, (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, van 3 september 2007, 07/582 (hierna: aangevallen uitspraak)

in het geding tussen

[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 10 maart 2009

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat te Leeuwarden, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door F.B. Visser, werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslan. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. D.J. Bomhof, advocaat te Leeuwarden.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkenne ontving sedert 15 december 2004 een bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2. Naar aanleiding van een anonieme tip dat betrokkene nooit in zijn woning door omwonenden werd gezien heeft de Sociale Recherche Fryslan een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek verricht, zijn buurtbewoners gehoord, zijn inlichtingen ingewonnen bij het water- en energiebedrijf, zijn bezoeken afgelegd op het door betrokkene opgegeven adres, [adres] te [plaatsnaam], en is betrokkene op 16 mei 2006 gehoord.

1.3. Op basis van de bevindingen van dat onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in rapporten van 25 oktober 2005 en 24 juli 2006, heeft appellant geconcludeerd dat betrokkene in de periode 1 maart 2005 tot 1 maart 2006 zijn hoofdverblijf buiten de gemeente [naam gemeente] heeft gehad. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft appellant de bijstand ingetrokken over de periode van 1 maart 2005 tot en met 28 februari 2006 en de in die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 11.929,86 van betrokkene teruggevorderd.

1.4. Bij besluit van 17 januari 2007 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 8 augustus 2006 ongegrond verklaard. Appellant heeft daartoe in het bijzonder gewezen op de verklaring van betrokkene dat hij in de betreffende periode heeft verbleven bij zijn neef te [woonplaats].

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 januari 2007 - met bepalingen over het griffierecht en proceskosten - gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 8 augustus 2006 herroepen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet gebleken is dat het verblijf van betrokkene in [woonplaats] van zodanige aard en omvang was dat daaruit kan worden afgeleid dat hij zijn woonplaats in [plaatsnaam] heeft opgegeven. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het energieverbruik van appellant in de betreffende periode niet in betekenende mate afweek van het verbruik van de voorgaande bewoner.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft in hoger beroep nadere gegevens overgelegd met betrekking tot het water- en energieverbruik van betrokkene. Appellant leidt daaruit af dat het waterverbruik van betrokkene in de periode van 1 oktober 2004 tot 16 juni 2006 18 m3 is geweest en het gasverbruik in de periode van 27 oktober 2005 tot 14 juni 2006 58 m3. Naar de mening van appellant is dit verbruik extreem laag te noemen. Op basis van de verbruiksgegevens in combinatie met de getuigenverklaringen en de verklaring van betrokkene handhaaft appellant de conclusie dat betrokkene geen woonplaats heeft gehad in [plaatsnaam] in de in geding zijnde periode.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad ziet geen grond voor het standpunt van betrokkene dat het appellant niet vrij zou staan om in hoger beroep nadere gegevens over te leggen met betrekking tot het energieverbruik van betrokkene. Er is geen rechtsregel aan te wijzen die het verbiedt om nader bewijs aan te dragen ten aanzien van stellingen die in een eerdere fase van de

procedure zijn ingenomen. Evenmin is sprake van schending van beginselen van goede procesorde, nu niet is gebleken dat betrokkene is geschaad in zijn belang om zich te verweren tegen de overgelegde gegevens.

4.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat recht op bijstand jegens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

4.3. De vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB dient naar vaste rechtspraak van de Raad te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.

4.4. De Raad kan zich vinden in de overwegingen die de rechtbank hebben gebracht tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat betrokkene gedurende de in geding zijnde periode zijn woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de WWB niet meer had in de gemeente [naam gemeente]. Evenals de rechtbank is de Raad daarbij van oordeel dat geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht aan de verklaring van betrokkene dat hij veel in [woonplaats] heeft verbleven, nu op basis van de onderzoeksbevindingen niet valt uit te sluiten dat hij overwegend op het door hem opgegeven adres heeft overnacht en overdag vaak elders verbleef. De in hoger beroep door appellant overgelegde gegevens brengen de Raad niet tot een ander oordeel. Met betrokkene oordeelt de Raad dat deze gegevens - ook wanneer deze worden bezien in combinatie met de overige onderzoeksbevindingen - onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie van appellant dat betrokkene zijn woonplaats feitelijk had opgegeven. Op basis van de overgelegde gegevens kan het verbruik van water en gas door betrokkene in de in geding zijnde periode niet met voldoende zekerheid worden bepaald, nu deze deels berusten op schattingen van tussenstanden.

4.5. Gelet op het voorafgaande was er (ook) geen grond voor het standpunt van appellant dat betrokkene onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over zijn woonsituatie.

4.6. Appellant was derhalve niet bevoegd de bijstand van betrokkene over de in geding zijnde periode in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.

4.7. Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslan;

Bepaalt dat van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslan een griffierecht van € 428,-- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2009.

(get.) R.M. van Male.

(get.) A. Badermann.

IA