Centrale Raad van Beroep, 20-04-2011, BQ2898, 10-4269 WAO
Centrale Raad van Beroep, 20-04-2011, BQ2898, 10-4269 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 20 april 2011
- Datum publicatie
- 28 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2898
- Zaaknummer
- 10-4269 WAO
Inhoudsindicatie
Geen toegenomen arbeidsongeschiktheid. Niet is gebleken van enig oorzakelijk verband tussen de klachten en beperkingen waarvoor appellant reeds een WAO-uitkering ontvangt enerzijds en de in oktober 2008 geconstateerde tumor en de gevolgen daarvan anderzijds. Geen sprake van toename van arbeidsongeschiktheid, uitgaande van dezelfde oorzaak - mitsdien van de oorspronkelijke medische beperkingen -op arbeidskundige gronden. Appellant voldoet aan de opleidingseisen gesteld voor genoemde functies van operator productie overig en draadwever/nadenlegger.
Uitspraak
10/4269 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2010, 09/2815 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij gevoegd een rapport van de bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg van 6 oktober 2010 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige W.Th. Pompe van 1 november 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd met de zaak 10/4268 WIA - plaatsgevonden op 9 maart 2011 waar voor appellant mr. De Bie is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Ter afdoening zijn de zaken weer gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Bij besluit van 5 februari 2009 heeft het Uwv het verzoek van appellant van 21 november 2008, waarin zijn gemachtigde heeft meegedeeld dat appellant een week geleden haar heeft laten weten dat bij hem een kwaadaardige kanker in de rechternier is geconstateerd en dat hij om die reden toegenomen arbeidsongeschikt is te achten, afgewezen.
1.3. Bij besluit van 10 juni 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het daartegen gerichte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak berust in de eerste plaats op de overweging dat appellant vanaf november 2008 toegenomen arbeidsongeschikt kan worden geacht wegens een andere ziekteoorzaak, namelijk een tumor in de nier. Nu appellant daarover niet meer verzekerd was, heeft appellant om die reden geen recht op een hogere uitkering. Wat betreft de arbeidskundige grieven van appellant dat de functie machinaal metaalbewerker niet geschikt is omdat hij niet beschikt over een VMBO-diploma, of over een vergelijkbaar opleidingsniveau en niet in staat is aanvullende cursussen te volgen en tevens dat zijn laatste werkervaring uit 1988 dateert en dus onvoldoende recent is, heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 16 september 2009 gesteld dat voor de functie machinaal metaalbewerker VMBO-niveau is vereist, maar geen -diploma. Appellant heeft in Marokko een schoolopleiding gevolgd, in Nederland een taalcursus en een vooropleiding vestigingsdiploma anderstaligen. Voorts heeft appellant allerlei werkervaring opgedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant daarmee een (praktisch) VMBO-opleidingsniveau, hetgeen niet anders is doordat de laatste werkervaring uit 1988 dateert.
2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij toegenomen arbeidsongeschikt dient te worden bevonden wegens de bij hem geconstateerde kwaadaardige tumor in de rechter nier en voorts dat hij niet geschikt is voor de geduide functie van metaalbewerker.
In januari 2007 is appellant reeds met toegenomen klachten, bestaande uit stekende pijn in beide flanken ter hoogte van de nieren en bloed in de urine, naar zijn huisarts gegaan. Naar alle waarschijnlijkheid bestond de tumor in de rechter nier ook reeds twee jaar voordat deze werd vastgesteld in oktober 2008, hoewel de in 2007 ingeschakelde specialist dat niet heeft kunnen constateren. Appellant is van mening dat zijn belastbaarheid per 29 januari 2005, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 juli 2006, zowel per januari 2007 als per januari 2009, is verminderd als gevolg van toegenomen ziekte en/of gebreken. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij in medische zin toegenomen arbeidsongeschikt is op en na 1 november 2008 met een wachttijd van vier weken als bedoeld in artikel 39a, eerste lid, van de WAO, dan wel op en na januari 2009 - zo begrijpt de Raad - ná een wachttijd van 104 weken als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de WAO. Voorts is appellant van mening dat hij per 1 november 2008, dan wel per januari 2009 niet in staat was gedurende de volledige werkweek werkzaamheden te verrichten vanwege de kwaadaardige tumor aan de rechter nier waarvoor hij werd behandeld. De eerder geduide functies konden dan ook niet per evenbedoelde data geschikt worden geacht. Appellant heeft tevens als grond aangevoerd dat hij geen VMBO-opleiding richting techniek heeft en ook niet in staat kan worden geacht een MBO-opleiding te volgen, zodat de functie operator productie overig (Sbc-code 264122) niet geschikt kan worden geacht. Eveneens acht appellant zich vanwege de gestelde opleidingseis niet geschikt voor de functie draadwever/nadenlegger (Sbc-code 264122). Om die reden kan de desbetreffende, gehele Sbc-code niet worden gehandhaafd wegens een gebrek aan voldoende arbeidsplaatsen.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid tengevolge van de in oktober 2008 geconstateerde tumor aan de rechter nier van appellant het gevolg is van een andere oorzaak dan die waarvoor appellant reeds een WAO-uitkering ontvangt. Van een relevante toename van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 39a, eerste lid, van de WAO per 1 november 2008 is derhalve geen sprake. Wat de toetsing aan artikel 37, eerste lid, van de WAO betreft in verband met de geconstateerde tumor heeft het Uwv aangevoerd dat er geen sprake is van een eerste ziektedag die is gelegen in januari 2007, zodat er ook toen geen wachttijd van 104 weken is aangevangen. Tevens heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 9 juni 2009 een beoordeling gemaakt of er eventueel - gelet op de door appellant aangegeven datum van toegenomen klachten per januari 2007 - op arbeidskundige gronden per januari 2009 een toename is van de arbeidsongeschiktheid van appellant. Daarbij is geconcludeerd dat aldus bezien per 1 januari 2009 de functies die eerder per 29 januari 2005 zijn geduid onveranderd actueel en nog steeds geschikt voor appellant zijn, zodat appellant onveranderd 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.1. In artikel 39a, eerste lid, van de WAO is bepaald dat ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.1.2. De Raad stelt vast dat appellant geen nadere medische informatie heeft overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Niet is gebleken van enig oorzakelijk verband tussen de klachten en beperkingen waarvoor appellant reeds een WAO-uitkering ontvangt enerzijds en de in oktober 2008 geconstateerde tumor en de gevolgen daarvan anderzijds. De Raad wijst in dit verband naar de rapporten van de verzekeringsarts R.E. van der Graaf van 2 februari 2009 en van de bezwaarverzekeringsartsen W. Ebbelaar van 28 mei 2009 en A.J.D. Versteeg van
6 oktober 2010. Er was naar het oordeel van de Raad dan ook geen sprake van toeneming van arbeidsongeschiktheid die voortkwam uit dezelfde oorzaak als bedoeld in artikel 39a, eerste lid, van de WAO, zodat het Uwv reeds op deze grond terecht niet tot de gevraagde herziening van de uitkering met ingang van vier weken na 1 november 2008 is overgegaan.
4.2.1. Op grond van artikel 37, eerste lid, van de WAO vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering van minder dan 45% (…) plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd. Deze herziening vindt evenwel ingevolge het tweede lid van dit artikel niet plaats indien (…) de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
4.2.2. Gelet op beschikbare medische informatie, zoals deze blijkt uit de onder 4.1.2 genoemde rapporten van 2 februari 2009, 28 mei 2009 en 6 oktober 2010, moet worden vastgesteld dat er bij appellant in januari 2007 naar medisch objectieve maatstaven bezien geen sprake was van een toename van zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft zijn stelling dat de kwaadaardige tumor in zijn rechter nier destijds reeds aanwezig was niet met concrete, medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd. In dit verband merkt de Raad nog op dat eerder, in september 2001, sprake is geweest van problemen wegens de linker nier van appellant en dat toen verder geen beperkingen zijn gevonden en dat de in november 2008 geconstateerde tumor zich bevond in de rechter nier. Bij specialistisch onderzoek van appellant in 2007 zijn evenmin aanwijzing gevonden om tot de conclusie te kunnen komen dat er in januari 2007 sprake was van een toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.2.3. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad, zoals reeds gepubliceerd in RSV 1993/159 en weergegeven in de uitspraak van 3 april 2001 (LJN AB1845), moet in gevallen waarin aan de gevraagde ophoging van de WAO-uitkering in de weg staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid kennelijk voortkomt uit een andere oorzaak als bedoeld in het tweede lid van artikel 37 van de WAO, nog wel worden bezien of, uitgaande van dezelfde oorzaak - mitsdien van de oorspronkelijke medische beperkingen - sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden.
4.2.4. In dit verband heeft appellant zijn gronden tegen de functie machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk; Sbc-code 264122) en ter zitting ook draadwever/nadenlegger (eveneens Sbc-code 264122) naar voren gebracht, die erop neerkomen dat appellant niet aan de daarbij vermelde opleidingseis voldoet. Wat de geschiktheid voor de geduide functies in verband met de daarbij vermelde opleidingseis betreft, verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 16 september 2009 afdoende heeft gemotiveerd dat door appellant wordt voldaan aan het gestelde opleidingsniveau en de opleidingseis, met inbegrip van een daarvoor te volgen (interne) opleiding. In dit kader wijst de Raad erop dat blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende arbeidskundige rapporten van 3 april 2002 en 6 juli 2006 appellant vóór zijn komst naar Nederland in 1974, in Marokko in de landbouw heeft gewerkt, in Duitsland enkele maanden bij de "autobahn" en in Spanje van 1971 tot 1974 in de huizenbouw. Daarna heeft hij hier te lande onder andere schoonmaakwerk gedaan en arbeid verricht in een bloemenkwekerij. In aansluiting daarop heeft hij gedurende ongeveer twaalf jaar tot zijn uitval in december 1988 werkervaring opgedaan als voorman bij de inpakafdeling van [werkgever], zijn maatmanfunctie. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat aan een opleidingseis ook kan zijn voldaan door een combinatie van opleiding en werkervaring. Zie overweging 5.2 in de uitspraak van 7 mei 2010, LJN BM3879. Naar het oordeel van de Raad voldoet appellant aldus bezien aan de opleidingseisen gesteld voor genoemde functies van operator productie overig en draadwever/nadenlegger.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad geen acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL