Centrale Raad van Beroep, 05-11-2009, BK4229, 08/4998 WW
Centrale Raad van Beroep, 05-11-2009, BK4229, 08/4998 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 november 2009
- Datum publicatie
- 24 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BK4229
- Zaaknummer
- 08/4998 WW
Inhoudsindicatie
WW-uitkering berekend naar een van het WAO-vervolgdagloon afgeleid dagloon. Met de aansluiting bij het WAO-vervolgdagloon wordt recht gedaan aan het vereiste dat het dagloon voldoende inkomensbescherming biedt op het welvaartsniveau dat de werknemer had voor het intreden van het verzekerde risico. Bij het intreden van de ziekte en arbeidsongeschiktheid was dat het voorheen genoten loon en na het verstrijken van de uitkeringsduur van de loondervingsuitkering WAO is dat de WAO-vervolguitkering. Bevoegdheid lagere regelgever. De vaststelling van het dagloon waarnaar de WW-uitkering is berekend heeft in overeenstemming met de regelgeving. WAO-hiaat. De Raad merkt hier over op dat met de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (Walvis) de grondslag van de dagloonregels is gewijzigd en het historisch dagloon is geïntroduceerd.
Uitspraak
08/4998 WW
Centrale Raad van Beroepa
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 augustus 2008, 08/45 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 5 november 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend, aangevuld bij schrijven van
27 augustus 2009.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 9 september 2009, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P.J. van Ogtrop, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene heeft zich met voorafgaand schriftelijk bericht niet doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden en de relevante wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene, laatstelijk werkzaam als clinical research associate voor 32 uur per week, ontving ten gevolge van haar uitval voor haar werkzaamheden op 3 juli 2000, sinds 2 juli 2001 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij besluit van 2 augustus 2007 is haar WAO-uitkering met ingang van
3 oktober 2007 verlaagd naar 25-35%. Naar aanleiding van haar aanvraag om een aanvullende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) is bij besluit van
26 oktober 2007 aan betrokkene met ingang van 3 oktober 2007 een loongerelateerde WW-uitkering toegekend, welke - onder toepassing van artikel 13, zesde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) - is berekend naar een van het WAO-vervolgdagloon afgeleid dagloon van € 60,77. Bij besluit van
26 november 2007 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 26 november 2007 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank onder verwijzing naar haar uitspraak van 6 augustus 2007, LJN BB1791, overwogen geen aanleiding te zien om in dit geding af te wijken van hetgeen in die uitspraak is bepaald. Als gevolg hiervan moet artikel 13, zesde lid, van het Besluit - als zijnde onverbindend - bij het vaststellen van de hoogte van het dagloon van betrokkene buiten toepassing worden gelaten. Het bestreden besluit voor zover appellant daarbij het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 26 oktober 2007 ongegrond heeft verklaard is naar het oordeel van de rechtbank dan ook genomen in strijd met artikel 45, eerste lid, van de WW en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
3. Appellant kan zich niet vinden in het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen en heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Betrokkene kan zich in deze uitspraak vinden.
5. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 14 mei 2009, LJN BI4685, overweegt de Raad het volgende.
5.1. De Raad kan de rechtbank in haar oordeel niet volgen. Met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van het Besluit in verbinding met artikel 13, zesde lid, van het Besluit wordt voorkomen dat toepassing van de hoofdregel voor de dagloonberekening, zoals neergelegd in artikel 45, eerste lid, van de WW, tot een resultaat leidt dat in strijd is met het principe dat het dagloon een weerspiegeling moet zijn van het welvaartsniveau van betrokkene bij het intreden van het verzekerde risico. Het resultaat zou immers zijn een WW-dagloon dat in het algemeen hoger is dan het welvaartsniveau ten tijde van het intreden van de werkloosheid. Met de aansluiting bij het WAO-vervolgdagloon wordt recht gedaan aan het vereiste dat het dagloon voldoende inkomensbescherming biedt op het welvaartsniveau dat de werknemer had voor het intreden van het verzekerde risico. Bij het intreden van de ziekte en arbeidsongeschiktheid was dat het voorheen genoten loon en na het verstrijken van de uitkeringsduur van de loondervingsuitkering WAO is dat de WAO-vervolguitkering.
5.2. Evenmin kan de Raad de rechtbank volgen in haar oordeel dat de bevoegdheid van de lagere regelgever, om op grond van artikel 45, tweede lid, van de WW zo nodig in afwijking van het eerste lid nadere regels te stellen, niet zo ver strekt dat gelet op de strekking van artikel 45 van de WW het loondervingsbeginsel als grondslag voor de dagloonberekening mag worden verlaten en mag worden vervangen door een uitkeringsgrondslag die gebaseerd is op het WAO-vervolgdagloon.
5.3. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de vaststelling van het dagloon waarnaar de WW-uitkering is berekend in overeenstemming met artikel 45 van de WW en de relevante bepalingen van het Besluit heeft plaatsgevonden. Appellant is daarbij terecht uitgegaan van het WAO-vervolgdagloon voor het vaststellen van het WW-dagloon.
5.4. In hoger beroep is in verweer - kort samengevat - naar voren gebracht dat de Raad met zijn uitspraak van 14 mei 2009 miskent dat veel werknemers zich hebben herverzekerd tegen het zogenaamde WAO-hiaat, dat die uitspraak haaks staat op de uitspraak van de Raad van 15 januari 1998, LJN ZB7503 en dat de uitkeringsgrondslag nog slechts zijdelings een band heeft met het vroeger verdiende loon.
5.5. De Raad merkt hier over op dat met de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (hierna: Walvis) de grondslag van de dagloonregels is gewijzigd en het historisch dagloon is geïntroduceerd. Zowel de Memorie van Toelichting bij deze wet als de tekst van artikel 45, eerste lid, van de WW wijst op dit beginsel. Dientengevolge is in die zin een wijziging in de dagloonsystematiek aangebracht dat het dagloon in het vervolg gebaseerd moet worden op het loon dat past bij het welvaartsniveau van de werknemer ten tijde van het intreden van het verzekerde risico, zoals dat welvaartsniveau blijkt uit het loon dat de werknemer daadwerkelijk genoten heeft en waarover premie is betaald in het jaar voorafgaande aan het intreden van het verzekerde risico. Hiermee is tevens gegeven dat in gevallen als de onderhavige het loondervingsbeginsel is losgelaten en dat de band met het vroeger verdiende loon minder is geworden.
5.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt, dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
5 november 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
DW