Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2006, AZ9605, 5/06

Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2006, AZ9605, 5/06

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 november 2006
Datum publicatie
28 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ9605
Zaaknummer
5/06
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023], Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023] art. 157

Inhoudsindicatie

partneralimentatie, andere dan financiële omstandigheden, wangedrag, redelijkheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER

BESCHIKKING van 9 november 2006 in de zaak met rekestnummer 5/06 van:

[...],

wonende te [...],

APPELLANT,

procureur: mr. G.W. Kernkamp,

t e g e n

[...],

wonende [...],

GEÏNTIMEERDE,

procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.

1.2. De man is op 2 januari 2006 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 5 oktober 2005 van de rechtbank te Utrecht, met kenmerk 194526 FA RK 05-2334.

1.3. De vrouw heeft op 19 april 2006 een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling is op 27 april 2006 aangehouden en voortgezet ter terechtzitting van 24 augustus 2006.

2. De feiten

2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

2.2. Partijen zijn [in] 1990 te [...] op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Hun huwelijk is op 3 april 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 5 oktober 2005 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [...] [in] 1993 en [...] [in] 1998, hierna tezamen te noemen: de kinderen.

2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.

Hij is geboren [in] 1961. Hij is alleenstaand.

Hij is bij [...], hierna: [de werkgever], werkzaam als verkeersvlieger.

Zijn fiscaal loon over 2005 bedroeg blijkens de salarisspecificatie van december 2005 € 206.582,- Hij is met ingang van juni 2005 80% gaan werken met behoud van een 100% dienstverband gedurende één jaar in verband met ouderschapsverlof. Met ingang van 1 juni 2006 heeft hij een contract voor 80%. Zijn brutosalaris exclusief toeslagen bedroeg blijkens de desbetreffende salarisspecificatie in juli 2006 € 12.837,-.

In verband met de hypotheek gevestigd op de door de vrouw en de kinderen bewoonde woning betaalde de man tot 1 augustus 2006 € 3.060,- per maand aan rente, waarvan € 1.149,- aftrekbaar is, en vanaf 1 augustus 2006 € 4.363,-, waarvan € 1.638,- aftrekbaar is. Aan premie voor de levens-verzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 428,- per maand. De WOZ-waarde is in 2005 vastgesteld op € 1.112.000,-.

In verband met de hypotheek gevestigd op de door hem bewoonde woning betaalde de man tot 1 april 2006 € 875,- per maand aan rente en met ingang van 1 april 2006 € 1.391,- per maand aan rente. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 168,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde bedraagt € 270.000,-.

Per 1 januari 2006 is hij verzekerd op grond van de Zorgverzekeringswet. Aan premie betaalt hij € 74,- per maand. Voorts betaalt hij belasting over de door zijn werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage.

Hij betaalt een vakbondscontributie van € 118,- per maand.

Aan premie voor een begrafenisverzekering betaalt hij € 5,- per maand.

Hij heeft kosten in verband met de omgang met de kinderen.

2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.

Zij is geboren op [in] 1965. Zij vormt samen met de kinderen een eenoudergezin.

Zij heeft geen inkomen uit arbeid, noch enige uitkering.

3. Het geschil in hoger beroep

3.1. Bij de bestreden beschikking is, voorzover van belang in hoger beroep, de door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw met ingang van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en zolang de echtelijke woning nog niet is verkocht en geleverd bepaald op € 2.463,- per maand en vanaf het moment van transport en verkoop van de voormalige echtelijke woning op € 6.200,- per maand. Verder is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 604,- per kind per maand.

Voorts is bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om gedurende zes maanden in de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel behorende zaken te blijven gebruiken, op voorwaarde dat de vrouw die woning op het ogenblik van inschrijving van de bestreden beschikking bewoont.

3.2. De man verzoekt het hof na wijziging van zijn verzoek ter terechtzitting in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair de door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw te stellen op nihil en subsidiair deze uitkering met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en zolang de voormalige echtelijke woning nog niet is verkocht te bepalen op € 501,- per maand en vanaf het moment dat de voormalige echtelijke woning is verkocht te bepalen op € 2.846,- per maand, onder aftrek van de veronderstelde eigen verdiencapaciteit van de vrouw. Voorts verzoekt de man te bepalen dat de wettelijke indexering zal ingaan per 1 januari 2008. De man refereert zich aan de door de rechtbank bepaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 604,- per kind per maand, met dien verstande dat hij verzoekt – zo begrijpt het hof – de wettelijke indexering te doen ingaan op 1 januari 2007.

3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Ter zitting in hoger beroep heeft de man aangevoerd dat de vrouw in februari 2006 een brief heeft gestuurd aan de Chief Executive Officer (CEO) van [de werkgever], de heer [X] met een zodanige inhoud, dat zij daarmee een niet aanvaardbare vorm van wangedrag heeft vertoond, dat zo grievend is dat van de man niet gevergd kan worden dat hij de vrouw (nog langer) onderhoudt. Hij stelt dat de vrouw bij brief van 14 maart 2006 door zijn advocaat is gesommeerd de door haar verzonden brief integraal in te trekken en [de werkgever] aldus te informeren, maar dat zij dit heeft geweigerd althans heeft nagelaten.

4.2. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep erkend de bedoelde brief te hebben geschreven en gestuurd aan de heer [X]. Zij heeft daarnaast erkend dat haar door de man verzocht is de brief in te trekken en heeft gesteld dat zij dat niet heeft gedaan omdat zij nog steeds achter de inhoud ervan staat. Zij heeft te kennen gegeven zich ten volle bewust te zijn geweest van de consequenties die de brief mee zou kunnen brengen, waaronder ernstige financiële gevolgen, die ook haar en de kinderen zouden kunnen raken. Zij heeft gesteld dat zij de brief desondanks heeft geschreven omdat zij niet verantwoordelijk wilde zijn voor de gevolgen van de psychische gesteldheid van de man en de mogelijke gevolgen hiervan voor passagiers van [de werkgever]. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep de bewuste brief, gedateerd 12 februari 2006, overgelegd, alsmede een brief van [Y], directiesecretaris bij [de werkgever], van 15 mei 2006, gericht aan haar.

4.3. In haar brief van 12 febuari 2006 schrijft de vrouw het volgende:

“Ik schrijf u omdat ik bezorgd ben over de vliegveiligheid binnen uw [...] divisie. Ik ben zelf 18 jaar als passage employee bij en voor [de werkgever] in dienst geweest, en ben van mening dat er wekelijks mensen de plas over gevlogen worden door een gezagvoerder waarvan ik mij af vraag of deze hier psychisch wel toe in staat is.

Het gaat hier over de [de man] gezagvoerder [...] personeelsnummer [...]. Nu is het zo dat ik al 2 keer aangifte heb moeten doen bij de politie voor poging tot geweld, daar [de man] zeer gespannen en labiel over komt en zijn driftbuien niet kan beheersen. Gisteren lag hij zelfs op straat voor mijn auto en dit in bijzijn van de kinderen. Bovendien is hij vaak depressief en slikt geregeld slaappillen maar daarentegen vliegt hij bij aankomst rechtstreeks naar de VS om op dag van vertrek weer terug in Amsterdam te zijn. Geregeld neemt hij ook spullen, vaak ook van onbekende mensen, mee om ze van dienst te zijn. Toen ik een keer zelf mee was op reis heb ik samen met de co piloot hem het pakketje bij de station manager in Atlanta weer laten terug geven. We hebben toch allemaal de cursus dangerous goods gehad. Geregeld neemt hij nog spullen van en naar Bonaire mee. Bonaire, zijn favoriete bestemming, waar het overmatig drankgebruik al begint in de bus met de zelf gemaakte wodka-jus van boord. Bij de miss universe verkiezing stond de cockpit vol met dames die mee deden aan deze verkiezing en dat net toen cockpit bezoek nagenoeg afgeschaft was. Kortom het zijn vele dingen die de vliegveiligheid en “het gezag” van een [...] gezagvoerder in gevaar brengen.

Ik wend mijn brief aan u en niet aan het hoofd van zijn divisie omdat het voor hen zal klinken als een “poets” die ik mijn bijna ex man zou willen leveren. Dit is echter niet het geval, want in het ergste geval gaat dit ook de toekomst van mijn kinderen aan, maar het ligt al geruime tijd op mijn hart en met mijn altijd zo betrokkenheid bij de passagiers vind ik dat ik u dit zeker moet melden.”

4.4. De brief van [de werkgever] van 15 mei 2006 aan de vrouw vermeldt onder meer het volgende:

“(...) De door u gestelde feiten zijn onderwerp geweest van een uitgebreid intern onderzoek. Uit dat onderzoek is niet gebleken dat [de man] op enigerlei wijze in verband gebracht kan worden met onregelmatige gedragingen. Er is derhalve geen aanleiding om maatregelen jegens [de man] te overwegen. (...)”

4.5. In een door de man ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde brief aan hem van 23 augustus 2006 schrijft [Z], Vice President Unit [...] van [de werkgever] het volgende:

“Enige tijd geleden hebben wij u uitgenodigd voor een gesprek met de heer [A] van [afdeling van de werkgever] en ondergetekende. Aanleiding hiervoor was een brief geschreven door uw vrouw en gericht aan de heer [X] met daarin voor u belastende aantijgingen.

Zonder nu volledig te zijn ging het hier om de twijfel of u psychisch wel in staat zou zijn een vliegtuig te besturen, over een tweetal aangiftes voor poging tot geweld, het niet handelen overeenkomstig bedrijfsinstructies, overmatig drankgebruik en het daarbij twijfelen aan de vliegveiligheid en uw gezag als gezagvoerder.

Naast de vraag aan u te reageren op deze beschuldigingen, heeft [de werkgever] zelf een intern onderzoek ingesteld. Uit het onderzoek is niet gebleken dat u op enigerlei wijze in verband kan worden gebracht met onregelmatige gedragingen. Deze bevindingen komen overeen met uw reacties en antwoorden op de brief en de door ons gestelde vragen.

Gezien het bovenstaande bevestig ik u hierbij dat wij het volste vertrouwen in u hebben als werknemer en gezagvoerder bij [de werkgever] (...)”

4.6. De man heeft voorts aangevoerd dat van wangedrag van de vrouw sprake is jegens hem door het stelselmatig frustreren van de omgang tussen hem en de kinderen. Hij heeft daartoe gesteld dat de kinderen hem niet meer zien, dat cadeautjes van hem worden teruggestuurd en dat de kinderen er door de vrouw toe gebracht zijn hem niet meer te willen zien.

4.7. Van de zijde van de vrouw is aangevoerd dat dit laatstbedoelde gedrag van de vrouw niet gekwalificeerd kan worden als wangedrag. Zij stelt dat beide partijen stijfkoppig zijn en dat de man haar op een zeker moment een zodanige klap heeft gegeven dat zij is gevallen. Aangezien de man tijdens het huwelijk niets met de kinderen ondernam, vinden de kinderen het nu niet leuk om met hem dingen te doen.

Het schrijven van de brief aan [de werkgever] acht zij geen wangedrag dat van invloed is op de door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud.

4.8. Het hof stelt voorop dat in het stelsel van de wet de rechter bij het toekennen van een uitkering tot levensonderhoud aan de echtgenoot die zelf niet (volledig) in levensonderhoud kan voorzien de vrijheid heeft om ook andere omstandigheden dan alleen financiële in zijn oordeel te betrekken welke van belang kunnen zijn voor de vraag of en in hoeverre de verplichting tot de verstrekking van zulk een uitkering in redelijkheid aan die echtgenoot ten laste van de andere echtgenoot behoort te worden opgelegd.

4.9. Uit de door partijen overgelegde brieven en hetgeen partijen ter zitting in hoger beroep hebben verklaard is gebleken dat de vrouw met het schrijven van de brief aan de werkgever van de man bedoeld heeft twijfels te zaaien over de betrouwbaarheid en deskundigheid van de man in zijn functie van gezagvoerder van een passagiersvliegtuig en daarbij doelbewust het risico heeft genomen dat de man daardoor zijn functie kwijt zou raken. Het hof wijst er op dat de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat, als haar op dat moment alsnog zou worden gevraagd om de brief als niet verzonden te beschouwen, zij dat zou weigeren, omdat zij nog immer achter de inhoud van haar brief staat. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de vrouw bewust het risico heeft genomen dat met haar brief de reputatie, eer en goede naam van de man zouden worden aangetast en dat zij daarmee zijn baan en zijn daarbij behorende inkomen in gevaar heeft gebracht. Zij heeft zich hiermee naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan wangedrag jegens de man. Het hof overweegt in dit verband nog dat de vrouw eerst na het uiteengaan van partijen heeft besloten om deze brief aan de werkgever van de man te schrijven, terwijl haar aantijgingen voor een deel zien op de periode waarin partijen gehuwd waren en waarin de vrouw kennelijk geen reden zag om de werkgever van de man te benaderen. De door de vrouw geuite beschuldigingen die door de man zijn betwist en waarop [de werkgever] na een daartoe ingesteld onderzoek heeft geantwoord met een blijk van ‘het volste vertrouwen’ in de man als werknemer en gezagvoerder, zijn door de vrouw niet nader onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt. Het hof acht de gedragingen van de vrouw dusdanig grievend jegens de man dat van hem niet ten volle kan worden gevergd dat hij in het levensonderhoud van de vrouw voorziet. Dat de vrouw, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft gesteld, de brief heeft geschreven uit betrokkenheid met de passagiers, waarvoor de man als gezagvoerder verantwoordelijk is, noopt – wat hier ook van zij – niet tot een ander oordeel. Anderzijds is het hof van oordeel dat de gedragingen van de vrouw niet meebrengen dat de man in het geheel niet meer behoeft bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw. De overige door de man gestelde gedragingen van de vrouw betreffende de omgangsregeling zijn, nog daargelaten de vraag of deze gedragingen als wangedrag kunnen worden gekwalificeerd, naar het oordeel van het hof niet dusdanig grievend dat deze meewegen bij de bepaling van de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud.

4.10. In het kader van de beantwoording van de vraag wat de man in redelijkheid alle omstandigheden in aanmerking nemende, aan de vrouw aan een uitkering tot levensonderhoud dient te betalen, ziet het hof aanleiding aan te sluiten bij de door de man subsidiair in hoger beroep verzochte bedragen, nu het hof begrijpt dat de man zich in ieder geval in staat acht vóór respectievelijk na de verkoop van de voormalige echtelijke woning aan de vrouw een uitkering te betalen van € 501,- respectievelijk € 2.846,- per maand, dit laatste bedrag onder aftrek van de veronderstelde eigen verdiencapaciteit van de vrouw en de man van mening is dat met deze bedragen de behoefte van de vrouw aan een door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud niet wordt overschreden.

4.11. Voor wat betreft de verdiencapaciteit van de vrouw heeft de man gesteld dat de vrouw voor en gedurende huwelijk gewerkt heeft als grondstewardess, waarvan de laatste jaren op freelance basis. Tevens heeft hij aangevoerd dat de ouders van de vrouw op de kinderen pasten wanneer partijen tegelijk moesten werken. De vrouw is in 2003 gestopt met werken omdat [de werkgever] stopte met het tewerkstellen van arbeidskrachten op freelance basis. De vrouw heeft nadien getracht een kledingimportbedrijf op te zetten, hetgeen niet is gelukt.

De man acht de vrouw terdege in staat te herintreden op de arbeidsmarkt, gezien haar leeftijd, haar werkervaring, de leeftijd van de kinderen, de omstandigheid dat zij meerdere familieleden, in het bijzonder haar ouders, om zich heen heeft die altijd klaar staan om de kinderen op te vangen en de mogelijkheid dat hij de kinderen opvangt als hij niet vliegt.

De vrouw heeft gesteld dat zij reeds na de geboorte van hun oudste dochter haar werkzaamheden heeft afgebouwd, dat zij inmiddels al drie jaren niet heeft gewerkt en dat zij in de periode van 2001 tot 2003 een dag per week werkte. De vrouw acht zich, gezien de leeftijd van de kinderen en de zorg voor de kinderen, niet in staat als grondstewardess te gaan werken. Gezien haar opleidingsniveau - zij heeft een Havo-opleiding en een beroeps-opleiding Ecole d’Internationale d’hostesses Tunon - is zij in september 2005 gestart met een HBO-opleiding Hotelmanagement. Ter zitting in hoger beroep heeft zij toegelicht dat zij het eerste studiejaar zal moeten overdoen, aangezien zij voor haar studie weinig tijd heeft gehad door de extra zorg voor de kinderen die zij behoeven in verband met hun emoties rond de echtscheiding.

4.12. Het hof is van oordeel dat de vrouw, alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de leeftijd van de kinderen, de leeftijd van de vrouw, haar opleiding en haar werkervaring, in staat moet worden geacht zich een inkomen te verwerven van € 800,- bruto per maand. Dit brengt mee dat in redelijkheid van de man kan worden gevergd dat hij tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw betaalt van € 501,- per maand en na de verkoop van de voormalige echtelijke woning van € 2.046,- per maand. Deze bijdragen overstijgen de draagkracht van de man niet. Gelet op het hiervoor overwogene kan in het midden blijven of de behoefte van de vrouw de hierna te bepalen uitkering tot levensonderhoud overstijgt.

4.13. Het hof ziet geen aanleiding om de wettelijke indexering betreffende de uitkering tot levensonderhoud voor een bepaalde periode uit te sluiten, zoals door de man is verzocht. Voorzover de man verzoekt de wettelijke indexering betreffende de door de rechtbank bepaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, aan welke bijdrage de man zich heeft gerefereerd, voor het eerst te laten ingaan per 1 januari 2007, wijst het hof dit verzoek van de man af, nu het hof daartoe evenmin aanleiding ziet.

4.14. Voorzover de man bedoeld heeft zich te verzetten tegen de beslissing van de rechtbank dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om gedurende zes maanden in de voormalige echtelijke woning te blijven wonen en de tot de inboedel behorende zaken te blijven gebruiken, gaat het hof hieraan voorbij, gezien het feit dat de zes maanden sedert de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking inmiddels zijn verstreken en de man daarom geen belang meer heeft bij zijn hoger beroep tegen deze beslissing.

4.15. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als reeds in het voorgaande behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.

4.16. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

Het hof:

bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 3 april 2006 zolang de voormalige echtelijke woning nog niet is verkocht en geleverd op € 501,- (VIJFHONDERDÉÉN EURO) per maand en vanaf het moment van transport en verkoop van de voormalige echtelijke woning op € 2.046,- (TWEEDUIZEND ZESENVEERTIG EURO) per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen, wijst het door de vrouw meer of anders verzochte af en vernietigt de beschikking waarvan beroep in zoverre;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, M.M.A. Gerritzen-Gunst en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. T.E.D.M. Zijlmans als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2006 door de rolraadsheer.